Toespraak vaan Jaap Hamburger, voorzitter van Een Ander Joods Geluid, op uitnodiging van een FNV-bijeenkomst ter gelegenheid van de herdenking van de Februaristaking. Het bestuur van de Joodse Gemeente Amsterdam heeft geprobeerd de speech van Hamburger tegen te houden met het argument: ‘gevreesd moet worden dat de heldhaftige daad van verzet door de Amsterdamse bevolking wordt besmeurd door een politiek verhaal over Israël en Palestina, of zelfs over een boycot van Israël.” (Parool, 25 februari 2015). Gelukkig is het FNV daar niet voor gezwicht.
Een boodschap uit Nederland in 1941 voor Europa in 2015
Apart gezet worden, niet als persoon gezien worden, maar tegen wil en dank beschouwd worden als lid van een categorie of groep, of als aanhanger van een ‘verkeerde godsdienst’, dat is wat wij overal om ons heen zien gebeuren
Deze speech werd op 25 februari uitgesproken ter ere van de herdenking van de Februaristaking op 25 en 26 februari 1941, die begon in Amsterdam en zich uitbreidde naar de Zaanstreek, Haarlem, Velsen, Hilversum en Utrech. de staking vormde de eerste grootschalige verzetsactie tegen de Duitse bezetter in Nederland en was het enige massale en openlijke protest tegen de Jodenvervolging in heel bezet Europa.
Dames en heren, niet omdat ik mijzelf zo belangrijk vind, maar om u een idee te geven van de snuiter die u vandaag toespreekt, zal ik iets over mijzelf zeggen, dat in het kader van deze herdenking van de Februaristaking ‘relevant’ is, in mijn ogen tenminste. Mijn naam is Jaap Hamburger, ik ben geboren in 1950, in Eindhoven uit een joodse vader en een joodse moeder die, hoe kan het anders, de 2e Wereldoorlog hebben overleefd. Dàt en hoe zij hebben overleefd, is een verhaal apart, zoals van allen die die barre jaren van mensenjacht hebben doorstaan.
Angst en moed
Een combinatie van angst en moed – angst en moed maken inventief – en belangeloze hulp van derden, niet-joodse Nederlanders, die mijn moeder en haar joodse ouders op diverse adressen lieten onderduiken, hebben gezorgd dat zij de oorlog konden overleven. Ook het in zulke tijden onontbeerlijke geluk heeft een rol gespeeld, het geluk dat zovelen niet beschoren is geweest. Mijn wat excentrieke oom bijvoorbeeld, had de pech in de trein te worden gearresteerd ‘omdat hij zijn Jodenster niet droeg’.
Het kost mij geen moeite mij de lichte huiver te herinneren waarmee mijn moeder de plaatsnaam ‘Amersfoort’ uitsprak, waar het vreselijke Duitse ‘Polizeiliches Durchgangslager’ gevestigd was. Het heette geen ‘concentratiekamp’, maar het regiem was er naar. Daar is haar zwager, mijn oom dus, opgesloten geweest. De gevangenen moesten van station Amersfoort in colonne onder bewaking tweeëneenhalve kilometer lopen naar het Durchgangslager. Voor mijn werk moet ik tegenwoordig wekelijks twee keer in Amersfoort zijn en overstappen op het station. Ik kijk daar rond, bekertje spoorwegkoffie in de hand, wachtend op mijn aansluiting. Er is daar heel veel afgebroken en veel nieuws neergezet, maar wie goed kijkt, ziet op perron 2 nog gebouwtjes die dateren uit 1901.
Heeft mijn oom die ook gezien, en wat is er door hem heengegaan? Of mocht hij zijn ogen niet opslaan, moest hij op straffe van een klap of een trap strak naar de grond kijken, voordat hij werd ‘abmarschiert’? En in welke conditie was hij toen hij na zijn verblijf in het Durchgangslager weer tweeëneenhalve kilometer terug moest lopen naar het station, om in het toen nog zo verre Polen te worden omgebracht, 31 jaar oud? Hij heeft niet kunnen bevroeden, oom Leon Abraham, dat zijn volle neef meer dan 70 jaar later twee maal per week aan hem denken moet, op het station te Amersfoort, of hij wil of niet.
