27 januari 2005, donderdag
Onderweg naar het kantoor. Fatma wil falafel meenemen voor een van haar dochters die meegekomen is en nog niet heeft ontbeten. Falafel zoals het hoort, op straat gemaakt, vers uit de hete olie.
Er zijn veel mensen op straat. De zon schijnt, het is buiten warmer dan binnen waar de nachtkou nog hangt. En de kinderen gaan nog niet naar school maar hebben nog vakantie vanwege het Offerfeest. Khaled zit met zijn jas aan achter zijn bureau te bellen.
Ik ga een paar bezoekjes afleggen aan oude klantjes. Iman en haar familie. Iman werd op weg van school naar huis door een tank neergeschoten. Been aan flarden. Bijna doodgebloed maar nog net op tijd naar het ziekenhuis gebracht. Het been kon ook nog behouden blijven. Met behulp van ons NCCR is ze gerevalideerd. Ik was er bij toen ze haar eerste voorzichtige stapjes weer deed. Ook de nachtmerries zijn over en ze is niet meer bang om naar buiten te gaan. Ze is alleen nog normaal bang, zoals iedereen, als ze de geluiden van vliegtuigen en helikopters hoort. Ze moet nog twee operaties, een om een metalen plaatje in haar been te verwijderen en dan als ze nog wat ouder is en helemaal uitgegroeid een operatie om de ergste littekens te verwijderen. Haar ouders zuchten. Ze zijn zielsgelukkig dat ze hun dochter niet zijn kwijtgeraakt en dat ze ook weer kan lopen. Maar ze is nu wel op weg om een normale lastige puber te worden.
Nog een klantje. Na’el. Met een open ruggetje geboren. Wel netjes geopereerd, maar verder behoorlijk aan zijn lot over gelaten. Familie straatarm. Jaren geleden werd het team bij hem geroepen omdat hij onder de wonden zat van het schuiven over het ruwe beton en het vuile zand. Het gaat nog niet zo geweldig met de familie. Pas is een van zijn zusjes aan kanker overleden. Zijn vader is nog steeds werkloos. Toch is er veel vooruitgang. De wonden zijn verzorgd en genezen. Hij heeft een rolstoel en komt nu regelmatig buiten. Het huis heeft een wc gekregen en een betegelde binnenplaats. En, grootste stap, binnenkort gaat hij voor het eerst naar school, leren lezen en schrijven terwijl hij al veertien is. Vind je dat leuk, vraag ik aan hem. Stuurs van verlegenheid weet hij niet wat hij zeggen moet. Wat vind je leuk om te doen? Televisie. Muziek? Hij knikt. Voetballen? Hij schudt van nee. Maar als ik wegga geeft hij me een hand en glimlacht opeens.
Overal in de straten van Gaza hangen nog de verkiezingsposters. Abu Mazen en Mustafa Barghouti. Mohammed is tevreden dat hij weer eens kon stemmen en laat het laatste restje onuitwasbare inkt op de duim van zijn nagel zien. Het is heel rustig gegaan. Een beetje feest, een heel klein beetje hoop dat er weer eens wat gaat veranderen ten goede. Abu Mazen heeft met Hamas overlegd en een hudna, een wapenstilstand afgesproken. Prompt heeft Sharon in Tulkarm weer een paar Hamasleiders laten doden. Het is niet de eerste keer dat Sharon met een provocatie probeert een wapenstilstand te doorbreken om vervolgens, als er weer een Palestijnse aanslag volgt, met een stalen gezicht te beweren dat het de Palestijnen zijn die geen vrede willen. Geen Palestijn trapt daarin, maar de buitenwereld helaas wel.
