In elke lesgroep waar ik begon over verschil, en dus ook over klasse, was er wel iemand die me verbaasd aankeek: klasse? Hoezo? Voor haar maakte het niets uit. Voor haar waren alle mensen gelijk. “Middenklasse” dacht ik dan meteen, want mensen van onderop zul je zelden horen zeggen dat klasse er niets toe doet, die weten wel beter.
Ik deed een denkoefening met de studenten, waar ze in kleine groepjes ruim te tijd kregen om over na te denken. Als je terug denkt aan je familie van toen je kind was, wie bedoelden je ouders als ze ‘wij’ zeiden, wie hoorden er bij en wie niet? Welke mensen in de omgeving waren ‘hoger’, welke waren ‘lager’ en hoe wist je dat? Er waren altijd maar weinig studenten bij die zo fortuinlijk waren uit een nest te komen waarin ze werkelijk alle kinderen mee naar huis mochten nemen en bij iedereen mochten spelen. Vaak weten we niet meer exact hoe het ons duidelijk werd gemaakt, maar ik wist heel zeker dat ik de kinderen van de ‘verkeerde’ kant van de straat, waar ze arm waren en in Indonesische pensions woonden, met sambal op hun brood, niet mee naar huis moest nemen, want die hoorden niet bij ‘ons’. Het maakte ze natuurlijk alleen maar spannender, voor mij wel. Ik weet nog dat ik bij het overbuurmeisje mocht eten en dat ik zat te kijken dat ze de pan met aardappels zo op tafel zetten, en dat het vlees in hele kleine stukjes werd gesneden, iedereen maar een beetje, terwijl wij elk een hele carbonade kregen, maar wat erg was dat we de vla toe moesten eten van het bordje waar de sju en de aardappelresten nog op zaten, om een schoon bordje uit te sparen. Bij mij thuis kreeg je voor toe altijd een schoon bordje want anders gruwde ik ervan. Mensen met aardappel door hun vla, die waren anders dan wij.
We krijgen allemaal boodschappen mee, ook al zijn we ons daar op dat moment niet bewust van. Wie voor een dubbeltje geboren is wordt nooit een kwartje. Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg. Tegen die boodschappen kunnen we ons verzetten of we kunnen ze aannemen, maar ze doen wat met ons.
De expliciete boodschap bij ons thuis was: wie wat bereiken wil die kan dat. De impliciete, onuitgesproken boodschap dus: wie niets bereikt heeft dat alleen maar aan zichzelf te danken. Die boodschap was er niet toevallig. Mijn vader had zich na de oorlog omhoog gewerkt, met heel weinig opleiding, maar wel met een zakelijk inzicht, was hij een onderneming begonnen voor de export en import van kantoormachines. Die bloeide op in de naoorlogse opbouw, tot hij een zaak had met honderd mensen personeel. Daar had hij hard voor gewerkt, en toen hij begon was hij niet te beroerd om de schrijfmachines zelf op de bakfiets rond te brengen. Daarom vergat hij gemakshalve maar dat de erfenis die mijn moeder inbracht wel had geholpen. Geld maakt niet gelukkig, zei mijn moeder altijd als ik als vroege en ongeschoolde socialiste met mijn moeder in de clinch ging. Want ze had natuurlijk gelijk. Zij had geld en zij was niet gelukkig. Maar je kunt misschien beter ongelukkig zijn met geld dan zonder, zei ik. Dan kun je net als jullie naar de tennisclub. Nou, zei ze verontwaardigd, er komen heel verschillende mensen op de tennisclub hoor. En noemde ze op: een tandarts, een politieagent, een advocaat, een paar studenten … En een arbeider? vroeg ik demagogisch, want ik had net de arbeiders ontdekt. Die willen helemaal niet tennissen, wist mijn moeder zeker, want als ze echt zouden willen… Daar gingen we weer. Ik vond mijn moeder een hopeloos burgerlijk mens.
