Het onderzoek van Jaap Dronkers illustreert precies waar Anne-Ruth Wertheim in een artikel over racisme al voor waarschuwde. De discriminatie raakt niet in de eerste plaats de allochtonen die het laagstbetaalde werk doen, het raakt met name hen die hooggeschoold zijn. We zijn in Nederland bezig met een overgang van ‘uitbuitingsracisme’ naar ‘concurrentieracisme’.
Hier het belangrijkste deel van het artikel, maar lees vooral het hele artikel nog eens.
Het is onthullend en verhelderend om vanuit de twee soorten racisme te kijken naar de Nederlandse samenleving in de afgelopen decennia. De eerste gastarbeiders uit Marokko en Turkije kwamen hier binnen in de jaren zestig. Zij zaten in pensions bij elkaar, meestal vlakbij de fabrieken waar ze, vaak in ploegendiensten, werkten. Ze manifesteerden zich weinig in het openbare leven. Over hen kwamen vooroordelen in omloop die je kunt rekenen tot het uitbuitingsracisme. Zo werd er gezegd dat ze alleen in staat waren tot eentonig, zwaar werk en dat ze ook niet anders wilden. Ze waren te stom om Nederlands te leren. Over gastarbeiders werd wat lacherig of meewarig gedaan. De enkele racistische incidenten konden rekenen op hevige kritiek van vrijwel alle kanten. Die incidenten, zoals het gooien van een brandbom in een gastarbeidersverblijf, zijn op te vatten als pogingen van bepaalde groeperingen om de vreemdelingen ‘een lesje te leren’, zoals bij het uitbuitingsracisme gebruikelijk is. Zolang ze maar het zware, vuile werk deden en zich verder koest hielden, konden ze blijven.
Begin jaren negentig was er al heel wat veranderd. De gastarbeiders waren gebleven en hadden gezinnen gevormd. Bij mijn onderzoek in de volwasseneneducatie trof ik naast vooroordelen uit het uitbuitingsracisme gevoelens aan die men moeilijk onder woorden kon brengen: afgunst en wantrouwen. Hoopvol leek me eerst nog dat iedereen het als een belediging ervoer om voor racist te worden uitgemaakt. Maar al gauw werd me duidelijk dat ‘racisme’ uitsluitend geassocieerd werd met ‘neerzien op’ en dat wees men verontwaardigd van de hand. Het dekte bovendien niet wat men voelde.
Dit bracht mij er destijds toe te voorspellen dat de vooroordelen over immigranten van karakter zouden veranderen naarmate zij meer aangepast zouden raken aan de Nederlandse verhoudingen (Vorming, vaktijdschrift voor volwasseneneducatie en sociaal-cultureel werk, juni 1992). Zij, hun kinderen en kleinkinderen zouden dan immers beter in staat zijn met de gevestigde bevolking te concurreren. Om banen, om woonruimte, om sociale voorzieningen, om studieplaatsen en om een aandeel in de handel of de horeca. Daarmee zouden de vooroordelen van het concurrentieracisme voordelig worden voor de gevestigde bevolking en zouden die van het uitbuitingsracisme hun ‘nut’ verliezen.
Ik ben bang dat mijn voorspelling bezig is uit te komen. Zo is te zien hoe immigranten tot een afgebakende, eenvormige groep worden gemaakt. Deze geconstrueerde groep krijgt stap voor stap scherpere contouren, zowel wat betreft het uiterlijk (huidskleur) als het innerlijk (identiteit). Ook de gevestigde bevolking wordt veel eenvormiger voorgesteld dan zij in werkelijkheid is. Mensen van wie niet helemaal duidelijk is ‘waar ze bijhoren’ worden er steeds vaker toe gebracht te kiezen. In de standaardvraag in interviews ‘voel je je nu Marokkaan of Nederlander?’ kan zelfs besloten liggen dat er iets mis zou zijn met een samengestelde identiteit.
