Vandaag een gastdocent, een imam, Albdulwahid van Bommel. Een aflevering al haast niet meer voor beginners, maar voor gevorderden.
Ik vroeg hem om zijn licht te doen schijnen over die vraag naar de ‘geschapen’ en ‘ongeschapen’ koran. De vraag eronder is eigenlijk: in hoeverre nemen moslims de koran letterlijk, en hoeveel ruimte is er om te interpreteren.
Abdulwahid van Bommel werd in Amsterdam geboren, ging op 23jarige leeftijd over tot de islam en volgde de imam-opleiding in Istanboel. Hij was voorlichter en voorganger van het Moslim Informatiecentrum in Den Haag, directeur van de Nederlandse Moslim Omroep, geestelijk verzorger voor moslims bij het Medisch Centrum Haaglanden, en heeft meerdere publicaties op zijn naam staan. Zie ook gisteren. Het volgende fragment komt onder andere uit het al aanbevolen boek van Forum, Wankele waarden.
Inleiding tot de koran
Abdulwahid van Bommel
Tijdsspanne en chronologie van openbaring
Er bestaat verschil van mening over de rol van de profeet Mohammed tijdens het opschrijven van de tekst van de koran. Heeft hij zelf de eindredactie (zoals de volgorde van de tekst en de indeling in hoofdstukken) bepaald of heeft die later plaatsgevonden? Zolang hij zelf openbaringen ontving, had de koran nog niet zijn definitieve vorm. Het fragmentarische van de tekst laat zien dat men nogal zorgeloos omsprong met de chronologie. Delen van teksten die in één keer zijn geopenbaard, komen we her en der tegen. Voor de hermeneutiek (de theorie van de exegese, dus de leer van de uitlegkundige) en exegese is die chronologie wel belangrijk. In verschillende studies is de chronologie dan ook gereconstrueerd om de tekst te duiden. (Onder andere in de studies van John Burton, The Collection of the Qur’an, en J. Wansbrough, Qur’anic Studies. Daarnaast hebben allerlei bekende oriëntalisten, zoals William Muir, Nöldeke, Rodwell, en de moslimvertalers Ajmal Khan en N.J. Dawood ‘chronologische overzichten’ gemaakt, met verschillende opvattingen over de chronologie)
Ratio en redelijkheid spelen in de koran een centrale rol. Ook bij de uitingen van religie. Wanneer we proberen om elk vers van de koran in de context van het geheel van de koran te zien, wordt een structuur duidelijk. Deze structuur drukt uit dat allerlei aspecten van het leven niet gescheiden van elkaar moeten worden gezien, maar als een geheel.
De chronologie is vooral belangrijk bij de pedagogiek van de koran. Veel geboden vielen de jonge moslimgemeenschap zwaar en werden gedurende een gewenningsproces geopenbaard. Om die reden treffen we in de koran herhaaldelijk voorbeelden aan van het pedagogisch proces van stapsgewijs toestemming geven of verbieden als de moslimgemeenschap moest worden aangemoedigd of gecorrigeerd. Daarnaast staat de koran vol verzen die eindigen met de vraag:
afalâ ya’lamûn (weten zij dan niet);
afalâ yatafakkarûn (denken zij dan niet na);
afalâ yatadhakkarûn (herdenken zij dan niet, brengen zij dan niet in gedachtenis…);
afalâ yatadabbarûn (overdenken ze dan niet, overwegen ze dan niet);
afalâ ya’qilûn (gebruiken ze hun verstand dan niet, etc…).
