Dinsdag. Vandaag een luie dag. We hoeven pas vanavond bij de slotreceptie van de conferentie te zijn. Ontbijt, lappen Libanees scheurbrood, zoute fetakaas met olijfolie, Nutella. Nescafe inplaats van Arabische koffie want ook Palestijnen gaan met de tijd mee.
Wat ik wil doen, vraagt Fida, mijn personal assistent. Wil ik naar de monumenten, naar de Nijl? Ik hoef geen toeristenuitstapjes, maar ik wil graag Cairo zelf een beetje zien, en niet alleen vanuit de taxi. Gewoon, Fida, straten, mensen, misschien een markt. Foto’s maken, en niet alleen van de mensen in de conferentie. Fida moet nadenken. Ze weet wel een straat voor me, met leuke winkels.
De jongetjes willen niet mee. Het is te warm en ze willen niet in de zon lopen. Fida heeft haar gezicht ingesmeerd tegen de zon, want die wil niet bruiner worden. Ze is al lichtbruin, en wit is mooier. Het is helemaal aan de andere kant van Cairo, en het begint tot me door te dringen dat dit echt een miljoenenstad is. Een straat met kledingwinkels, pizzarestaurants, schoenen, speelgoed. Veel van wat je in de etalages ziet zou je in elke grote wereldstad kunnen vinden, de spijkerbroeken, de t-shirtjes, de sandalen met glitters. De meiden op straat zijn modern gekleed, vaak met hoofddoek, maar net als bij de Marokkaanse Nederlanders, met wijde strokenrokken er onder, of strakke spijkerbroeken, moderne sportschoenen, of hele hoge hakken, gezichtjes zorgvuldig opgemaakt, riemen laag op de heupen. Alleen het randje buikbloot ontbreekt. Fida is hier helemaal in haar element. It is more free, zegt ze, als ik vraag wat het verschil is met Gaza. Ze kan hier gewoon rondlopen in haar strakke T-shirtje met korte mouwen, en het leven gaat hier tot diep in de nacht door. In Gaza gaat om tien uur de stekker er uit, en na acht uur gaat zij niet meer zonder begeleiding de straat op. Al helemaal nu niet, nu er bijna geen electriciteit is, en er voor het eerst in de geschiedenis van Gaza gestolen wordt en er bendes rondlopen. Ze vindt het hier heerlijk, en als ze haar eindeksamen heeft gedaan wil ze hier studeren. Ik bewonder hoe brutaal ze is, hoe ze afdingt, de taxichauffeur die te veel vraagt afpoeiert, hoe ze de weg vraagt. Het zijn hier erge leuke mensen, zegt ze, zie je hoe iedereen lacht? Jawel, denk ik, maar je bent ook een bloedmooie jonge meid, met een grappig accent, al die mannen vinden je enig.
Fida kijkt verlangend naar de schoenenwinkels, maar mag niets meer kopen van haar moeder, ze heeft schoenen genoeg. En ze mag ook niet naar de kapper, ze kan zelf haar haar wel wassen. Met zoveel armoede in Gaza, nu zit al tachtig procent beneden de armoedegrens, willen ook Khaled en Fatma het voor de kinderen een beetje sober houden. Ze zijn al bevoorrecht genoeg. We gaan een winkel in met traditionele lange jassen en jurken. Vind ik natuurlijk leuker dan de schoenen waar Fida op valt. Ik koop een zwarte, geborduurde lange jas, voor maar twintig euro. Mooi, Fida? Hum, zegt Fida. Gaat wel.
Lunchtijd. Zeg jij het maar, zeg ik tegen Fida. Ze wil een nieuwe hamburgertent proberen, we vinden er een, met Marilyn Monroe aan de muur, en internationale popmuziek, en alles in het engels. Where the food is the star. We nemen een dubbele chili lava, met een patatje Arabische oorlog en een maxi coke. En Fida corrigeert me als ik hamburger zeg, dat zijn burgers, geen ham, ze blijft moslim. Maakt niet uit dat ik zeg dat de naam afkomstig is van een stad die Hamburg heet, en dat er in hamburgers nooit ham zit, ook bij ons niet.
