Maha stond al aan de andere kant op ons te wachten, met de Palestijnse vergunningen om Gaza in te mogen. Maha Elbanna hebben we gedurende de oorlog vaak op TV kunnen zien met een helm op haar hoofd. Nu is ze weer de coördinator voor de buitenlandse connecties van onze partner in Gaza, het PMRS – Palestinian Medical Relief Society. We gaan meteen op weg om met haar te gaan kijken wat het PMRS doet, in deze zware tijd meteen na de oorlog.
Want dit weten we: veel mensen denken tijdens de oorlog alleen maar aan het overleven, en verwachten dat erna alles weer goed komt. Als de bommen maar ophouden, als er maar geen mensen meer dood gaan. Maar erna storten veel mensen in, blijken de problemen immens. En dat gaan we nu zien. Wij, dat zijn Deny de Jong, Jan Andreae, en Mark Kulsdom, die filmt. Want het is niet alleen onze taak om de organisatie daar te steunen, we moeten ook terugkomen met de verhalen en de beelden, omdat het voor Nederlanders echt heel moeilijk is om je voor te stellen wat dat echt betekent: oorlog tegen Gaza.
We gaan mee naar een mobiele kliniek, dat wil zeggen: een kleine vierkante caravan achter de auto aan, die wordt gestald op een plek waar veel mensen medische hulp nodig hebben. In die caravan zitten dan een arts, een verpleegkundige, buiten staat een tafeltje met de medicijnen die worden uitgereikt. We rijden langs een van de VN scholen waar nog duizenden mensen tijdelijk wonen, omdat hun huis niet meer bestaat of onbewoonbaar is geworden. We zien schreeuwende jongens, we zien dekens over de railingen hangen. We zijn in Beit Hanoun, in het Noorden, een van de zwaarst getroffen gebieden. Bij de mobiele kliniek aangekomen zien we een grote groep mensen op hun beurt zitten wachten, ouderen, moeders en vaders met kinderen. De medische ploeg vertelt dat ze tussen de 250 en 300 patiënten per dag kunnen helpen. Niet alleen de ‘gewone’ ziektes, maar ook de kwalen die ontstaan doordat grote groepen mensen in een te kleine ruimte bij elkaar moeten leven. In de scholen die nooit bedoeld waren voor de opvang van grote groepen interne vluchtelingen zijn maar een paar wc’s. Er is ergens een douche waar de vrouwen niet in willen, omdat je daar niet beschermd bent. Er is dus heel weinig hygiëne, wat we zien kunnen als we de nabije school bezoeken. Het stinkt er, we zien veel vliegen. Dus krijgen mensen aan de lopende band besmettelijke huidziekten als schurft, we zien een jongetje met ontstoken oren, en door het gebrek aan schoon drinkwater hebben veel van de kinderen parasieten en diarree.
Anders dan de grote internationale organisaties die nogal bureaucratisch werken, zoals de Arabische zusterorganisatie van het Rode Kruis, is het PMRS meteen in actie gekomen met elf extra mobiele teams, die vooral actief waren in de meest getroffen gebieden en op plaatsen met de meeste interne vluchtelingen. De sfeer is gespannen, er wordt veel geschreeuwd, jongens vechten, Maha wil dat we weg gaan, ze is bang voor een uitbarsting. We begrijpen gaandeweg hoe dat komt. De mensen zijn niet alleen zwaar getraumatiseerd, ze zijn ook wanhopig. Ze kloppen overal aan om hulp, zo heeft het PMRS al een papier op hun deur moeten plakken: wij geven alleen medische hulp, voor registratie voor onderdak moeten jullie bij de UNRWA zijn, of bij het ministerie. Mensen klampen zich aan iedereen vast die iets voor ze zou kunnen doen, en worden soms woest als die niet meteen kunnen helpen.
We rijden door naar een van de nieuwe patiënten die niet naar de kliniek kan komen. Hij heeft geen benen meer. Hij heeft ook nog verwondingen aan een arm, hij heeft een nare huiduitslag, en ik zie de hechtingen op zijn hoofd waar hij kennelijk ook verwond is geweest. Nogal een puinhoop, die man, maar hij leeft nog, en met de fysiotherapeut doet hij de oefeningen die er voor moeten zorgen dat de stompjes van zijn benen straks geschikt zijn voor protheses. Als die te krijgen zijn. Hij vertrekt zijn gezicht van pijn, maar geeft verder geen krimp. Zijn kinderen staan erbij te kijken. Wat moeten die denken: hun vader was bijna dood.