Ik heb me zo afgezet tegen mijn ouderlijk huis dat ik lang niet wilde weten dat ik wel degelijk een paar voorrechten mee had gekregen. Niet alleen dat ik van huis uit de taal sprak waar ik overal mee terecht kon, niet alleen dat ik me door autoriteiten niet laat intimideren, maar ook dat ik gewend was om te denken: als je iets nodig hebt en het is er niet dan maak je het. Een ondernemersdochter tegen wil en dank. Toen ik later eens terugkeek wat ik allemaal mee had opgezet, een uitgeverij, een nieuw blad, een opleiding, moest ik toegeven dat ik het ondernemen in de genen had meegekregen. Dat was mijn sterke kant.
Mijn zwakke kant was dat ik aanvankelijk echt dacht dat mensen die niet verder waren gekomen dat alleen aan zichzelf te danken hadden. Zelfs toen ik in de marxistische scholingsgroepjes had ontdekt dat ik uit een erg foute klasse was gekomen, en het proletariaat ons zou bevrijden van het grootkapitaal keek ik nog neer op dat luie klootjesvolk dat met een pilsje voor de tv hing. En kwam er pas laat achter dat dat in principe dezelfde mensen waren. Dat er wel iets af mocht van mijn bewondering voor dat denkbeeldige proletariaat, maar ook wel wat van mijn misprijzen voor de man die uitgekakt na een dag werk voor de buis hing. Vandaar dat ik tegenwoordig erg allergisch ben voor mensen die beweren dat die en die het enkel en alleen maar aan zichzelf te danken hebben, blaming the victim, wat nu weer zo in de mode is. Ik hoor die eigenwijze jongedame van vroeger praten. Die dacht als ik ’s avonds nog Marx lees waarom doen zij dat dan niet, het gaat godbetert over hun.
Ik vond het belangrijk om niet alleen de studenten naar hun verhalen te vragen maar ook dat van mijzelf te vertellen. Deels omdat ik vind dat je zulke intieme zaken, want dat zijn het voor veel mensen echt, niet mag vragen als je zelf ook niet met de billen bloot gaat. De verhalen van anderen zetten mensen ook aan het denken, die eerst niets verzinnen kunnen – bij mij thuis deden we niet aan klasse, ik was gewoon, en wat ik ook ontdekte dat juist de mensen uit de hogere klassen zich vaak schaamden, en daarom de neiging hadden om hun voorrechten te verdoezelen en ontkennen, precies dat waar iemand van onderop zich vreselijk aan ergert. Dit was het uitgangspunt: niemand hoeft zich te schamen over waar je vandaan komt, je hebt niet voor je afkomst gekozen. Wat er toe doet is hoe je er vervolgens mee omgaat.
Zo heb ik in de loop van de jaren een stroom verhalen gehoord, ontroerende, aangrijpende, pijnlijke, trotse verhalen. Soms in tranen, soms woedend.
Een middenstandsdochter, winkel aan huis; die vertelde: de klant was altijd koning. Sterke kant: ik kan heel goed met veel verschillende mensen omgaan. Zwakke kant: ik durf niet voor mijn eigen mening uit te komen en ben bang voor ruzie.
Een boerendochter: sterke kant: flexibiliteit. Je kon wel een plan maken maar als het regende was alles weer anders. Zwakke kant: totaal ongeschikt voor een baan waar je de hele dag moet zitten en niet je eigen plan kunt trekken.
Dochter van helemaal onderop, ‘asociaal’ zei ze zelf: sterke punt: nooit bang om zonder geld te komen zitten, kon altijd haar bestaan bij elkaar scharrelen. Zwakke punt: niet gewend om iets uit te stellen, rustig af te wachten, straatvechtersgedrag, ook in de groep. Wat, jij!
