Zaterdag. Op weg naar Khan Younis waar de mannen al met de training zijn begonnen van het zuid-team. Geen tijd om mijn verhaal van gisteren op mijn weblog te zetten. Ik zit met Skinny Mohammed en Abu Mohammed in de bus. Het gaat fantastisch. Een maand of zo geleden kon het nog uren duren voordat we van Gazastad naar Khan Younis kwamen, omdat de weg bij de Netzarim nederzetting was afgesloten, of omdat je uren moest wachten bij het beruchte Abu Holi checkpoint. Nu doen we de rit in drie kwartier.
Doe je camera weg, zegt Abu Mohammed, als we de betonnen wachttorens van het checkpoint met de Israelische vlag er op naderen. Je weet maar nooit. Met soldaten valt niet te spotten. Maar voorzover ik kan zien is het checkpoint niet eens bemand. En wie weet, dat over een paar maanden, als de nederzettingen zijn ontruimd, eindelijk die vlag midden in Gaza ook verdwijnt.
Praten met Skinny Mohammed over ‘de toestand’. Hij is niet ontevreden. Abu Mazen kwam wat traag op gang, maar hij doet het niet zo slecht. Natuurlijk hoopten de mensen dat alles in een keer opgelost zou zijn, de prijzen weer omlaag, de huisvesting geregeld. Dat duurt. Maar de prijzen zijn omlaag. En nu is Abu Mazen bezig om de wildgroei aan bouwsels in Gaza aan banden te leggen. Dat is nog niet zo eenvoudig. Er is een mentaliteit ontstaan van verzet tegen alle regels, autogordels, nooit van gehoord, een vergunning om een tentje te bouwen op het strand, de Gazanen hebben hun buik vol van vergunningen, vergunningen zijn Israelisch, daar doen ze niet aan. Ondertussen bouwt iedereen er maar op los, was er op het strand nauwelijks meer ruimte om gewoon op het zand te zitten, en verdwijnt meter na meter elk beetje groen. Dus kwamen de bulldozers om alles op te ruimen dat illegaal was gebouwd. Pijnlijk moment, het huis van de president bleek zelf zestig centimeter te ver over de weg heengebouwd. De bulldozer durfde niet verder. Meneer de president, belden ze hem, we staan nu voor uw huis, wat moeten we doen? Afbreken, zei Abu Mazen. Dat heeft hem wel waardering opgeleverd. Ook dat hij zo gewoon is. Ik heb een baan, zegt hij. Ik ga ’s ochtends naar kantoor, om twee uur ben ik klaar, net als iedereen, en ’s avonds werk ik nog een paar uur over. Dus daar tussen in ben ik geen president.
Dat is een andere stijl dan Arafat die sliep in zijn kantoor, altijd in functie was, en altijd zaten er in de wachtkamer een heel stel burgers met petities of verzoeken om geld of een handtekening onder een belangrijk papier. Abu Mazen verwijst iedereen naar het geeigende loket op het ministerie.
Sinds hij in funktie is is het verboden voor burgers om gewapend over straat te lopen. Hij houdt ook Hamas er redelijk onder. Toen er toch weer twee Hamasleden door Israel om zeep waren geholpen en het verzet weer dreigde los te barsten – meteen gingen de grenzen weer dicht, en sloten de checkpoints noord en zuid weer van elkaar af, heeft hij de crisis binnen twee dagen weer weten te bezweren.
Wat Mohammed betreft is de intifada voorbij. Die was voor mij al voorbij vanaf het moment dat het niet meer ging om stenen maar om geweren, zei hij. Dat hadden we nooit moeten doen.
En wat hij vindt van de miljoenen die de VS nu willen geven voor de bouw van huizen? Prima, zegt hij, terwijl hij zijn schouders ophaalt. Als het waar is tenminste. Want we hebben de kleine lettertjes van het contract nog niet gezien. Het zal niet de eerste keer zijn dat Amerika voorwaarden stelt waar we niet aan kunnen voldoen. Bij de hulp van USAID moest iedereen een verklaring ondertekenen dat de hulp niet gegeven zou worden aan Palestijnen die van plan waren om een aanslag te gaan plegen of aan hun familieleden. Zijn wij helderziende? Zijn wij van de politie? Wij gaan niet wroeten in het priveeleven van mensen, naar hun politiek vragen, wij helpen gehandicapten. Dus konden wij die verklaring niet ondertekenen. Weet je wie de eerste was die die verklaring wel heeft ondertekend? De Islamitische Universiteit. Zeg maar Hamas.
In het gebouw van het NCCR zit een groep vrouwen te borduren. Het is erg stil. Ze zijn doof, en zelfs gebarentaal gaat even niet als je borduurt.
