(De oorlog is afgelopen?)
Door Graa Boomsma, uitgesproken in De Brakke Grond, 28 april 2005
De historie is een opeenhoping van puin. Dat constateerde de schrijver Walter Benjamin vlak voor de Tweede Wereldoorlog. Al schrijvend wilde hij de vergeetachtigheid bestrijden, tot ook hij moest vluchten voor de Hitlerhorden en de dood vond. Zijn bastion was de cultuurtraditie, zijn materiaal de taal en zijn enige wapen de verbeelding, de messcherpe metafoor, de vindingrijke vergelijking die ongemakkelijke kennis en een schokkend inzicht bood. Maar de mensen gaan met hun nationale verleden om als met radioactief afval waarvoor nog geen definitieve bestemming is gevonden. Velen willen dat radioactieve puin van vroeger heimelijk begraven. Zand erover en midnje dicht. Maar het verleden blijft actief, woekert door en barst opeens onbeheersbaar naar buiten als niemand het wil of verwacht.
Afgelopen zaterdag meldde de International Herald Tribune dat de Japanse minister-president Koizumi excuses heeft aangeboden voor de agressieve Japans-imperialistische heerschappij in Zuid-Oost Azië. Op diezelfde 23ste april opende de Volkskrant met het bericht dat koningin Beatrix zich tien jaar geleden had willen verontschuldigen voor wat Nederland Indonesië had aangedaan in de gewelddadige laatste jaren van het Hollandse kolonialisme. Citaat: “Koningin Beatrix wilde in 1995 haar excuses aanbieden aan het Indonesische volk voor de misdragingen van Nederlandse militairen tijdens de politionel;e acties in 1949 en 1950.” Let allereerst op het versluierende woordgebruik. de journalist heeft het over “misdragingen” in plaats van over oorlogsmisdaden en over “politionele acties” in plaats van over een koloniale oorlog waarbij minstens tweehonderdduizend Indonesiërs omkwamen. Bovendien zit de journalist er met zijn jaartallen naast, een vergissing die pas gisteren klein werd gerectificeerd. Tussen de guerilla-oorlog doorondernam Nederland, tegen de wil van Amerika, twee grootsscheepse militaire acties tegen Indonesië: Operadie Product vanaf maandagochtend 21 juli 1947, waaraan mijn vader ook mocht meedoen, en de anti-Soekarnoaanval op Djokjakarta vanaf zondagochtend 19 december 1948.
Koningin beatrix heeft nooit haar excuses aangeboden. Toenmalig poldermodelpremier Wim Kok belette namelijk dat de koningin op 17 augustus 1995 in Jakarta aanwezig was bij het halve-eeuwfeest van de Indonesische Onafhandeklijkheidsverklaring. Ze mocht pas een paar dagen later komen, als mosterd na de maaltijd. Haar bezoek werd een drama, een belediging voor de gastheren en een afgang.
In datzelfde jaar 1995 stond ik voor de tweede keer terecht. De Staat der Nederlanden, in de persoon van een Leeuwardense officier van justitie, wilde mij in hoger beroep vervolgen vanwege een uitspraak die ik had gedaan in een interview over De laatste tyfoon, een roman van mij uit 1992 die zich midden in die koloniale oorlog afspeelt. Wat had ik gezegd? “Kort na de oorlog schreven de communisten: Maak van onze jongens geen SS’ers. Ik denk dat dat weerspiegelt wat er aan de hand was. Ze waren geen SS’ers, nee, al konden ze door dingen die ze deden er wel degelijk mee vergeleken worden. Maar ze werden ertoe gedreven.”In overdrachtelijke zin wilde ik een verband leggen tussen de Tweede Wereldoorlog en de koloniale oorlog. Paul Scheffer schreef daar tien jaar geleden in NRC-Handelsblad over dat het onvermogen of de onwil om onze oorlog in Indië een markante plaats te geven in de nationale herinnering een schaduw werpt op de herdenking van die andere oorlog. Wie de herdenking van WO II via een prikkelende metafoor koppelt aan eigen systematische oorlogsmisdaden elders is een nestbevuiler in dit land vol dominees en handelaren, of dat nu in angst, kaas, bier of bloembollen is.
Mijn jeugd is getekend door de drie tropenjaren van mijn vader als dienstplichtig soldaat in Indië. Ik moest de vader-en-zoonroma De laatste tyfoon schrijven om te onderzoeken wat er met een soldaat, mijn vader bijvoorbeeld, gebeurt binnen die strenge militaire rangorde wordt gedwongen dingen te doen die niet stroken met zijn karakter en die hij in zijn stoutste dromen nog niet zou verrcihten. Goe en kwaad lopen in dat boek door elkaar en zelfs dwars door de hoofdpersoon heen. Politiek en public relations vragen zich af wat de mensen moeten denken; de literatuur vraagt zich af wat de mensen denken. Zij is er niet voor om gemakkelijke en gemakszuchtige beschuldigingen te uiten, zij belicht juist met oog voor detail de ziel van een eenling die langzaam maar zeker vervreemd en vervormd raakt. De schrijver verplaatst zich in de ander: kind of kraai. gek of genie, vader of verrader. Alleen in de verbeelding komen mensen tot leven en komen verhalen naar boven die licht werpen op pikzwarte perioden.