Tot dit scherper afbakenen van de groep behoort ook dat gekleurde ‘allochtonen’ een toegenomen vrijpostigheid ervaren van ‘autochtonen’ in het vragen naar hun herkomst of afkomst. Dit laatste zou natuurlijk kunnen duiden op een toegenomen belangstelling. Maar er schijnt weinig sprake te zijn van wederkerigheid en evenmin van getoonde terughoudendheid bij het aanspreken van de ander op zichtbare kenmerken. Aan de aldus gecreëerde groep – de minderheid of ‘de allochtonen’ – wordt steeds openlijker de betekenis gegeven van ‘de immigranten met een donkere huidskleur’. En de meerderheid – ‘de autochtonen’ – krijgt steeds meer de invulling van ‘zij die hier thuishoren’. Een duidelijk begrensde groep wordt gemakkelijker doelwit van vooroordelen. Van het lacherige en meewarige is weinig meer over. En kwalificaties als ‘dom, lui en kinderlijk’ verdwijnen, ze zitten hooguit nog verscholen in termen als ‘achterstandswijken’ en ‘achterstandsscholen’.
De immigranten en hun nakomelingen zijn zich nu in hoog tempo aan het scholen en worden steeds geduchtere concurrenten op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd zie je allerlei vormen van emancipatie opbloeien. Trots op elementen uit de meegebrachte culturen wordt openlijk getoond. Als je om je heen kijkt zie je tegelijkertijd de vooroordelen van het concurrentieracisme aan kracht winnen. Het ‘neerzien op’ uit het uitbuitingsracisme verschuift in de richting van ‘minachting hebben voor’. Minachting levert degenen die zich ervan bedienen eveneens het voordeel op zich verheven te kunnen voelen boven een groep. Maar er zit meer afkeer in en vooral ook wantrouwen. Het is ook duidelijker gericht op de kenmerken ‘waar men zelf iets aan kan doen’: gewoonten, denkbeelden en religie.
De concurrentievooroordelen ‘slim en onbetrouwbaar’ zijn te herkennen in de verhalen waarin de immigranten figureren als succesvolle maar valse spelers op het maatschappelijk toneel: ze zouden zich bedienen van onoorbare praktijken bij het verkrijgen van vergunningen of woonruimte, ze zouden misbruik maken van sociale voorzieningen, enzovoort. In die verhalen komt ook de combinatie ‘wantrouwen en afgunst’ in allerlei gedaanten voor: ‘ze doen wel alsof ze tekort komen maar ze hebben allemaal een mooi huis in Marokko of Turkije’.
Ook de nadruk op ‘het afwijkende’ neemt duidelijk toe. Het wordt steeds gangbaarder om de cultuur van de gevestigde bevolking voor te stellen als eenvormig en ‘normaal’ en daarmee de culturele bagage van immigranten te contrasteren. Tegelijkertijd wordt steeds meer geloof gehecht aan de geschiedvervalsing dat de culturele veranderingen hier pas zijn begonnen met ‘de komst van de buitenlanders’. Bij het hameren op ‘het afwijkende’ van de groep hoort ook dat het begrip ‘integratie’ oneigenlijk wordt gebruikt: als een gebod om op straffe van uitzetting de als eenvormig voorgestelde cultuur van de gevestigde bevolking aan te nemen en de eigen cultuur af te leggen.
Bij het verdedigen van de maatregelen die de laatste tijd worden getroffen om de aantallen immigranten te beperken, wordt telkens maar weer ingezoomd op problemen (criminaliteit, stedelijke verloedering, terrorisme) en wordt wat goed gaat buiten beeld gelaten. Je ziet steeds vaker gebeuren dat ‘de groep’ eenzijdig verantwoordelijk wordt gesteld voor gerezen problemen. Daarmee wordt het levensgevaarlijke zondebokmechanisme in werking gezet.
Het meest verontrustend vind ik tenslotte de verbreiding van het vooroordeel dat de immigranten ‘angstaanjagend’ zouden zijn. De verdenking dat zij op geheimzinnige wijze zouden streven naar ‘de totale macht’ is een gevaarlijke uiting van concurrentieracisme. Een zekere angst voor een getalsmatige overheersing die al langere tijd bestond, wordt nu aangewakkerd door te dreigen met ‘de islam’. Daarbij worden de uitwassen van het fundamentalisme voorgesteld als representatief voor de hele islam. Angst speelt altijd een rol bij het uitbreken van massaal geweld. Dat is er tot nu toe niet van gekomen, maar er is geen tijd te verliezen.
