AZC

Met twee vrienden mee naar hun AZC, een asielzoekerscentrum, waar ze zich elke dinsdag moeten melden. Die vrienden ken ik nog niet zo lang, ze zijn hier nog maar een half jaar binnen, en nadat hun toeristenvisum was afgelopen nog maar enkele maanden in de procedure voor mensen die politiek asiel aanvragen. Hun verhaal zal ik eens kunnen vertellen, maar nu nog niet. Leerzaam is het wel om met ze op te trekken en te zien wat je zo meemaakt, als asielzoeker.

Kleine dingen, waar je als erkend burger niet zo vaak aan denkt. Bijvoorbeeld dat je zolang je niet ‘legaal’ bent geen rekening kunt openen en dus ook niet kunt pinnen, en dan sta je daar op het station bij al die automaten die geen papiergeld accepteren. Gelukkig heeft Minah, zo noem ik haar maar even, de automaat ontdekt waar je papiergeld in munten kunt wisselen. Dus elke dinsdag moet ze zorgen voor genoeg munten voor twee retourtjes naar het asielzoekerscentrum waar ze zijn ingedeeld. En dan oppassen niet voor negen uur te reizen, anders is het te duur, maar ook niet later, anders zijn ze te laat in het AZC om een nummertje te trekken voor een afspraak of staan erg lang in de rij om zich te melden, de ene week bij de vreemdelingenpolitie, de andere keer bij het AZC zelf. Pasje laten zien, een paspoort heb je dus niet meer, handtekening zetten, eventuele brieven in ontvangst nemen. Of horen wanneer je ergens wordt verwacht.

Ze hebben nog mazzel, en vrienden in Amsterdam, zodat ze daar zolang kunnen verblijven in een ruimere kamer dan ze in het AZC zouden krijgen, en bovendien nog wat geld krijgen. Maar binnenkort moeten ze weer van die kamer af. Met 43 euro in de week, als je daar ook nog van met de trein moet, daar kom je niet ver mee. Hoe doen de andere mensen zonder Nederlandse vrienden het dan? Zwart werken, zegt Minah. Wat moet je anders? En zo ‘illegaliseren’ asielzoekers verder. Waarom noemen jullie eigenlijk alles wat verkeerd is zwart, vraagt Minah. Is dat vanwege ons?

Ik reis met ze mee. En hoor het verhaal. Eerst naar Ter Apel. Daar hun eerste gesprekken. Zaten ze op te wachten, de eerste dag. Hun bagage hadden ze af moeten geven, wat ze nodig hadden mochten ze bij zich houden in een papieren zak. Na uren wachten toch nog eens informeren. Nee, die dag geen gesprekken meer, gaan jullie maar slapen. Naar een slaapzaal met stapelbedden, een plastic tasje in de hand waarin een paar wegwerp lakens en een tandenborstel zonder tandpasta en iets wat waarschijnlijk een handdoek moest voorstellen. Volgende dag de eerste gesprekken. Wachten. Meer gesprekken. Vooral een eindeloze reeks vragen. Weer slapen. Nog meer vragen. Toen waren ze klaar en mochten ze terug naar Amsterdam en moesten maandagochtend terug zijn in Ter Apel om te horen in welk AZC ze waren ingedeeld. Weer de trein naar Ter Apel. Daar horen dat ze bij een AZC moesten zijn aan de andere kant van het land. Drie uur in de bus. Niemand die ze had gezegd dat ze eten mee moesten nemen. Stopt de bus omdat de bestuurder even een Big Mac wil eten. Minah en haar vriend hebben geen geld. In het AZC aangekomen blijkt het eten al voorbij. Niks meer te krijgen. Jammer dan. En geen geld? Gaan we morgen regelen. Ach, het zijn maar details. Je moet er aan wennen dat het toeval is of je een aardig mens tegen komt, die waren er ook, die je even het een en ander uitlegt, en je moet er aan wennen dat iedereen weet dat je toch niets te doen hebt en het heel normaal is als je uren moet wachten.

Bij het AZC vanochtend was de rij mensen die zich melden moesten niet zo lang en de mevrouw achter het haveloze loket dat tevens dienst deed als opslag voor bezems en schoonmaakartikelen was aardig. Ik keek om me heen. Van buiten af ziet het er niet slecht uit, met een parkje erbij. Binnen is alles haveloos, verveloos, afgetrapt. Kale gangen met de keukens die ze samen moeten delen. Het ruikt er niet lekker. Beneden een ruimte waar je kunt pingpongen. Doet niemand. Er staan wat rekken met folders. Niemand brengt het op om te proberen het nog een beetje gezellig te maken. De muren zijn kaal. Minah wijst me waar je moet wachten als je naar de dokter moet. En waar je moet wachten wanneer je een afspraak hebt met vluchtelingenwerk. Het benauwt me.