Het is duidelijk, en daarom moet je dit soort werk ook niet zomaar doen, dat het uitkijken is met stigmatisering en nieuwe clichees. De ene arbeidersdochter was de andere niet. Er waren grote verschillen tussen een arbeidersgezin in een klein katholiek dorp, en een politiek bewust socialistisch gezin uit de grote stad.
Ik werkte in een team van zes docenten, vrouwen, en onderling waren onze achtergronden heel verschillend, terwijl we allemaal dezelfde baan hadden. We oefenden dus met elkaar, want werken met klasse moet je zeker niet op je studenten loslaten als je zelf niet al wat verwerkt hebt. (En dat is de reden dat ik er weinig over geschreven heb, bang voor beunhazerij) Ik was niet de sjiekste in het team, we hadden ook een consulsdochter. Wat voor een sjofele regenjas ze ook aan had, als we een restaurant ingingen zeiden we Rita, loop voorop en zet je dure neusvleugels op. Ze kreeg altijd alles gedaan. Hoe we van elkaar verschilden kon je bijvoorbeeld zien aan omgang met geld, ook een emotioneel onderwerp. We hadden een collega, boerenafkomst, die altijd erg sputterde als we in een restaurant gingen eten, zonde van het geld. Je kon ook een boterhammetje meenemen of thuis eten, veel goedkoper. Toen hoorde ik haar zonder blikken of blozen aan de telefoon onderhandelen over de koop van een huis. Thuis lagen eens per maand de briefjes van honderd en duizend op tafel als er koeien of een tractor werden gekocht. van groot geld werd ze niet zenuwachtig, alleen klein geld uitgeven, dat deed je op de boerderij niet. Je nam maar een appeltje, en spelen kon je met de beesten. Bij mij was het precies andersom. Totaal verzenuwd toen ik een huis moest kopen, maar zolang ik niet rood stond gaf ik het makkelijk uit.
Klasse migranten kunnen van alles meemaken onderweg. Periodes van onzekerheid, waar hoor ik. Niet meer bij waar je vandaan kwam maar ook niet echt waar je heen gaat. Soms op rare momenten een terugval. Een collega, die het al had geschopt tot interim-manager zei dat er altijd nog momenten waren dat ze als het ware naar zichzelf keek en dacht: daar zit Trudie van de werkster, wat doet Trudie hier?
Ik denk dat klassemigranten, als ze hun eigen geschiedenis een beetje onder ogen hebben gezien en verwerkt hebben, uitstekende mensen zijn om met etnische migranten te werken – want er zijn veel overeenkomsten.
Volgende aflevering:
hoe reproduceren klasseverschillen zichzelf? Ga verder naar deel 3, hier.
“Als je voor een dubbeltje…” Die uitspraak werd ons tijdens een maatschappijleerles op de middelbare school (in naam katholiek, waarschijnlijk vooral middenklasse, de hogere klasse ging naar een andere school) werd voorgelegd. Tot mijn verbazing was iedereen het daarmee eens, behalve ik, want mijn grootvader had zich opgewerkt van wees en zoon van een aan lager wal geraakte sjacheraar tot boekhandelaar en uitgever. Of mijn medeleerlingen het er werkelijk mee eens waren of dat het luiheid en desinteresse was (ze geneerden zich een beetje voor die man met geitenharen sokken) is mij nooit duidelijk geworden.
Toch zijn die verschillen er wel. Tussen klasses en andere groepen mensen die onder of boven elkaar menen te staan.
Van klasse kan je veranderen zoals ik in Anja’s verhaal lees,
Maar van geslacht? Ja, kan tegenwoordig, maar is duur dus zeldzaam. Gebeurd soms zelfs “vanzelf”, maar is dan nog zeldzamer. Wanneer dat gebeurt, wordt degene vaak niet voor normaal aangekeken. Religie kan je ook veranderen, of afzweren, maar dat levert ook meestal problemen op. Kan je van “ras” veranderen? -volgens mij bestaat er maar één ras,het menselijke-Er schijnt in de VS een popster te wezen die probeert te bewijzen dat blanke mensen wèl dansen kunnen. De plaats, streek of het land waar je her komt, kan je verloochenen, veranderen niet.