Het artikel van Anne-Ruth heb ik diverse malen gebruikt tijdens discussies over discriminatie met mijn collega’s. Het hielp enorm en ik raad iedereen ook aan om het te doen. Maar discriminatie is een gevoelsuiting die je kunt vergelijken met jaloezie: als een kankergezwel zaait het uit over de gehele samenleving. Je moet daarom niet alleen altijd controleren (chapeau GroenLinks) hoe het staat met de discrimantie in het land, maar ook direct ingrijpen met chemokuur (afstraffen dus) om verdere uitzaaiing te voorkomen. Ik gebruik deze metafoor om aan te duiden hoe gevaarlijk ik discriminatie vind voor de stabiliteit van een samenleving en hoe desastreus ik me de gevolgen van tweedeling voorstel. Er is absoluut geen tijd te verliezen: we moeten alles op alles zetten om die gezwellen die misschien altijd wel aanwezig waren te bestrijden.
Zo’n politiek heet toch kort samengevat: verdeel en heers? Ik verbaas me niet eens over de genoemde gegevens, want het ligt geheel in lijn met de huidige politieke trend. We moeten vooral bang BLIJVEN voor mensen met een andere etnische achtergrond, vooral wanneer ze hoog opgeleid en geheel geïntegreerd zijn. Dat is ‘goed’ voor onze binnenlandse politiek, maar zeker ook voor onze handelsbelangen met bepaalde landen.
Beste Anja,
Ik ben grotendeels eens met jouw analyse. Ik ben helemaal eens dat er een potentie voor een uitbarsting van geweld bestaat en dat er geen tijd te verliezen is.
Ook al zou het gevaar van escalatie niet aanwezig zijn, racisme blijft de ontkenning van de menselijkheid van de medemens. Zoals je aangeeft, “de anderen” worden of als minderwaardig, of als niet te vertrouwen en gevaarlijk afgeschilderd. Een grotere onrechtvaardigheid bestaat amper niet, vooral omdat racisme bijna altijd leidt tot het onmenselijk behandelen van onschuldige mensen. Reden genoeg om iets tegen te doen.
Maar je analyse roept eigenlijk de vraag op: wat kunnen wij eraan doen? Hoe kunnen wij de levensgevaarlijke cyclus van polarisatie en escalatie doorbreken? Hoe kunnen wij de beeldvorming doorbreken dat alles wat “allochtoons” is, vreemd en bedreigend is? Hoe kunnen wij laten zien dat “de anderen” ook gewoon mensen zijn, zoals wij allemaal.
Anja, je hebt, denk ik, heel veel over de situatie in Nederland nagedacht. Ik ben benieuwd naar jouw ideeën over wat wij als individuën en als samenleving tegen het groeiende racisme kunnen doen.
Imad, blijf van mijn metaforen af! :-p
Ik als Nederlandse moslim merk persoonlijk niets van discriminatie vanwege mijn gekozen religie of mijn buitenlandse vrouw. Dat ligt gedeeltelijk aan mijn omgeving: hoog opgeleide collega’s (ik werk op een advocatenkantoor) en kennissen. Ik geef eerlijk toe dat het aantal laag opgeleiden in mijn kennissenkring nihil is; het ontbreekt aan gespreksstof. Collega’s staan erg open om van mij iets over ‘mijn’ islam te horen. Mijn bedevaart heeft erg veel belangstelling gehad. Ze zijn er hier allemaal wel van overtuigd dat het niet aan de islam ligt. Wel proef ik dat mijn solidariteit met de Arabische wereld (met name Palestina natuurlijk) wantrouwig wordt bekeken.
Mijn vrouw (met hoofddoek) voelt zich wel vaak buitengesloten (op de school van onze kinderen, op de cursussen die ze gevolgd heeft), door de buschauffeur die voorbij rijdt…
Wat ik schokkend vond waren reacties van enkele witte buurtgenoten in gesprekken over overlast (hondenpoep, geluid, drugs): allemaal de schuld van ‘die’ buitenlanders. De hondenpoep op het kinderspeelveld zou vooral afkomstig zijn van ‘die’ Turken met honden. Hebben jullie ooit een Turk met een hond gezien? De buitenlanders werd ook verweten dat ze niet bij de gesprekken aanwezig waren. Dat is deels terecht, maar ik heb er toen wel op gewezen dat er bij het eerste gesprek wel degelijk enkele buitenlanders waren, die echter afhaakten omdat er door witte aanwezigen veel te veel, te snel en onbegrijpelijk gepraat werd. Dat werd beaamd door iemand met een Russische partner: hij had haar na afloop nog een heleboel moeten verduidelijken, terwijl zij behoorlijk Nederlands spreekt. Op die manier is ieder gesprek tussen witte Nederlanders en tweede-talers gedoemd te mislukken. De witten zien hun vooroordelen bevestigd: ze willen geen Nederlands leren, ze willen überhaupt alleen maar profiteren. Dit speelde zich ruim vóór ‘de moord’ af.