Dwaalleer der edel-Germanen
Ik sprak over ‘hulp’ van niet-Joodse Nederlanders. Hulp was er ook van de firma Philips, die haar joodse werknemers, waar mijn vader er een van was, beschermde tegen deportatie door hen ‘onmisbaar’ te verklaren. Hulp en inzicht, inzicht helpt ook in zulke tijden. Zo besloot mijn vader gehoor te geven aan het bevel van de Duitse bezetter om zich als Nederlands dienstplichtig officier te melden voor Duitse krijgsgevangenschap. In het krijgsgevangenenkamp op de grens van Polen en Oekraïne werd hij niet als jood behandeld maar net als andere Nederlandse officieren, dat wil zeggen: relatief goed. In de verwrongen Duitse opvattingen waren Nederlanders immers een soort ‘Germanen’, en Nederlandse officieren bijna een soort edel-Germanen, en mijn zeer joods ogende vader, profiteerde volop van die dwaalleer mee. En toen het toch nog mis dreigde te gaan, stonden daar opeens de Russen voor de poort en was de oorlog voorbij.
Met die verhalen, dames en heren, in de loop van vele jaren mondjesmaat, maar met veel lading verteld, met die verhalen en met andere, sommige dramatischer nog, ben ik groot geworden.
Waarom maak ik u er deelgenoot van? Omdat zij mijn verbinding vormen met de Februaristaking en omdat zij mijn opvattingen mede gevormd hebben. Zij hebben er bijvoorbeeld toe bijgedragen dat ik voorzitter kon worden van Een Ander Joods Geluid, de organisatie die zich in Nederland wil laten horen inzake het Israëlisch-Palestijnse conflict, anders en kritischer dan van joodse zijde gangbaar is en met oog voor de individuele en collectieve rechten van Palestijnen, niet in de laatste plaats overigens in het belang van Israël. In die organisatie voel ik mij thuis, omdat er ruimte is de les toe te passen die ik voor mijzelf heb getrokken uit de joodse geschiedenis, uit mijn familiegeschiedenis, en uit daden van verzet als de Februaristaking en uit alle verhalen die daarmee samenhangen. Een les die hierop neerkomt: je stem laten horen. Optreden is geboden, waar onrecht plaatsvindt.
Gulden regel
De leidraad daarbij luidt: ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’, het gebod dat wel de ‘gulden regel’ genoemd wordt en dat ouder is dan Christen- en Jodendom. Kennelijk is het van alle tijden dat mensen er aan herinnerd moeten worden dat hun medemensen niet anders zijn dan zij, maar slechts een andere verschijningsvorm van henzelf. Die ‘gulden regel’ behelst niet een pleidooi voor bovenmatige tolerantie, distantie, of zelfs desinteresse, maar vraagt om actieve verdraagzaamheid, zelfbeheersing en reflectie.
Maar er is meer, en dat meerdere is belichaamd in de Februaristaking die wij hier gedenken. De organisatoren en deelnemers van toen gingen immers nog een stap verder, een fundamentele grens over. Of zij in hun persoonlijk leven steeds hebben gehandeld naar de gulden regel en anderen altijd rechtvaardig hebben behandeld, dat weten wij niet. En de reden voor het stakingsparool van toen kent ook al geen rechtlijnige maar een gecompliceerde voorgeschiedenis. Toen de organisatoren echter zagen en begrepen dat anderen de gulden regel voor hun ogen schonden, door medemensen uit hun midden te isoleren en te vernederen: toen op 22 en 23 februari 1941 de eerste Duitse wraakrazzia’s op joden plaatsvonden op het Jonas Daniël Meijerplein – het plein waar wij straks naar toe lopen en dat in de oorlog op last van de Duitse bezetter ‘Houtmarkt’ moest heten – toen daar op dat plein 427 Joodse jongemannen bijeen werden gedreven en via het nu bijna vergeten kamp Schoorl voorgoed werden afgevoerd naar de verschrikkelijke oorden Mauthausen en Buchenwald, toen besloten zij, de stakers van februari, daartegen in verzet te komen.
Morele code
Zulk verzet nu gaat verder dan het persoonlijk leven. Wie opkomt voor anderen wil een morele code handhaven die het fundament is van de maatschappelijke orde. Het is de code die voorkomt dat iedereen enkel zijn eigen belangen najaagt, of dat nu ten koste van anderen gaat of niet. Die code wordt natuurlijk dagelijks incidenteel talloze malen geschonden. Maar als die schending systematisch wordt en steeds dezelfden treft, en zonder reden, dan, zo vonden de stakers van februari 1941, is het tijd om je huis te verlaten, de straat op te gaan en op te komen voor de ander. Beginselen niet alleen belijden, maar er ook naar handelen en dat onder omstandigheden van bezetting en dictatuur die levensbedreigend zijn, dat is wat die stakers in mijn ogen absolute helden maakt, al hebben velen zich wellicht geen helden gevoeld, maar eerder gedrongen geweten door woede, vaderlandslievendheid, burgerfatsoen of door hun communistische overtuiging, die in dit opzicht de christelijke zo nabij kwam.