Dit laatste Arabische woord ya’qilûn is afgeleid van de stam aqala en betekent onder meer het combineren van ideeën en redeneren. De koran beëindigt verzen met een rationele strekking. Vaak is dat de vraag: heeft u dan geen gezond verstand? De koran zegt eigenlijk: mensen die niet zelf nadenken ontkennen de waarheid. Tenslotte heeft God zelf de moeite genomen een duidelijk boek te openbaren, in het Arabisch, opdat u het kunt begrijpen. (Djami’ al-Bayan ‘an Ta’wil Ay al-Qorân)
Het geschapen of ongeschapen woord van Allah
De Mo’tazila stond tegenover de Asj’ari, onder hetzelfde gesternte als de waterscheiding soenni-sji’i. Abu’l Hasan al-Asj’ari wordt als een van de belangrijkste grondleggers van de moslimorthodoxie beschouwd. Vooral door de latere bijdrage van Al-Ghazâli, de belangrijkste woordvoerder van deze school, kregen Asj’aritische opvattingen een prominente plaats in het ontwikkelen van de geloofsleer. De Asj’arieten stonden toen bekend als de intellectuelen van hun tijd – niet vanwege hun vrije manier van denken, want daarin troffen zij de Mo’tazilieten tegenover zich – maar omdat zij de logische redenering binnen de geloofsleer tot verfijning hadden gebracht, waardoor zij de grondleggers van de ílm al-kalâm, de dialectische en speculatieve theologie, kunnen worden genoemd. (Dit leidde mede tot een langdurige polemiek met de Hanbalieten, een leerschool van de orthopraxis, die nog steeds enige invloed in Saudi Arabië heeft. De Hanbalieten waren geen adepten van abstract redeneren of filosofische inductie, waardoor zij minder behendig waren in de discussie en bekend stonden als oppervlakkig en niet erudiet.)
De Mo’tazila onderscheidden zich bijvoorbeeld door hun denkbeeld over de ‘geschapenheid’ van de koran. Door de koran tot ‘schepping’ van God te verklaren werd meer ruimte gemaakt voor de menselijke ratio bij de behandeling van theologische en ethische problematieken ten opzichte van en bij de interpretatie van de korantekst. Voor de Asj’ariten echter, had de korantekst eeuwigheidswaarde en daardoor altijd meer gewicht dan de menselijke rede. De polemiek betrof verder ook de verhouding tussen God en Mohammed als bron van de tekst van de koran. Deze polemiek duurt voort tot op de dag van vandaag. (Fazlur Rahman, auteur van wetenschappelijke inleidingen tot de islam zoals: Islam; Islam and modernity; en Major Themes of the Qur’ân, werd in 1969 uit Pakistan verbannen omdat hij durfde veronderstellen dat de koran evenzeer het woord van God als van Mohammed is. De laatste twee jaren van zijn leven heeft hij aan de universiteit van Chicago gedoceerd als professor of Islamic Thought.)
Al-Ghazali toont de breuk tussen de leer van de Asj’arieten en die der Mo’tazilieten ondermeer in de volgende passage:
‘Laten we ons een volwassene en een kind voorstellen die beiden in de hemel zijn gekomen omdat zij in het ware geloof zijn gestorven. Maar de volwassene heeft een hogere plaats dan het kind. Het kind zal aan God vragen: “Waarom gaf u die man een hogere plaats?” En God zal antwoorden: “Hij heeft veel goede werken verricht”. Dan zal het kind zeggen: “Waarom liet u mij dan zo snel sterven dat ik geen goede werken heb kunnen verrichten?” God zal antwoorden: “Ik wist dat jij zou opgroeien als een zondaar, daarom was het beter dat jij stierf als kind”. Dan zal er een schreeuw komen uit de diepten der hel: “Waarom, O Heer, heeft u ons niet laten sterven voordat wij zondaren werden?” Al-Ghazali voegt hieraan toe: “De onweegbare beslissingen van God kunnen niet worden gewogen op de weegschalen van de rede en Mo’tazilisme”.
Dit doet denken aan Augustinus, wiens Confessiones wel worden vergeleken met de Redder uit de dwaling van Al-Ghazali . Naar aanleiding van het bijbelverhaal over de mannen in de brandende oven, in het boek Daniël, zegt hij: “Wat ik begrijp geloof ik, maar niet alles wat ik geloof begrijp ik ook. En alles wat ik begrijp weet ik; niet alles wat ik geloof, weet ik. Maar daarom weet ik niet minder hoe nuttig het is om ook veel te geloven wat ik niet weet”. (Al-Ghazali, De redder uit de dwaling, uit het Arabisch vertaald en toegelicht door Prof. Dr. J. H. Kramers, de Arbeiderspers, 1951; en Augustinus, De Belijdenissen, Kok, Kampen, 1977)
De uitleg van de koran
Het leergezag is door de eeuwen heen gebaseerd op menselijke interpretatie. De ontwikkeling van de leer van de islam heeft plaatsgevonden op regionaal en landelijk niveau in diverse leerscholen, van moslim-Spanje tot China. Stamgewoonten en sociale gebruiken van voor en na de openbaring zijn daarbij als gewoonterecht of urf deel gaan uitmaken van de leer.