Verder proef ik een enorme angst bij allochtone moslims met wie ik spreek, ook de goed geïntegreerden. Die is misschien maar deels gefundeerd. Ik merk ook bij mezelf dat je op een gegeven moment iedere tegenslag als discriminatie gaat interpreteren, ook als er van discriminatie waarschijnlijk helemaal geen sprake is (zie je wel, ik krijg die baan niet omdat ik moslim/marokkaan ben, zie je wel, ik krijg te weinig wisselgeld terug omdat ik een hoofddoek draag). Ik volg in de kranten het verzet van omwonenden bij iedere nieuwe moskee die gebouwd wordt. Naast een daadwerkelijke portie moslimhaat zou je haast vergeten dat dezelfde bezwaren ook altijd aangedragen worden bij de bouw van een nieuwe school of parkeergarage.
Hoe we deze knoop moeten ontwarren weet ik niet. Alles wat we proberen wordt teniet gedaan door een kabinet dat bewust tegenstellingen vergroot – wat alleen maar leidt tot meer wantrouwen tegen degenen die tot ‘de vijand’ behoren, en afgunst tegenover degenen die het beter hebben. Toename van racisme gaat vaak samen met economische achteruitgang. Op individueel niveau moeten we de zwakkeren in ieder geval blijven verdedigen door ze in discussies een gezicht te geven. Als mensen een gezicht hebben is het moeilijker om ze te discrimineren. (Alle moslims zijn terroristen. Hoezo? Zie ik er soms bedreigen uit? Nee, maar jij bent anders! Maar ik ben toch ook moslim? Hm, ja…)
Een aantal collega’s van mij in de jongerenraad zien de Islam inderdaad als een bedreiging. Ik kan hun denkbeelden daarin niet veranderen. In discussies kan ik ze hooguit laten erkennen dat de ene moslim de andere niet is.
Racisme heeft inderdaad een andere vorm gekregen dan 10 jaar geleden. Toen leek het hele racisme op een hellend vlak te zitten. Politieke leiders met die denkbeelden verdwenen stuk voor stuk van het toneel, en toen in ’98 de CentrumDemocraten uit de kamer waren gestemd had ik even de illusie dat het voorgoed voorbij was…
Wat heb ik het enorm fout gehad. Racisme is terug, hun leiders zijn kijkcijferkanonnen en “het recht op vrije meningsuiting” wordt misbruikt als vrijbrief om bevolkingsgroepen te kwetsen en te kleineren.
En het ergste is: het wordt normaal gevonden. Wie de Islam niet wantrouwt is ofwel naief/niet goed bij zijn hoofd; ofwel een landverrader/bloedverrader.
Ik moet Anja helaas volstrekt gelijk geven en met helaas bedoel ik dat ook door mij wordt geconstateerd dat discriminatie naar de werkvloer bestaat en eerder groeit dan afneemt.
Ik ben zelfstandig recruiter voor functies in het midden en hogere bancaire en ITC segment.
In mijn klantenkring zijn heel grote en internationale ondernemingen te vinden.
Ik stam zelf uit een rood, zelfs communistisch nest. Er zal door genen wellicht altijd iets socialistisch in me blijven, dit ondanks “levenslang” ondernemerschap.
Door ouderdom wijs geworden presenteer ik mensen na me zelf te hebben verdiept in een kandidaat en dit bij voorkeur door persoonlijk contact.
Niet alleen de wensen van opdrachtgever zijn belangrijk maar ook de mens als kandidaat.
De manier waarop gerekruteerd wordt is vooral de laatste tien jaar sterk veranderd.
Het toverfenomeen Internet heeft ontwikkelingen in gang gezet die ongekend zijn, niet alleen in zijn algemene toepassingen, maar zeker op en naar de arbeidsmarkt.
Presentaties van kandidaten worden in de praktijk altijd eerst getoetst op basis van een CV waarin studieniveau en “skills” slechts alleen ten grondslag zouden moeten liggen.