Een gedenkplaat in de muur van de Noorderkerk, aan de rand van de Jordaan leest als volgt:
“MAANDAG 24 FEBRUARI 1941, ‘S AVONDS OM 6 UUR, SPRAKEN LEDEN VAN DE TOEN VERBODEN COMMUNISTISCHE PARTIJ VAN NEDERLAND HIER 250 MEDEBURGERS TOE. ZIJ RIEPEN OP TOT EEN PROTESTSTAKING TEGEN HET WEGVOEREN VAN 400 JOODSE AMSTERDAMMERS DOOR DE DUITSE BEZETTER. DE VOLGENDE OCHTEND BRAK DE FEBRUARISTAKING UIT.”
Hoe ging het verder? Ik citeer uit de publicatie ‘Typisch Amsterdams’:
“Er werden affiches gemaakt, die de volgende ochtend verspreid werden. (…) De Amsterdamse bevolking kreeg zo door dat er iets aan de hand was. Trams werden tegengehouden doordat stakers op de rails gingen zitten. Ook werden er trams omgegooid. Aan de overkant van het IJ legden veel arbeiders van scheepswerven en fabrieken het werk neer. Zij staken het IJ over en trokken de stad in. Scholieren en winkelpersoneel sloten zich bij hen aan. Het protest breidde zich in rap tempo uit over de hele stad. De ambtenaren van het stadhuis aarzelden om zich aan te sluiten. Slechts enkelen deden mee.”
Tussen 2 haakjes: tramconducteurs, stratenmakers en vuilnismannen – allen in dienst van de gemeente – hoorden wel degelijk tot de stakers.
“Op de eerste stakingsdag 25 februari, demonstreerden tienduizenden mannen en vrouwen in de stad. De sfeer was uitgelaten en relatief vreedzaam. Er werd maar één charge uitgevoerd waarbij zes mensen gewond raakten. Het gonsde in de stad van geruchten. De media konden echter niet vrij berichten. Veel Amsterdammers wisten daarom toch niet wat zich die dag had afgespeeld. Dezelfde avond werd een uitgaansverbod ingesteld. Wie zich op straat vertoonde werd beschoten. Op de tweede stakingsdag gingen de mensen in de omliggende steden zoals Weesp, Hilversum, Utrecht, Haarlem en ook in de Zaanstreek de straat op. In Amsterdam kwam het protest niet meer echt van de grond. De Duitse ordetroepen traden dit maal wel op. Ze schoten en gooiden handgranaten. Er vielen die tweede dag negen doden in Amsterdam. Tientallen mensen raakten gewond. De Duitsers dreigden driehonderd joden te deporteren als de staking niet werd beëindigd.”
Over het verloop van de tweede stakingsdag buiten Amsterdam, wil ik burgemeester Möhlmann van Oostzaan citeren, die verleden jaar vertelde:
“Nadat in de loop van dinsdag 25 februari berichten doorsijpelden over massale stakingen in Amsterdam, werden ook in de Zaanstreek initiatieven ontplooid. Op 26 februari legden duizenden mensen het werk neer. Personeelsleden van enkele tientallen winkelbedrijven waaronder Hema, Vroom en Dreesmann, Van Haren, Kroonenberg, Presburg en Kreymborg gaven een eigen pamflet uit, waarin werd opgeroepen te staken tegen de Jodenvervolging en ‘voor het behoud van onze Nederlandsche Vrijheid en eerbiediging van geloof, ras en politieke overtuiging’. De Duitsers braken de staking in Amsterdam en hier in de Zaanstreek met geweld, intimidatie en meedogenloos ingrijpen. Hierbij vielen negen doden en 24 zwaargewonden en talloze stakers werden gevangen genomen. Na twee dagen was de staking ten einde. De Februaristaking leidde tot een koerswijziging van de bezetter. De nationaalsocialisten zouden niet langer proberen om op vreedzame wijze de Nederlanders te overtuigen, maar lieten het masker vallen.”
Het lijkt wel, dames en heren, alsof naarmate ik ouder word, de oorlogs-verhalen uit mijn jeugd en gebeurtenissen als de Februaristaking mij meer beïnvloeden en meer betekenis krijgen. De reden is, denk ik, niet het ouder worden alleen of op zich, maar het feit dat de tijd waarin u en ik, waarin wij leven, zulke verhalen en gebeurtenissen weer een actuele betekenis geeft.