Hoewel de Azharuniversiteit in Caïro en tegenwoordig Mekka en Medina zich erop laten voorstaan het centrale religieuze gezag te vertegenwoordigen, bestaat zo’n algemeen aanvaard ‘moslimvaticaan’ niet.
Vanaf het moment dat de koran in boekvorm is gegoten – ongeveer twintig jaar na het overlijden van Mohammed in 632 – tot vandaag, hebben mensen zich uitgedaagd gevoeld om er orde in aan te brengen en er betekenissen en wijsheid uit te halen. Veel moslims beschouwen de koran als een ruw gesteente waar de diamant nog uitgehaald moet worden. Er zijn grote bibliotheken die tot het plafond gevuld zijn met koranuitleg. Een van de bekendste exegeses is die van Mohammed ibn Djarier at-Tabari (839-923). Het is een van de eerste hoofdwerken waarin de ontwikkeling van de traditionele koranwetenschappen worden weerspiegeld.
Bijna alle latere uitleggers van de koran hebben zich gebaseerd op inzichten van at-Tabari bij hun eigen commentaar. Deze at-Tabari heeft in een kritische analyse allerlei vooraannames en vanzelfsprekendheden in denken en gedrag bevraagd. Zelf zegt hij over zijn tafsier, exegese: “Hij is zo veelomvattend dat men zijn toevlucht niet meer tot andere boeken hoeft te zoeken. Argumenten waarover men het eens is geworden zal ik in verband brengen met argumenten waarover onenigheid is blijven bestaan. We zullen de onderbouwing vanuit elke denkwijze en overtuiging presenteren en zo kort mogelijk toelichten wat wij de juiste opvatting vinden.” Dit soort koranuitleg werd ook aanleiding voor het grondslagenonderzoek, ook wel zelfstandige tekstinterpretatie of idjtihâd genoemd. Voor de duidelijkheid: tekstwetenschap is een overkoepelende term. Exegese is tafsier, terwijl grondslagenonderzoek (idjtihâd) zich voornamelijk richt op de teksten met een regelgevende betekenis.
De dynamiek van openbaring en verkondiging hield ook in dat Mohammed eigenlijk voortdurend met de redactie – het aanscherpen, verfijnen van de betekenis, maar ook met het schrappen, veranderen, in andere volgorde zetten en krachtiger maken van de tekst – van de koran bezig was. Omdat de tekst steeds meer aanleiding voor nieuwe dagelijkse praktijk was, beschouwden vooral criticasters van de profeet het vervangen van het ene vers door het andere als een nogal willekeurig proces. De koran zelf had hier commentaar op: “Welk vers Wij ook opheffen of doen vergeten, daarvoor brengen Wij betere of daaraan gelijke…” (2:106). Het gaat hier dus over twee processen: nansach, het afschaffen of tenietdoen en noensih, het opschorten of opzijzetten van een vers. Dit laatste betekent dat het tijdens het openbaringsproces verdwijnt en vervangen wordt door de laatst geopenbaarde tekst. Volgens Zamachsjarî (1075-1144) is de betekenis hiervan dat wanneer het welzijn van de gemeenschap dit eist, een vers genoodzaakt wordt te verdwijnen. Dit kan op basis van de verwoording of op basis van de verdienste van wat juist is, of op basis van deze beide redenen, zowel met als zonder vervanging. Waarmee het vers als volgt kan worden gelezen: “Wij brengen een vers dat beter is voor de dienaren van God, dat wil zeggen, een vers waar men meer voordeel uit haalt, of een vers dat eraan gelijk is.”
De bekende en veel geciteerde koranuitlegger Baidâwî (o.1282) voegt hieraan toe dat zoals er verschillende manieren van levensonderhoud bestaan, in verschillende tijden en bij verschillende personen, we ook de gezegende betekenis van elk koranvers dienen te onderscheiden in zijn werking. Wat in de ene periode nuttig is, kan in de andere periode schadelijk zijn.