Dit is in de periode van preselectie op zich logisch.
Vooral juist omdat in het segment dat ik hoop te bedienen men veelal specifieke opleidingen en kwaliteiten als enige noodzakelijke basis zou moeten hanteren valt te vaak in deze periode op dat naar naam en achtergrond wordt gekeken.
Niet vergeten moet worden dat de selecties bij grotere ondernemingen door het middenkader worden uitgevoerd en dat het niet zo eenvoudig of zelfs juist zou zijn om directie of bedrijf daarop eenvoudig aan te spreken als het gaat om vormen van discriminatie.
Maar met het presenteren van een Arabische naam is al in de preselectie sprake van bovennormale uitval zonder hierbij kwalitatieve redenen te kunnen vinden.
Maar ook waar ik 100% achter sta in gedachtengoed:
ma 29 aug 2005, 17:02 | 37 reacties
Hirsi Ali in Zweden: intolerantie niet tolereren
STOCKHOLM – Veel Europese politici durven het moslimextremisme niet te bekritiseren omdat ze bang zijn te worden gebrandmerkt als racist. Die angst heeft ervoor gezorgd dat de problemen die ontstonden toen steeds meer immigranten met afwijkende normen en waarden naar Europa trokken, uit de hand zijn gelopen. Dat heeft VVD-parlementariër en uitgesproken criticaster van het moslimextremisme Ayaan Hirsi Ali maandag gezegd tijdens een paneldiscussie in Stockholm, georganiseerd door de Zweedse Liberale Partij.
“Ik wil liberale partijen stimuleren om anders te denken en om uit te komen voor waarin ze geloven, en dat is het niet tolereren van intolerantie” , zei Hirsi Ali. “We moeten ons afvragen wat de plek is van religie in de openbare ruimte en hoelang een verzorgingsstaat een verzorgingsstaat kan blijven terwijl deze zoveel immigranten opneemt, en hoe de burgerrechten kunnen worden beschermd en tegelijkertijd de veiligheid kan worden gegarandeerd.”
Ik ken helemaal niemand die bang is om moslimextremisme te bekritiseren, Jacobo, ook alle mensen die tegen racisme zijn veroordelen extremisme, van welke kant het ook komt. Wat ik wel zie de afgelopen jaren is dat de rechts en zogenaamde liberale partijen over zichzelf vallen om vooral niet als te soft en te tolerant gezien te worden. De angst is helemaal niet om voor racist uitgemaakt te worden. De angst is om als ‘moslimknuffelaar’ en als ‘multiculti’ te worden weggezet en de zwevende kiezers op rechts kwijt te raken. We moeten ons afvragen…zegt Hirsi Ali. Nou, dat deden we al. En over de kwesties die ze nu naar voren brengt heeft de VVD al een hele tijd een ferm standpunt. En de kritiek daarop is ook al luid en duidelijk. Want Verdonk was tot voor kort ook heel goed in van die spierballentaal als geen tolerantie tegen intolerantie – en presenteert ons vervolgens blunder op blunder. En de VVD verliest alweer stemmen, haleluja. Dus zegt Hirsi Ali nog wat nieuws? Dacht ik niet.
@ Jacobo (7):
Goed dat je die discriminatie onderkent, Jacobo. Wel hoop ik voor je dat je het ondernemerschap niet ervaart als “levenslang ” in de zin van straf!
Het intellectuele kanon van de VVD, Ayaan Hirsi Ali, loopt kennelijk nog een aantal jaren achter. Er valt immers niets te bespeuren van Europese politici die het moslimextremisme niet zouden durven te bekritiseren, integendeel!
Volgens radio 1 vanmorgen heeft zij ook gezegd, dat in de toekomst niet meer het woord “integratie” zou moeten worden gebruikt in verband met allochtonen -want dat is toch een woord van “multiculturalisten”!- maar moet worden gesproken van “vrijheid en tolerantie”. O ja, die vrijheid en tolerantie om Mohammed een pedofiel te noemen en de Islam als zodanig verdacht te maken!
@Jacobo (8): Zoals ze dat vaak doet, draait Ayaan Hirsi Ali dingen om. De vraag is niet “hoelang een verzorgingsstaat een verzorgingsstaat kan blijven terwijl deze zoveel immigranten opneemt” zoals Hirsi Ali dat stelt, maar juist andersom.