En nu, vraagt Fida, die gezien heeft dat ik geen foto’s heb gemaakt, en zich zorgen maakt of ik het wel leuk genoeg vind. Ik moet denken aan Gaza waar ik met mijn camera altijd achter de kindertjes aanrende, en natuurlijk de fotogenieke haveloze kindertjes, en niet die brave jochies in spijkerbroeken en keurig gestreken overhemdjes, tot Khaled en Ramadan eens zeiden: straks denken de mensen in Nederland dat er in Gaza helemaal geen kinderen zijn met schoenen aan. Ze hadden gelijk. Die armoedige kinderen op blote pootjes zijn veel leuker te fotograferen dan de kinderen zoals je ze in elk land hebt. Maar het vertekende wel het beeld, dat begreep ik. Ze namen me mee naar de trots van Gaza, het glanzend nieuwe vliegveld, waar het personeel in hun gloednieuwe uniformen wachtten op het eerste vliegtuig dat er landen zou – dat was nog voor het weer door Israel kapot gebombardeerd werd. Toen we weggingen vroegen mijn vrienden, heb je nou foto’s gemaakt? Ik was het volledig vergeten. Ik ga toch niet naar Gaza om een landingsbaan te fotograferen.
Iets ouds, zeg ik tegen Fida. Okee. We nemen een taxi naar de Hussein buurt, waar we al eerder ’s nachts waren. Het is er oud maar ook vergeven van de toeristen en om het andere winkeltje probeert iemand me naar binnen te lokken, English? German? Marieke? Je maakt nog steeds geen foto’s, zegt Fida, nu licht verwijtend en met een ondertoon van wat kan ik nu nog voor je bedenken, dit is toch oud? Kunnen we teruglopen naar de straat waar we met de taxi doorheenreden, Fida? Eindelijk. Gewoon Cairo. Gewone Egyptenaren op straat. Stalletjes met vruchtensap, een ouderwets theehuis met oude mannen, vrouwen sjouwend met babies en plastic tasjes, jonge mannen op scooters. Nu ben ik helemaal in mijn element, dit is het Cairo van de mensen zelf. Achter me begint Fida verveeld te neurieen. Ze zegt het niet, maar ik voel het. Dit vindt ze helemaal nul komma niks. Wat is hier nou te zien. Zullen we naar huis gaan, vraagt ze. We nemen een taxi naar huis. Kleine clash of civilisations. Of misschien is het gewoon wel de generatiekloof.
Vanuit de taxi fotografeer ik nog een meisje dat limoentjes verkoopt. Ze houdt haar handen voor haar gezicht, maar lacht. Ze zit hier niet decoratief te wezen voor toeristen, ze is een zakenvrouw. Als ik wat vieze bankbiljetjes uit mijn tas vis om een zakje limoentjes van haar te kopen trekt de taxi snel op. Taxichauffeurs houden niet van de kinderen, halve bedelaars, die zakdoekjes, kauwgum en fruit proberen te verkopen bij de stoplichten.
Thuis zijn de jongens aan het keten en Khaled zit wat zorgelijk te bellen. Het liefst willen ze morgen weer naar huis, naar Gaza, want de flat hier kost veel geld, sinds Libanon zitten alle toeristen uit de Golflanden hier in plaats van Beyroet en zijn de prijzen meteen omhoog geschoten. En de kinderen moeten naar school, hoewel de overheidsschool van Fida nog dicht is vanwege de stakingen van het personeel dat al een half jaar geen salaris heeft gehad. Maar de grens met Rafah zit weer dicht. Op de heenweg had Fatma mazzel. Ze was midden in de nacht opgestaan, om als eerste bij de grens te zijn als die een paar uur open zou gaan. Maar toen ze er aankwam stonden er al 21 bussen volgepropt met mensen te wachten, de vrouwen zaten zelfs op het dak van de bussen. Net toen ze dacht dat het niet zou lukken zag ze de auto van de Kroatische ambassadeur die zou worden doorgelaten en vroeg ze aan zijn vrouw of ze in hun auto mee mocht rijden. En zo kwam het dat zij al een flat had gezocht toen eerst de familie uit Duitsland kwam en toen ik in Cairo was geland. Om geld uit te sparen gaan we niet naar restaurants maar eten thuis. Maar nu is het geld bijna op, en de tijd is om. Tijd om weer naar Gaza te gaan, al willen de kinderen liever blijven. Maar het is de vraag hoelang het gaat duren. Een dag. Een week. Een maand.
Ik moet me weer netjes aan gaan kleden. Straks de receptie.