Fatma heeft niet gestemd. Ik wou die troep niet op mijn nagel, zegt ze. De mannen protesteren. Ik ook. Weet je wel dat de vrouwen in Europa in hongerstaking zijn gegaan en in de gevangenis hebben gezeten voor het recht om te stemmen, zeg ik. Volgende keer, zegt ze. We wisten toch al dat het Abu Mazen ging worden. Daar gaat het niet om, zeggen de mannen. Het gaat er om dat het ons democratisch recht is om onze eigen leider te mogen kiezen. Dan blijf je toch niet thuis?
Restaurant Matoug is vol. Dat is een graadmeter. Wanneer mensen het gevoel hebben dat het slecht gaat blijven ze thuis, als ze denken dat het goed gaat gaan diegenen die het betalen kunnen graag uit eten. Ik word uitbundig begroet. Ik weet het: als dat handjevol buitenlanders weer komt stijgt te hoop. Ook wij zijn een soort barometer. Ik eet duif. En praat met Fatma. Ik heb niet alleen de mensen gemist, maar ook hun verhalen. Fatma vertelt dat de weduwe van Arafat, Suha, met hun dochter naar Mekka is geweest. Terwijl zijzelf geen moslim is van huis uit, maar christen. Misschien wilde haar dochter. Fatma knikt. De dochter heeft in een interview gezegd dat ze in Mekka wilde bidden voor haar vader en voor de Palestijnse kinderen. Misschien wordt zij wel de toekomstige leider van de Palestijnen, zeg ik. De eerste vrouw.
Wij zijn niet zoals de andere Arabische landen, zegt Fatma. Bij ons is het niet normaal dat iemand de macht krijgt alleen maar vanwege zijn vader. Wij zijn veel democratischer. We hebben een geschiedenis van verzet, we hebben ook nooit ons mond gehouden als we kritiek hadden op Abu Ammar, we hebben geleerd om onafhankelijk te denken. Waar zouden wij na de bezetting nog bang voor zijn? Wij willen niet dat ons een leider wordt opgedrongen. Dus die dochter mag president worden – als ze het goed doet en als we haar kiezen zegt Fatma. Maar niet omdat ze de dochter is van Abu Ammar, al missen we hem erg.
Onderweg zie ik dat er een kleuterschool is genoemd naar de Amerikaanse die door een Israëlische bulldozer is overreden en gedood toen ze met anderen probeerde de afbraak van huizen in Rafah tegen te houden. Arafat had een portret van haar aan de muur hangen toen ik hem voor het laatst bezocht. De Martyr Rachel Corrie Kindergarten.
Voordat iedereen weer naar huis gaat bezoek ik het vrouwenproject. De gehandicapte vrouwen hebben 500 kaarten voor ons geborduurd met vrede er op in vier talen, Peace, Shalom, Salam, Vrede. We betalen ze ervoor, en dat geeft ze weer het gevoel dat ze werken voor hun geld, en het niet alleen als gift hoeven te accepteren. We overleggen over de kaarten voor het volgend jaar. Ze hebben nieuwe ontwerpen gemaakt, kerstbomen en kerstmannetjes. Ik probeer uit te leggen dat je onze Europeanen meer plezier doet met de traditionele Palestijnse motieven omdat we al omkomen in de kerstmannetjes, maar zij hebben dat nou juist bedacht om ons een plezier te doen. Ik moet er even over nadenken. Toch maar kerstmannetjes omdat zij het zo leuk vinden? Het wordt wel saai borduren met steeds maar diezelfde rooie pakjes. Amjad, de dove man die meehelpt met borduren al is hij een man heeft een tekening van me gemaakt en poseert er trots mee.
In het zonnetje zitten een paar vrouwen in hun rolstoelen te borduren. Sausan, de kleine vrouw die altijd grapjes maakt over haar lengte of het gebrek er aan, en zich het liefst laat fotograferen naast onze langste mannen is ook bezig met een lap. Kifaia, de leidster van het project, de vrouw die tijdens de eerste intifada haar handen verloor door een mijn, de vrouw naar wie we onze stichting hebben genoemd borduurt ook. Dat kan ze. Ze is met die stompjes, hoe moet je dat noemen, erg eh.. handig.