We rijden door naar het kantoor van de PMRS om met Aeed Yaghi, de directeur te praten over de situatie. Die is, zoals we wel verwachtten, vreselijk. Vooral het feit dat er nu duizenden mensen zijn die geen huis meer hebben, met de winter op komst, dat er gebrek is aan elektriciteit, aan schoon water. Er kunnen nog veel ergere epidemieën komen dan die schurft die makkelijk te behandelen is. En zijn grote zorg is dat er nu wel even noodhulp is, zo zien we onderweg grote zwarte plastic container van Oxfam met schoon drinkwater, maar al die hulp binnenkort weer ophoudt, en straks zitten ze dan weer zonder water want het gaat nog veel tijd en geld kosten voor de vernielde infrastructuur weer een beetje op orde is, en de vraag is wie dat gaat doen. Ik kom er nog op, op de inadequate internationale hulpverlening, en de machteloze overheid van Gaza.
Of we nog meer ellende willen zien? Absoluut. We stappen na een broodje en een flesje water de auto weer in en gaan naar de ergste wijk, Shuyaiyya, en stappen uit in een maanlandschap. Het is onvoorstelbaar, en met foto’s niet weer te geven, alleen al niet door de enorme uitgestrektheid van het verwoeste gebied. Puin, puin en nog eens puin. Hele vele verdiepingen tellende flatgebouwen zijn veranderd in een hoop rommel, waar we de lappen tussen zien van kapotte gordijnen, plastic huisraad, een kinderschoen. En tussen het puin de borden met de telefoonnummers van wie hier eens woonden, en foto’s van de kinderen die onder het puin zijn omgekomen. Op een van de muren die nog staat staat in het Arabisch geschreven: I had a home here.
We hebben het uit de verte gevolgd: de verwoesting van het Wafa ziekenhuis, waar vooral oude en chronische patiënten werden verzorgd. Waarom een ziekenhuis? Niemand die het weet. Ook het ziekenhuis is compleet verdwenen.
Hier en daar hebben mensen met een paar lappen en wat stukken karton een tentje gebouwd, wat beschutting tegen de zon, en zitten op de plaats waar hun huis eens stond, op een bank die gered is, op een paar stenen. We vinden een bejaard echtpaar in een hutje dat door kinderen gebouwd lijkt, van losse stenen. De man vertelt dat hij veertig jaar in Israël gewerkt heeft, en van het geld dat hij toen verdiend heeft voor zijn familie een huis heeft gebouwd, dat nu door diezelfde Israeli’s kapot is gebombardeerd. En waarom, vraagt hij, waarom? Wat heb ik ze gedaan?
We horen veel verhalen. Iedereen heeft een verhaal. De man die overlijdensaktes nodig heeft. Ze kosten 20 stekel per stuk (4 euro). Maar al zijn vijf zoons zijn dood. Hij kan geen vijf overlijdensaktes betalen.
Aan het eind van de middag treffen we nog een paar oude vrienden, en merken voor het eerst hoeveel mensen nu werkelijk diep gedemoraliseerd zijn. Een vriend heeft ruzie met zijn vrouw. Hij wil weg met de kinderen. Zij wil blijven vanwege haar ouders die te oud zijn om nog eens te vluchten. Een andere vriend vertelt dat hij voor het eerst echt bang werd. En zo hysterisch van angst dat zijn kinderen niet meer naar buiten mochten en ook niet op het balkon. Nu het ergste gevaar voorbij is wil hij het een beetje goed maken met ze, en verzint uitstapjes. Alleen: er is niets, behalve het strand. En derde vertelt dat hij op een dag langs ging bij een vriend die hem nog uitnodigde voor een kopje koffie. Hij sloeg het af. Een uur later was die vriend dood. En hij zou dood geweest zijn als hij de uitnodiging had aangenomen. ‘Ik kan niet meer normaal functioneren’, zegt hij. ‘Ik kan me niet meer concentreren, niet op de simpelste dingen. Ik ben een volwassen man, maar ik ben bang in het donker als een kind. Ik schrik bij elk geluid. Ik zie geen toekomst meer. Ik wil weg. Ik heb drie kinderen, van vijf, van acht en van elf. De oudste twee hebben nu al drie oorlogen meegemaakt. Moeten we hier blijven wachten op de volgende oorlog, moeten mijn kinderen ook dood? Mijn dochtertje van acht zegt nu al dat ze liever dood is, want dan komt ze in de hemel. Wat voor toekomst hebben we nog?’
Wij die luisteren zijn stil. Wij weten het ook niet.