Overeenkomsten zijn er ook. Zeker. Maar door de verschillen, kan je niet zomaar gaan kopiëren. Wat er wèl is, en dat is het belangrijkste, je kan je makkelijker verplaatsen in een ander waar óók op neergekeken wordt. Dat is een mooie kiem en een vruchtbare voedingsbodem voor solidariteit. En solidariteit is in de maatschappij van tegenwoordig steeds harder nodig.
Anja, ik vind dat je in je eerste alinea uitgaat van een veronderstelling. Juist ook in de zogenoemde ‘arbeidersklasse’ zijn mensen zich in het algemeen juist zeer bewust van hun afkomst/klasse/nest (hoe je het ook wilt noemen). De 1e generatie studenten uit de arbeidersklasse, heeft zich een plaatsje moeten veroveren in de academische wereld. Zich moeten aanpassen aan de daar geldende mores. En dat ging niet van een leien dakje, dat kan ik je wel verzekeren. Toen ik ging studeren heb ik me uitermate gestoord aan een docente die het had over de ‘arbeiderstaal’. Ik heb haar toen de vraag gesteld of ze wel eens een arbeider van dichtbij had meegemaakt, waarop ze een kop kreeg als een boei kreeg. Toen wist ik even genoeg.
Precies, Thea. Wat ik zeg: mensen ‘van onderop’, mensen uit de arbeidersklasse, zullen niet gauw zeggen dat klasse er niet toe doet, want die weten wel beter. De mensen die ontkennen dat klasse er toe doet komen vaker uit de middenklasse. Dat staat er.
Mooi voorbeeld geef je. Je geeft ook aan hoe iemand zich dan schaamt, betrapt. Overigens is de uitdrukking ABN, Algemeen Beschaafd Nederlands ook behoorlijk ‘klassistisch’, alsof iemand die Amsterdams of Twents praat niet beschaafd zou zijn.
Ik weet niet meer wie het zei, maar het citaat is me bijgebleven. Wat is het verschil tussen een taal en een dialect? Een taal heeft een luchtmacht en een leger, een dialect niet.
Citaat: “niemand hoeft zich te schamen over waar je vandaan komt, je hebt niet voor je afkomst gekozen. Wat er toe doet is hoe je er vervolgens mee omgaat.”
Midden in de roos, wat mij betreft.
Zelf kom ik uit een bevoorrecht milieu. Tijdens de middelbare schooltijd kreeg ik interesse voor socialisme en communisme, ondanks mijn familieachtergrond (mijn ouders hadden een nogal a-politieke opstelling) en woonomgeving (Bilthoven-noord). Deze interesse had waarschijnlijk te maken met van jongs af aan een sterk gevoel voor rechtvaardigheid, hekel aan huichelarij, zich boven anderen verheven voelen, enz., en ervaringen met mijn tweelingbroer. (Hierover heb ik enige tijd geleden iets geschreven).
Tijdens mijn studententijd heb ik mij o.a. met marxisme en aanverwante artikelen bezig gehouden, maar steeds de praktijk vooropgesteld (taallessen aan migranten, samenwerken met migranten, acties over internationale ontwikkelingen (Vietnam, Griekenland, enz.) en voor democratisering aan de universiteit, “basiswerk” in wijk en bedrijven, enz.).
Door dit alles ben ik sterk doordrongen geraakt van mijn bevoorrechte en klassebepaalde jeugd, en de principiële gelijkwaardigheid van alle mensen, en tevens gaan beseffen dat de mogelijkheden en kansen in onze samenleving niet eerlijk zijn verdeeld. En dat voor het een en ander strijd moet worden gevoerd.