Gezien het immense probleem van de vergrijzing, en de lage geboortecijfer van de Nederlandse bevolking, is de vraag hoe het verzorgingstaat verder kan ZONDER migranten op te nemen. Dat is de realiteit.
Ik kan het niet beter stellen dan Geert Mak in zijn pamflet “Gedoemd tot kwetsbaarheid”:
“Op dit moment schommelt de gemiddelde leeftijd in zowel Europa als de Verenigde Staten rond de 36, 37 jaar. In het jaar 2050 zal die, mede dankzij tientallen miljoenen immigranten, in de Verenigde Staten nog altijd 35 jaar zijn. In Europa zal in 2050 de gemiddelde leeftijd, bij ongewijzigd beleid, zijn gestegen tot 53 jaar. Dat zal enorme consequenties hebben voor de vitaliteit van het continent; ook in rapporten van de Europese Unie wordt daar steeds meer opgewezen.
In 1950 waren er, volgens cijfers van de Verenigde Naties, voor iedere gepensioneerde Europeaan zeven anderen die het werk deden.
Op dit moment is dat één op vier. In 2050 zal de verhouding één op twee zijn, en zelfs nog minder.
Een pensioenleeftijd van 65, zelfs 70 jaar kan het toekomstige Europa zich dan niet of nauwelijks meer veroorloven. In ieder gunstig toekomstscenario van Nederland spelen migranten dan ook een rol.
Het probleem is, kortom, niet meer óf immigratie moet worden toegestaan – die is er en die blijft er – maar hoe we daarmee omgaan, en hoe we een balans vinden tussen deze noodzakelijke instroom van buitenaf en de verworvenheden van onze eigen samenleving.
En dat niet alleen omwille van deze nieuwkomers, maar net zo goed omwille van het behoud van een dynamisch Nederland en Europa.”
Ook wil ik opmerken dat Ayaan Hirsi Ali zich weer van een stereotiep beeld bedient dat migranten hier alleen komen om van op kosten van de Nederlandse belastingbetaler te leven. Dat de meeste migranten hier jarenlang hard gewerkt hebben, vaak lichamelijke klachten aan over houden, en steeds hun premies en belastingen afgedragen hebben, wordt dan even vergeten.
Een andere punt: er zijn nu juist meer mensen die Nederland verlaten, dan mensen die binnenkomen.
# 11
Het gevaar is de amerikanisering van de samenleving, groote armoede bij kansarme groepen, afbraak van de met veel generaties
verworven welvaart die hoog genoeg moet zijn om de verzorging;
scholen, ziekenhuizen, zwembaden, bibliotheken, openbaar vervoer
voor iedereen betaalbaar te houden.
Nu de staat zich uit het publieke domein terugtrekt en vanalles
verkoopt omdat het beter op de balans staat i.v.m. de boetes
van uit de EU bij te hoge tekorten krijg je getho-vorming en
het recht van de sterkste, te veel mensen in de gevangenis en
uiteindelijk misschien zelfs burgeroorlogen in Rotterdam en Berlijn.
De helft van de mensen die Nederland verlaten, vorig jaar iets van 40.000 komt binnen zeven jaar weer terug. Dit scheelt de Staat 2.5 procent per jaar korting op het recht op Algemeene Ouderdoms Wet. Met andere woorden; het verblijf van 4 jaar in een buitenland geeft een mindering van 10 procent op de AOW voor die 65+ ers.
Verder is het helaas zo dat het Centraal Bureau Statistiek heeft
vastgesteld dat een migrant meer kost dan opbrengt. Dit in staatshuishoudelijke zin.
Het is dus geen “stereotiep beeld” maar een op kosten van de
belastingbetaler vastgesteld gegeven waar de heren en dames
politici niets aan kunnen en zullen veranderen.
Niet kunnen omdat 100 multinationals bepalen dat in Afrika iedere
3 seconden een kind van de honger sterft en niet zullen omdat alle energie opgaat aan de politieke strijd om de macht.
Niet kunnen omdat vanwege het opkomende China in Europa geen meerwaarde voor arbeid te produceren is en niet zullen omdat de
feiten voor de achterban niet goed uitkomen en worden verzwegen achter politiek correct taalgebruik en waan van de dag.
In de oudheid werd het hoofd van de boodschapper van het
slechte nieuws afgehakt. In Polderland 2005 is het niet anders.