Morele superioriteit
Onze behoefte is het om zaken te herdenken die leidraad en inspiratie kunnen zijn voor problemen en keuzen in ons huidige leven. Wij willen richtsnoeren om onze positie te bepalen, of we nu in de krant schrijven, op de tram zitten, kantoren schoonmaken of beleidsnota’s in elkaar zetten. Onze wereld is onoverzichtelijk en moeilijk te duiden. Het kwaad lijkt van alle kanten te komen behalve van onze eigen kant, heet het. Die opvatting maakt overigens een zekere achterdocht in mij wakker. Onze eigen samenleving en zeker onze cultuur, dat begrip dat tegenwoordig alles moet verklaren, is te problematisch om morele superioriteit te claimen, zoals sommigen menen. 19e eeuws kolonialisme, twee Wereldoorlogen – en wat voor Wereldoorlogen – met inbegrip van meer dan één heuse genocide, bemoeienis met de hele wereld, heel vaak niet in het belang van andere landen, er is genoeg voor onze westerse cultuur en voor ons werelddeel in het bijzonder om in de spiegel te kijken en niet te gauw de staf te breken over andere culturen.
Apart gezet worden, niet als persoon bejegend worden, maar tegen wil en dank als lid beschouwd worden van een categorie of groep, of als aanhanger van een ‘verkeerde godsdienst’, dat is wat wij overal in de wereld zien gebeuren, maar ook om ons heen in Nederland, al zijn er natuurlijk enorm grote verschillen in de heftigheid waarmee dat gebeurt.
Valse profeten
In Nederland onthoofden wij anderen goddank slechts met woorden. Maar toch, ook wij kennen ‘valse profeten’, politici bijvoorbeeld die alle maatschappelijke kwalen toeschrijven aan ‘de ander’ en die menen daardoor gelegitimeerd te zijn de ander weg te zetten. Politici die aanhangers van een bepaald geloof betichten van kwade bedoelingen en van heimelijke oogmerken om ons te overheersen en Nederland over te nemen en hun wil op te leggen. Hoe herkenbaar voor joodse oren!
Ik – en ik niet alleen, gelukkig – ben gevoelig daarvoor, ik ben alert op zulke uitingen, niet alleen als het om joden gaat, bepaald ook als het om anderen gaat, alertheid waar helaas reden toe is. Wat de joodse kant betreft, in weerwil van alle commotie over ’toenemend antisemitisme’ heb ik de overtuiging, hoezeer mij die ook betwist zal worden, dat wij vandaag de dag in Nederland en in het overgrote deel van Europa nog steeds leven in wellicht de meest joods-vriendelijke samenleving ooit. Er is sedert de jaren negentig op alle gebied een niet-aflatende, overvloedige en onomstreden aandacht voor de recente Joodse geschiedenis.
Ik noem als voorbeelden het Herinneringskamp Westerbork en het vrij toegankelijke kampterrein, met naar schatting bijna 400.000 bezoekers in 2014. Het Anne Frank huis heeft in 2014 voor het vijfde achtereenvolgende jaar een recordaantal bezoekers ontvangen, meer dan 1 miljoen 225.000, waarvan 140.000 uit Nederland. Dames en heren, ik kan moeilijk geloven dat hier louter een leger antisemieten aan het optrekken is. Overal verrijzen nog steeds kleine en grotere monumenten. De ene publicatie volgt de andere.
Antisemitisme
En waarom roepen uitingen van antisemitisme zoveel weerstand op? Natuurlijk door de herinneringen aan het verleden, maar zeker omdat het taboe daarop nog vol van kracht is. De menigten in Parijs en Kopenhagen waren op de been om hun toewijding te betuigen aan de waarden van de open samenleving en waren tegelijkertijd op ongekende schaal spontaan solidair met hun joodse medeburgers. De Dokwerker, dat ijkpunt van burgermoed, pet op zijn kop, half opgestroopte mouwen, handen als bankschroeven, één been naar voren (Had je wat soms?), de Dokwerker staat daar niet alleen op het plein. De Nederlandse Februaristaking van toen staat vandaag de dag in Europa niet alleen! Met een wat gedateerde en op het eerste gehoor vreemde vergelijking, die we de laatste tijd weer diverse malen hebben kunnen lezen, worden joden wel ‘de kanaries in de mijn genoemd’. Naar de vogeltjes die mijnwerkers mee naar beneden namen en die omvielen als er ook maar een beetje ‘mijngas’ de gangen indreef.
