Elk jaar op 15 mei wordt de dag herdacht dat de Palestijnen hun land verloren. De mensen van het NCCR waar ik voor werk doen hun witte jasjes aan, laden de mensen die niet kunnen lopen in een busje en daar gaan we.
Vorig jaar waren het vooral portretten van Arafat die werden meegedragen, nu is het vaker Sheich Yassin. Heel Gaza doet mee. Ik zie de rode vlaggen van de PFLP, de groene van Hamas, de zwarte van de Jihad, de gele van Fatah en de Palestijnse vlag van iedereen. Er wordt gezongen, slogans geroepen, het is eigenlijk bijna feest. De ijskarretjes en de maisverkopers doen ondertussen goede zaken.
Schoolmeisjes die slogans roepen, gezinnen met hun kinderen op de schouders, een groep gemaskerde jonge mannen van de al-Aksa martelaren brigade. Een groep mensen staat aan de ene kant van de weg met een portret van Abu Jihad, de eerste Palestijnse leider die werd geliquideerd, aan de andere kant zijn weduwe, Umm Jihad, tussen de Palestijnse notabelen. Iedereen wil haar een hand geven. Kinderen trekken aan mijn jasje, of ik een foto van ze wil maken.
Dan gaan we weer terug. We eten een broodje patat, drinken een flesje prik en gaan door met de training.
Hanan Asrawi schreef eens:
“I remain,
my children, grandchildren
and more
Palestinian
Justice should have told them
A nation can not die
The earth is fertile to my roots
Palestine
Is mine…”