Nog een bezoek. Mohammed ken ik al vanaf de kleuterschool. Nu is hij veertien. Zijn ouders zijn niet rijk maar ze wonen in een mooi huis. Zijn vader is bouwvakker. Zijn moeder had gelukkig heel vroeg door dat hij slecht hoorde, toen hij een jaar en twee maanden was merkte ze het, en nog gelukkiger is het dat ze meteen met hem naar het NCCR ging. Wat veel ouders nog steeds niet weten is dat de eerste twee, drie jaar cruciaal zijn voor de taalvorming. Daarna is het erg moeilijk voor een kind om nog te leren spreken, zelfs als ze daarna met een hoorapparaat nog een beetje leren horen. Mohammed leerde op de aangepaste kleuterschool tegelijk gebarentaal, liplezen en met extra lessen ook spreken. Maar het allerbelangrijkste was dat zijn moeder meteen mee leerde hoe ze hem daarbij kon helpen. Ik herinner me Mohammed als een hyperactief en charmant kind die een bende kattenkwaad uithaalde – maar niemand kon boos op hem worden. Nu is hij heel erg verlegen, en het duurt voordat hij op een van mijn vragen zelf antwoord geeft in het Arabisch. Wat was het leukste aan zijn tijd op de kleuterschool? Mijn hoorapparaat zegt hij. En de mensen. Khaled en Fatma en Ramadan. Kijk. Hij praat.
Op de terugweg rijden we even door Jabalya kamp. Hier is in september een vreselijke invasie geweest. Tanks die zo het vluchtelingenkamp binnenreden en begonnen te schieten. Vooral in een straat waren vele doden. Mohammed en Fatma wijzen me de lege plekken waar huisjes stonden die werden verwoest. Daar was een school, daar was een groot gebouw. Weg. Een grote massa van die kleine vluchtelingenhuisjes met eensteensmuurtjes en daken van golfplaat. Weg. Twee weken lang werd er geen hulp in het omsingelde kamp toegelaten. Toen het leger zich terugtrok kon de schade worden opgenomen en stonden er in die ene straat hoek na hoek rouwtenten om de doden. De ergste puinhopen zijn al weg. De mensen zijn weer begonnen met herbouwen.
Dan komen we langs een marktstalletje waar een levendige handel is in tweedehandskleren. Mohammed wil kleren kopen voor zijn dochtertjes. Dat wordt meteen een grote zak, want bij Mohammed thuis zijn acht broers en vijftien kinderen, en je kunt nu eenmaal niet alleen maar thuis komen met iets voor je eigen kinderen, want dan ‘maken die andere ogen’ zegt Mohammed. Dus koopt hij er meteen een heleboel. Fatma helpt hem en trekt kleertjes uit het rek, is dit de goede maat? Alles is de goede maat, zegt Mohammed, we hebben kinderen van tussen zeven dagen en tien jaar. Wat je ook meeneemt, er is er altijd wel eentje die er in past. Als ik probeer een foto te maken wordt de man van het stalletje zenuwachtig. Doe je camera maar weg, vraagt Fatma. Later legt ze me uit, die man is van Hamas, die wordt nerveus van mensen met camera’s. Op weg naar mijn flat passeren we twee bruiloftsfeesten op straat, een klein podiumpje, stoeltjes, een paar luidsprekers, er wordt gezongen. Dat is nieuw, zegt Fatma. Sinds het begin van de eerste intifada heb ik in de vluchtelingenkampen geen bruiloftsfeesten op straat meer gezien. Ze denken zeker dat het goed gaat.
Morgen is het vrijdag en dan ben ik uitgenodigd voor het officiële familiefeest omdat Samia hadj heeft gedaan. Of hoe je dat vertaalt: she make hajj.
Ik ben weer helemaal thuis.