Mijn vader bevroedde wat hem boven het hoofd hing toen hij op 22 april 1947 vanuit Tandjong Priok een brief verstuurde naar een vriend in Holland. Over de scheiding van vaderland en verloofde schreef hij: “Je moet eerst eens beseffen wat het is en meemaken anders kun je er geen voorstelling van maken. Maar we zullen hopen dat ik weer gauw bij haar ben. Mijn vader is naar de Commissaris der Koningin geweest om vrijstelling. Het zal misschien wel doorgaan, denk ik, maar ik zal me maar niet te veel illusies maken anders valt het nog tegen.” En het viel tegen, het werd erger, het werd bittere ernst. Toen mijn vader eindelijk terug mocht naar Nederland, halverwege 1949 had hij alles gezien als soldaat, als kok, als hulpcipier, als jeneverdrinker, als onderdeel van de Aan- en Afvoertroepen. Hij heeft meegedaan aan de koloniale oorlog omdat hij moest. Wie ben ik om hem, om al die dienstplichtigen achteraf te beschuldigen? De kernvraag luidt nog steeds: hoe heeft het zo ver kunnen komen dat het berooide en leeggeroofde Nederland vlak na 1945 een troepenmacht van meer dan honderdduizend man naar de andere kant van de wereld stuurde om daar zogenaamd orde op zaken te stellen en de kolonie hoe dan ook te redden? Schaamte? Eerder woede. Wie zich schaamt, wil in een hoekje wegkruipen, wie woedend is wil daarvoor uitkomen. “Vertelt u mij niet hoe een oorlog ontstaat, ” zei PvdA-politicus Shermerhorn tegen Henk Hofland, “de generaals in Indië liepen met hun ontslagbrief op zak.”Generaal Spoor wilde oorlog, en het geweld ontspoorde. Maar nooit in de naoorlogse periode, nooit zijn de politci en de molitare top ter verantwoording geroepen. Niet ik had in 1995 in de beklaagdenbank moeten zitten maar de Staat der Nederlanden.
Mijn stelling vanavond luidt: De doofpottenmentaliteit van de achtereenvolgende Nederlandse regeringen tegenover het kolonialisme in Nederlands-Indië heeft minder met schaamte te maken dan met historische ondeskundigheid en desinteresse.
Wat schreef de dichter Lucebert in 1950? “En hier te lande zegeviert de doofpot steeds over het open vuur…”Het is aan de schrijver om dat vuur aan te wakkeren. Bijvoorbeeld zo: (pagina 87 -88 uit De laatste tyfoon)
De patrouille sluipt een schijnbaar verlaten kampong binnen, maar Kerst ziet licht branden in een hutje. Dat is verdacht, heeft hij geleerd. De sergeant neemt het initiatief, stapt de voorgaleij op, tikt met de kolf van zijn sten tegen de deur en drukt zijn rechterschouder tegen het bamboe, dat slechts mee buigt. Dan loopt de tropenadviseur naar voren, duwt de sergeant zachtjes opzij en fluistert “Dek me”. Hij schuift de deur een stukje open. Er staat een broodmagere oudere inlander die, zodra hij de geweerlopen op zich gericht ziet, op zijn hurken gaat zitten. Verdacht. Hij heeft de deur niet zelf opengeschoven omdat hij iets heeft te verbergen. Zijn handen houdt hij op zijn rug en hij blikt gedwee omhoog. De adviseur richt zijn pistool op het hoofd van de man, die ineenkrimpt en heel langzaam zijn handen omhoog steekt. In het licht van de lampoe djodog bikkert er iets in zijn linkerhand. Een kris? Als antwoord vuurt de adviseur op het voorhoofd van de inlander, wiens magere lijf achterover slaat. Uit zijn schedel spuit een fonteintje van bloed. Kerst mond wordt kurkdroog, het zweet op zijn rug droogt op. Er rolt een bal vanuit zijn maag omhoog nar zijn keel. Hij laat zijn sten vallen, zakt op zijn knieën en klapt voorover. Een onbekende kracht keert hem binnenstebuiten. Als hij opkijkt, pakt de adviseur de hand van de inlander, die met opgetrokken benen op zijn rug ligt, in zijn eigen bloed. Uit de verkrampte vingers wringt hij een rond spiegeltje.
Citaat Graa Boomsma:
“Mijn stelling vanavond luidt: De doofpottenmentaliteit van de achtereenvolgende Nederlandse regeringen tegenover het kolonialisme in Nederlands-Indië heeft minder met schaamte te maken dan met historische ondeskundigheid en desinteresse.”
M.i. gaat het nog verder dan “historische ondeskundigheid en desinteresse”. Dat is nog te vriendelijk. Het heeft te maken met puur eigenbelang en racisme van de toenmalige elite in Nederland, en de onwil die men in Nederland heeft de harde waarheid onder ogen te zien EN DAARUIT CONCLUSIES TE MOETEN TREKKEN. Men wilde oentertijd de materiële voordelen en politieke grootheidswaan niet opgeven. Dan kom je gemakkelijk op een hellend vlak terecht, waarop je afglijdt naar “excessen” en uiteindelijk oorlogsmisdaden. Deze kunnen de betrokken individuele soldaten worden aangerekend, maar in veel grotere mate hun bevelhebbers en vooral de regerende kliek in Nederland.
Dit moeten erkennen betekent de vragen opwerpen: wat hebben we gedaan of moeten we alsnog doen ter compensatie (niet alleen bij woorden alleen), en hoe zijn we er nu aan toe in dit opzicht? Kennelijk erg pijnlijk…..