Als de samenleving giftige dampen afscheidt, zijn de joden het eerst aan de beurt, is de gedachte. Er zijn tijden en landen waarvoor dat zonder meer opgaat, de Februaristaking ’41 getuigt ervan. En in de Volkskrant van 20 februari 2015 schreef Hans Vuijsje, directeur van het Joods Maatschappelijk Werk: “Er is agressie tegen Joden: op straat maar vooral via sociale media.” Maar bepaald niet alleen tegen Joden, voeg ik daaraan toe. En Jaap Fransman, de voorzitter van het Centraal Joods Overleg, heeft gelijk als hij waarschuwt: “De grens tussen tweets en fysiek geweld wordt steeds dunner.” Maar opnieuw: die constatering geldt niet alleen Joden, wellicht niet eens in de eerste plaats.
Wij zouden de stakers van toen tekort doen als wij ons hen vandaag de dag alleen zouden herinneren omdat zij opkwamen tegen de jodenrazzia’s. Zij kwamen op voor de gelijkwaardigheid van alle mensen en zij zouden, als zij deze zaal binnen kwamen lopen, de eersten zijn om ons er op te wijzen dat er anno 2015 bepaald ook andere kanaries zijn. Als een grote politieke partij in Nederland over Joden en het Joodse geloof zou uitdragen wat nu uitgedragen wordt over Moslims en hun geloof, zou ik zeer beducht zijn, misschien zou ik huiveren, misschien zou ik wakker liggen.
Alarmisme
Let wel: er is geen reden voor acuut alarmisme, wel voor waakzaamheid. Gelukkig zijn mensen waakzaam en weerbaar. Er zijn sterke en georganiseerde tegenkrachten. In Amsterdam bijvoorbeeld Shalom/Salaam, waarin Joden en Moslims elkaar vasthouden, letterlijk en overdrachtelijk. Bovenal: wetgeving en staatsapparaat zetten niet in op discriminatie en uitsluiting, opmaat tot erger, zoals destijds in Duitsland en in de door Duitsland bezette landen, maar op gelijkberechtiging – zolang we tenminste de sluipende sociaal-economische uitsluiting buiten beschouwing laten. Nederland is nog steeds, zeker vergeleken met tientallen andere landen en streken, voor de meesten van ons een paradijs, maar we weten ook: er is weinig nodig om uit het paradijs te worden verdreven. Eten van de verboden vrucht is voldoende…
Laten wij ons daarom voeden met de vruchten van de stakers van februari. Al hebben zij door meedogenloze repressie van de Duitse dictatuur het ergste niet kunnen voorkomen, zij hebben de toon gezet en met de tekst van hun oproep ons de weg gewezen. Die tekst luidde onder meer als volgt:
“Protesteert tegen de afschuwelijke Jodenvervolgingen!!! … Beseft de enorme kracht van uw eensgezinde daad!!!!! … Weest eensgezind!! Weest moedig!!!” En daar tussen stond met pen geschreven: “Staakt!!! Staakt!!! Staakt!!!”
Eindigen wil ik met dichtregels over 25 februari 1941, toegeschreven aan Mr. Sem Davids, journalist bij het Vaderland, daarna op de buitenlandredactie van de Telegraaf tot hij in 1940 werd ontslagen, vanwege zijn joodse afkomst, ondergedoken in Friesland in Grouw en na de oorlog journalist bij De Groene Amsterdammer tot zijn dood, in oktober 1969.
Dag van Amsterdam
Wat men uit dezen bitt’ren tijd
Aan uur en dag vergeten mag;
Nooit deze onvolprezen dag.
Toen ’t volk, dreiging en dood ten spijt,
Terwille der gerechtigheid,
Opstond voor ’t volk dat onderlag.
Dat deze hommage aan de stakers van weleer en aan hun sympathisanten ons vandaag en morgen mag inspireren, en dat wij ernaar mogen handelen, als dat nodig zou zijn, wat God verhoede. Maar als hij het opnieuw laat afweten, net als toen, bent u daar gelukkig, en ik, en velen met ons. De 22 communistische stakers van het eerste uur, van vrachtwagenchauffeur Hendrik Pieter Berk en meubelmaker Jacobus Hendrikus Bleeker, tot de chemicus Jozef Jacques van Weezel en magazijnmedewerker Willem van Wijk, zij zijn niet meer. De Staking, hij leve voort.
(Dit artikel verscheen ook op Joop)