De Mo’tazilieten, soms ook de rationalisten genoemd, baseerden hun theorie van de koran als een in de tijd – en niet een eeuwig bestaande – geopenbaarde tekst, op deze doctrine van afschaffing. De kenmerken van verandering en verscheidenheid hangen in essentie met de openbaring samen. De discussie gaat hier over twee zaken.
Kunnen wij ook in deze tijd deze afschaffingsdoctrine als methode van betekenisgeving toepassen bij koranuitleg of was het voorbehouden aan de periode waarin de openbaring plaatsvond? Een vers van de koran dat wordt ‘afgeschaft’ of ‘vergeten’, blijft gewoon in de koran staan en wordt gereciteerd, maar heeft niet langer de betekenis van een verbod of gebod. Hoe maken we duidelijk dat dit zo is?
De antwoorden op deze vragen dragen bij tot of beknotten de vrijheid van omgang met de tekst van de koran. De tekstwetenschap die in de islam tafsier wordt genoemd, houdt zich bezig met de interpretatie van en toelichting op de koran als een op zichzelf staand gegeven. De ontstaansgeschiedenis van de koran werd bijvoorbeeld door de bekende tekstuitlegger, Ibn Kathier (o.1373), aan het eind van zijn commentaar geplaatst omdat hij het woord (van de koran) zelf belangrijker vond dan zijn geschiedenis.
De vroegste koranuitleg is begonnen als een orale traditie vanuit de overlevering of Ahadith. Daarbij speelde het commentaar van de profeet zelf een belangrijke rol, en vervolgens dat van zijn metgezellen en dat van de volgende generaties. Geschreven commentaren op de tekst van de koran zijn pas na de derde generatie van metgezellen en hun leerlingen verschenen. Over het algemeen bestonden deze eerste commentaren uit verzamelingen van overleveringen van de profeet en de eerste generatie van zijn volgelingen. Na verloop van tijd gaven deze teksten steeds meer de geloofsvragen en disputen van hun tijd weer. Zo ontstonden filologische, juridische, historische, mystieke en filosofische commentaren op de koran.
Meer dan uitstekende tekst. Lof voor Abdulwahid Van Bommel. Heel, heel goed dat je dit hebt opgezocht en geplaatst hebt, Anja.
Inderdaad een les voor gevorderden. Ik vond hem moeilijk en kon mijn aandacht er niet echt bijhouden. Volgende keer weer een makkelijker lesje?
Ik doe mijn best, Jan. Maar ik vond het een goed idee om een keer een echte deskundige te vragen. Dan zien we ook wel dat het allemaal niet zo simpel is.
Anja,
Ik vond het ook een lastige tekst, maar ook zeker boeiend.
Is het een idee, dat je mij (ons webloggers) kort aangeeft wat er volgens jou voor ons heel belangrijk in is, wat voor jou relevant is om verder mee te nemen?
Zal ik doen, kees.
Hoewel ik was afgehaakt met reageren, wil ik toch nu zeggen dat ik Van Bommels tekst ook zeer verdiepend en verrijkend vind. Inderdaad goed dat Anja het geplaatst hebt en ik ben ook benieuwd wat Anja er belangrijk in vindt voor het verdere verloop.
Dinsdagmiddag 17 mei KTU 16.00 uur:
Gastlezing van 2 hoogleraren “The power of Holy Texts: Perspectives of Islamic, Christian and Jewish Women”. Ik hoop te gaan en zal er iets over melden. SPoulina@ktu.nl
1. The power of tradition over the text: Egyptian Women
(by Shereen Saad Abou El Naga)
2. Recapturing the Sacred: Christian and Jewish Feminist Theologians and the Authority of Holy texts
(by Anne-Marie Korte, Vrouwenstudies Theologie)
Hallo, goede tekst. Ik ben geïnteresseerd in de koran. Maar ik had een paar vragen. Waarom is de koran op lengte ingedeeld en niet op chronologische volgorde?
Welke visie heeft de Koran op joden en christenen?
Groetjes
Ik kan je dat wel goed uitleggen Louana, mocht je vragen hebben dan kun je die mailen naar werken1254@hotmail.com.
Groetjes Younnes