Maar ook heb ik geleerd dat je je eigen afkomst niet hoeft te verloochenen, dat die toch altijd een rol blijft spelen, en dat het belangrijk is om de GOEDE dingen uit je jeugd en opvoeding te bewaren, en de VERKEERDE moet proberen te overwinnen. Dit laatste lukt lang niet altijd, helaas.
Overigens: de term Algemeen Beschaafd Nederlands is inmiddels afgeschaft, Anja. En terecht.
Okee Anja, ik zal me beter proberen te verklaren. Ook voor kinderen uit de ‘arbeidersklasse’ zijn alle mensen gelijk. Die kinderen zijn zich in het algemeen niet zo bewust van hun afkomst. Totdat ze verkeren in kringen waar men dat niet zo gewend was: de academische wereld. Je wordt je dus eigenlijk pas bewust van je eigen ‘klasse’ als je je buiten je eigen ‘klasse’ begeeft. Dan wordt er over je gesproken alsof je één of ander vreemd diersoort bent. En ja, dan ben je je ineens ergens van bewust. En de metafoor die je noemt (volgens mij is die van ‘niemand’ heeft dus alles met macht te maken.
Okee, ik begrijp wat je bedoelt, Thea.
Ik denk wel dat sommige kinderen al eerder doorkrijgen dat er iets niet helemaal rechtvaardig is dan het moment dat ze de academische wereld binnenkomen.
Maar nauurlijk Anja, helemaal mee eens! (mijn voorbeeldje diende hier om iets aan te tonen). Wel is het zo dat niet alle kinderen hun eigen milieu ontstijgen, simpelweg omdat ze blijven ‘steken’, blijven wonen in hun eigen buurtje, blijven hangen bij familie e.d., ze komen niet met een andere ‘klassementaliteit’ (wat dat ook mag zijn) in aanraking. (Kijk eens naar een reünie van een oud-leerlingen in een volksbuurt). Dit geldt trouwens ook voor de ‘hogere klassen’ hoor. Bijvoorbeeld mijn docente hè, de mond vol hebben van theorie over de arbeidersklasse, maar nog nooit een arbeider in het écht geroken te hebbben. Gescheiden wereldjes.
Heerlijk om weer eens na te denken over de verschillende klassen in onze maatschappij. Het deed mij gewoon weer even goed.
Groeten van een boeren dochter uit Leiden.
Mijn ouders wonen in Bilthoven-Noord. En inderdaad, wij hadden het nooit over ‘klasse’. Wíj waren gewoon. De ander week van die norm – die we onszelf niet eens als zodanig bewust waren- af! Nog altijd betrap ik mijzelf er op, dat die onbewustheid over mijzelf zo snel kan omslaan in een vlagant vooroordeel dat met de werkelijkheid niet zo veel te maken heeft. Ik heb een beroep gekregen dat vraagt om met veel verschillende mensen om te kunnen gaan. Mij vergaat dat het makkelijkst als ik mij bewust ben van mijn opvoeding, normen en achtergronden ( nog helemaal los van de vraag of ik die nog altijd deel) zodat het míjn normen blijken te zijn en er als vanzelf ruimte ontstaat voor die van de ander. Maar goed: dat bewust-zijn van jezelf. En je eigen norm ook bij jezelf houden. Poeh, dat valt niet altijd mee.
Soms zit je in een groep mensen, je wilt met allemaal even goed contact en dan is er één die net díe woorden gebruikt die jij zelf ook zou gebruiken, die lacht waar jij om moet lachen en ineens merk je dat je de hele avond naast die persoon bent blijven zitten. Zo vergaat het mij tenminste!
Veranderingen beginnen, denk ik, bij bewust-zijn.
Ik heb inmiddels wel ontdekt da je inderdaad van een dubbeltje een kwartje kunt worden met wat moeite en zelfs een gulden, met nog meer moeite. Het kan ook andersom: van een kwartje naar een stuiver degenereren en kennelijk kost dat nauwelijks moeite als ik op Internet links en rechts het onbeschaafde extreem rechtse en discriminerende gebral hoor van mensen die zichzelf zien als notabele en/of stadsbestuurder e.d.