Joes en Eelco zitten nog in een les aan het zuidteam. Of ik even wil wachten met binnenkomen, want zo gauw ik me vertoon moet er uitbundig worden begroet, en dan kunnen ze de les wel vergeten. Ik zet me aan de lunch met de dove vrouwen. Ze hebben allemaal een bakje met iets meegenomen. Feestmaal. Hier in het zuiden hebben mensen nog een tuintje of een lapje grond waar van alles op wordt verbouwd, en zo eten we geroosterde aubergines, gestoofde courgettes, avocadomoes, tomatensla, alles in hun eigen olijfolie en met veel fil-fil, pepertjes, zelfgebakken brood en zatar. Heerlijk.
De begroeting. Er zijn twee nieuwe mensen, een jonge man die maatschappelijk werker is, en een jonge vrouw met een zwarte gezichtssluier die bezigheidstherapie geeft. We gaan op huisbezoek, naar Rafah, nog zuidelijker.
Bekend terrein, de verwoeste huizen, veel puin is al opgeruimd en er wordt alweer gebouwd, huizen waarvan de kogelgaten zijn dichtgesmeerd, nieuwe aanplanting van olijvenboompjes, maar nog steeds de zandvlakte waar het Israelische leger alles heeft weggevaagd en de dreigende wachttorens met de Israelische vlag er op. We gaan eerst twee nieuwe klantjes bezoeken, twee jongens die pech hebben gehad. Twee maanden geleden speelden ze buiten, toen ze een ding dat tussen het puin lag. Het ding ontplofte. Ze werden een paar meter weggeslingerd. Behoorlijk gewond, alletwee, maar nog levend. Ze werden geopereerd, zijn nu weer thuis.
Ibrahim, de eerste. In een sjofel betonnen huis met kale trappen, op de derde verdieping in het vluchtelingenkamp. Maar binnen is het schoon en netjes, muren geverfd, kunstbloemen en koranspreuken overal. Vader is onderwijzer en werkt. Ibrahim is een bleke smalle jongen die nauwelijks wat zegt. Zijn oom doet het woord. Ibrahim is aan een oog blind, zijn linkerarm was gebroken, zijn rechterhand bestaat nog uit een klauwtje met anderhalve vinger, zijn ene been laat nog een zware wond zien die maar net dicht is. Daar moet nog een huidtransplantatie op. Het team verzorgt de wonden. Mohammed die voor ons tolkt gaat maar even in de andere kamer zitten want hij kan niet tegen wonden. Hij is al een keer bijna flauw gevallen. Met Ibrahim gaat het wel goed komen. Hij kan al weer lopen. Hij moet leren schrijven met links, als de pennen uit zijn arm zijn, en zijn moeder moet dus ophouden hem de voeren. Hij moet na de laatste operaties een boel fysiotherapie en oefeningen om dat klauwtje een beetje te kunnen gebruiken. De vraag is alleen nog hoe het psychisch met hem is. Het lijkt wel alsof hij nog steeds in shock is. Als we hem een vraag stellen antwoord hij toonloos, kijkt ons niet aan. Raida, de psychologe gaar met hem praten, Ramsi, de fysiotherapeut zal ook zijn best doen om wat meer contact met hem te krijgen.
Aan de overkant het andere joch. Ahmed. Brandwonden, zijn hele lichaam zit nog vol kleine granaatscherven die hij er zelf langzaam uitpeutert. Zijn ene bovenbeen aan flarden, maar ook dat zal helen en ook hij kan straks weer lopen. Maar er zijn problemen thuis. Zijn vader is zo streng dat zelfs het team bang voor hem is, en zijn vader vindt dat hij zich aanstelt. Hij grijpt naar zijn hoofd, soms hoor ik die knal weer, zegt hij. En hij slaapt slecht. We zien dat hij broodmager is. Hij eet maar een keer per dag, zegt hij, maar dat is omdat hij niet zoveel wil poepen, want hij kan niet hurken en ze hebben geen zit-wc.
Genoeg materiaal voor de bespreking van het team. We rijden terug. In Rafah hangen nog overal de vlaggen van de verkiezingen, soms hangen de gele van Fatah gebroederlijk aan dezelfde lantaarnpalen met de groene van Hamas.
Nog een paar uur bespreking van de patienten die vandaag bezocht zijn, een les en een discussie over slecht nieuws gesprekken. Zeg je tegen een jongen, en tegen de ouders, als iemand nooit meer kan lopen, mag je de hoop wegnemen?
Aan het eind van de middag het verwachte telefoontje uit Nederland. Na enige strubbelingen, het lijkt daar Gaza wel, is de verbinding gemaakt en kan ik direct spreken op het SP congres in Nijmegen. De SP en de wereld. Nou, ik ben in de wereld. Ik vertel wat over Gaza, staande in een uienveld naast het centrum, en hoor dooor mijn mobieltje een paar honderd partijgenoten klappen. Mooi moment. Even verbinding tussen mijn wereld van hier in Gaza nwaar ik zo thuis ben, en die andere plek waar ik graag ook geweest zou zijn. Groetjes, iedereen!
Als we terugrijden naar Gazastad, over de weg langs het strand, zien we de laatste families hun spulletjes bij elkaar pakken, de laatste jongetjes in de golven springen, de laatste geroosterde maiskolven worden verkocht. En alweer gaat de zon onder in Gaza.