Ik ben afkomstig uit een gegoed middenstandsgezin met alle goede en verkeerde dingen die daarbij hoorden. Het helpt wel mee je karakter te vormen, maar waar ik heel dankbaar voor ben is dat ik zelf heb leren nadenken en beoordelen of ik iets wel of niet goed vind en niet met de meute mee ga brullen. Dan blijf ik maar een kwartje met een financieel vermogen van een stuiver 🙂
De klassestrijd, die je tegenwoordig van de taalunie moet schrijven als klassenstrijd, zal denk ik nooit verdwijnen. Wat mij altijd heeft geïntrigeerd, is dat er niet alleen zichtbare en hoorbare codes zijn (taal, uiterlijk, et cetera) maar minstens zoveel onzichtbare codes.
Als kind was ik daar uiterst gevoelig voor, herinner ik me.
Ik kom uit een klasse – in dit geval moet je denk ik zeggen ‘milieu’- die als sterkste en tegelijk als zwakste punt heeft (zo werkt dat altijd), dat zij zich eigenlijk per definitie door de eeuwen heen heeft onttrokken aan de bestaande klassenindeling. Ik heb het over de kunstenaars.
Kunstenaars maken er een potje van wat klasse betreft. Niet alleen hebben kunstenaars al eeuwenlang te lijden onder het stereotype beeld (kunst is lijden, romantische armoede, niet erkend worden, koude zolderkamers, zonderling), maar ze flirten er vaak zelf ook mee. Niet hechten aan materiële zaken, niet in een hokje gestopt willen worden, zich aan de bestaande orde en codes onttrekken en die van buitenaf aan de kaak stellen.
Het heeft me als kind veel kopzorg bezorgd. Dat moet wel, want ik weet het nu nog (misschien heb ik er nog wel steeds kopzorg over, hahhaha). Want wij zagen van huis uit de mensen als ‘anders’ – maar zij ons ook. Ik wilde heel erg niet anders zijn en wilde dus liefst vriendjes en vriendinnetjes die me normaal vonden. Dat waren er niet veel, en dan moet je je strategie veranderen. Want ik was ook niet normaal, ik was bijzonder. Wij deden, konden, zeiden, dachten dingen die de andere kinderen niet hadden meegekregen. Maar andersom kon ik heel veel dingen niet die de andere kinderen vanzelfsprekend vonden. Die wilde ik graag kunnen, ik wilde me zo gedragen dat ik ook bij hen hoorde.
Een blokkade daarbij was dat er vele onzichtbare codes waren die ik van huis uit meekreeg. Wat wel deugde en wat niet deugde. Ik ben grootgebracht in een sfeer die heel kritisch was. Niet alleen over andere mensen, ook over onszelf. Het kritisch zijn betrof echt alles. Van politiek tot kunst tot hoe je je gedroeg tot wat je zei (en hoe) tot de kleren die je aan had. En vaak niet uitgesproken, maar onuitgesproken kritisch. Zo ontwikkelde ik een feilloos gevoel voor wat bij ons thuis gezien werd als ‘goed’ en ‘fout’.
Ik denk dat je die verborgen codes altijd en overal hebt en dat we ze nooit helemaal zullen kwijtraken. Ze zullen ongetwijfeld ook een sociale functie en noodzaak hebben, maar daar heb ik niet voor doorgeleerd.
Wat ik wel weet is dat het belangrijk is de zichtbare codes te relativeren – maar het bestrijden van de onzichtbare codes is nog veel belangrijker. Om ze te bestrijden moet je ze inderdaad eerst zichtbaar maken. En dat vind ik nou precies een van de gevaarlijkste scheve schaatsen van dit kabinet: dat het weliswaar dag in dag uit zichtbare codes afgeeft die het beleid moeten verdedigen en legitimeren, maar dat het kabinet tegelijkertijd in de samenleving onzichtbare codes activeert die als een soort veenbrand zijn gaan smeulen.
En wat me dan verbaast, is dat er in onze moderne samenleving zo droevig weinig kunstenaars zijn die deze onzichtbare codes nog weten te ontmaskeren, nog willen ontmaskeren.
@ Clara : Harold Pinter is een voorbeeld van zo’n kunstenaar, nobelprijswinnaar
http://www.haroldpinter.org/politics/index.shtml
en
http://nobelprize.org/literature/laureates/2005/pinter-lecture.html
Hallo,
Goed om weer eens even zo bij stil te staan. Ik heb me er tijdens mijn studie sociologie enorm mee beziggehouden en ben uiteindelijk zelf van een kwartje naar een dubbeltje teruggegaan… Ook een klasse-migrant dus. Ik kom uit een blank katholiek lerarengezin (klein dorpje) met voldoende geld en ben nu even baanloos (academicus) en huisvrouw en heb een allochtoon moslimgezin en minimuminkomen. Dat is even andere koek!
En soms bevreemdend als ik mij in mijn oude vrienden milieu begeef; het gaat onder tussen echt om andere dingen in het leven! Leerzaam natuurlijk! De kunst is om de vriendschappen te bewaren ondanks klasseverschillen – zoals ze waren.. Soms is dat ff zoeken. De ene blanke vriendin maakt zich druk om het nieuwe bankstel en de keuze van de zomervakantie terwijl de andere vriendin een illegale status heeft gekregen, geen ziekenfonds een een oplossing zoekt voor haar leven…
Soms weet ik niet meer wie “wij” is. Ik heb in mijn leven al bij zoveel wij-en gehoord..
Ik vind dat er twee mooie punten in je verhaal zitten. Ten eerste het feit, dat je ouders en omgeving je heel veel meegeven, dat eigenlijk niet past in een maatschappij die verandert. Ten tweede het feit, dat al die verschillen noodzakelijk zijn als we als maatschappij willen overleven.
Wat dus schijnbaar het belangrijkste is om onze kinderen mee te geven is niet het bewustzijn van het verschil, omdat verschil negatief is. Maar het bewustzijn meegeven, dat verschillen tussen mensen er juist voor zorgen, dat we als soort overleven. Het zou dus eigenlijk goed zijn om kinderen die uit zichzelf willen spelen met kinderen uit andere klassen te laten spelen. Niet omdat ze dan zien, dat die andere kinderen het slechter hebben, maar anders. Je leert namelijk veel beter overleven als je met weinig terecht kunt, dan wanneer je moet proberen om met weinig iets te maken. Zoals iemand die met weinig kan overleven, niet erg kritisch zal zijn als er overvloed is.
Klasseverschillen of verschillen tussen mensen
Wat me overigens nog altijd apart voorkomt is dat het verschil tussen mensen binnen een klasse soms groter kan zijn, dan het verschil tussen mensen uit verschillende klassen. Als ik kijk naar hoeveel mijn ouders op elkaar lijken, terwijl ze uit verschillende klassen komen. Dan is het voor het samenleven van twee mensen blijkbaar belangrijker, dat zij op elkaar lijken, dan dat zij uit dezelfde klasse komen.
Het verschil tussen en binnen klassen lijkt op het verschil in hardlooptijden op de marathon tussen mannen en vrouwen. Er zijn genoeg vrouwen die harder lopen dan de gemiddelde snelheid van mannen op de marathon. Terwijl er massa’s mannen zijn, die langzamer lopen dan de gemiddelde snelheid van vrouwen op de marathon. Het lijkt er vooral op dat wij mensen een mechanisme bezitten om dat gemiddelde tot norm te verheffen, waarna we alle positieve overtreden als uitzonderingen beschouwen en alle negatieve overtredingen als bevestiging van onze norm en de daaruit voortkomende verwachtingen.