In de rij komt Minah een vriend tegen die ze daar had gemaakt. Uit Oeganda. Goed nieuws, na acht maanden wachten was hij geaccepteerd, we waren er bij toen hij hoorde dat hij en zijn vrouw een woning kregen toegewezen, en dat hij doro kon naar de vorlgende ronde: werk zoeken en zijn inburgeringscursus gaan doen. Moest hem als Engels sprekende en hoog opgeleide man niet al te moeilijk vallen. Veel moeilijker voor de asielzoekers die geen Europese taal spreken en nooit hebben leren lezen en schrijven, zegt hij. Hij neemt ons mee naar de kamer die hij deelt met zijn vrouw. Er kunnen net twee bedden in, een klein tafeltje en twee stoelen, een ijskast en een tv. Terwijl zijn vrouw thee zet in de magnetron die op de ijskast staat vertelt hij zijn verhaal. Ik kijk ondertussen om me heen. Kleren op knaapjes aan de waterleiding opgehangen, een paar dozen onder het bed, een mandje met voedsel, met keurig een doek er overheen, een stapeltje boeken op het kleine tafeltje. Het is er keurig, al moet je over elkaar heen klauteren om van bed naar ijskast te komen. Het is hier een kamp, dus we kamperen, zegt hij, en lacht. Hier zijn ze al een paar maanden. Hun derde AZC in die acht maanden, want je kunt zomaar overgeplaatst worden. Dan krijg je een treinkaartje en zoekt het verder maar uit, dus de zware spullen die je bij elkaar hebt gescharreld geef je dan maar weer weg. Het ergste is niets mogen doen, zegt de man. Als je niet kunt werken wordt je raar. Dan zit je de hele dag op je kamer, alleen te wachten tot het tijd is voor je afspraak. Dus ik heb gezegd, geef me werk, ook al betalen jullie niet. Ik mocht wat doen voor ze, op kantoor. Wat moet je maanden op een kamertje met z’n tweeen? Je wordt er gek.

Er zijn zoveel verschillen tussen asielzoekers, zegt hij. Je hebt klassieke politieke vluchtelingen die weg moesten, en die vaak hoog opgeleid zijn en al hun papieren bij zich hebben. Maar er zijn ook mensen die de oorlog of de algemene ellende in hun land proberen te ontvluchten en die niet precies weten wat er van ze verwacht wordt. Hij had een hoge positie, dicht bij de regering, maar hij was ook politiek actief. Werd voor de keuze gesteld: of zijn carriere, of de politiek. Hij liet zich niet omkopen en nam ontslag. Werd opgepakt. Zijn familie wist niet of hij dood was of nog leefde. Dood had ook gekund. Werd weer vrijgelaten maar wist toen hoe laat het was. Toen hij in het buitenland was voor een conferentie hoorde hij dat hij bij terugkomst gearresteerd zou worden, en besloot niet meer terug te gaan. Ondanks het feit dat ze zijn oude moeder belaagden. Dankzij zijn politieke vrienden, en de media, bleef zijn moeder op vrije voeten. Hij had het geluk dat zijn dossier keurig op orde was, met de krantenknipsels, en de verklaringen van een aantal instanties die waar konden maken dat hij bij terugkomst gevaar zou lopen. Dus duurde het maar acht maanden en mag hij blijven. Dat hadden ze ook wel in drie maanden kunnen doen, zegt hij, maar hij klaagt niet. Hij laat me het dossier zien. En maant Minah, om alles piekfijn in orde te hebben als hun grote gesprek komt. Hij wil wel weer terug, eens. Dat regime daar blijft niet eeuwig, zegt hij hoopvol. Hij wil wat doen voor zijn land.

Minah en haar vriend worden volgende week verhoord. Dan is het afwachten. De hele procedure hoort op dit moment niet langer te duren dan zes maanden. Ze maken een goede kans. Ondertussen doet ze een paar dagen vrijwilligerswerk in Amsterdam. Ze heeft geprobeerd om overgeplaatst te worden naar een AZC in Amsterdam, om niet op en neer te hoeven reizen. Tot twee keer toe een afspraak gemaakt en voor niets zitten wachten. Dan moet je ook maar hier in het AZC blijven, zei de man, dan kunnen wij je wel vinden. Voor eigen initiatief wordt je niet speciaal beloond. Dat Minah zelf vrijwilligerswerk heeft gevonden is geen reden om daar een beetje rekening mee te houden. Bellen? Nee, daar beginnen ze niet aan. Minah overwoog om een klacht in te dienen. Maar je leert wel een toontje lager te zingen wanneer je afhankelijk bent. Je hoeft maar een keer niet op tijd te zijn om je te melden voor de vreemdelingenpolitie, en je krijgt een boete van 50 euro. Terwijl je 43 euro in de week krijgt. Je leert dat jouw tijd niet meer van jou is.

De trein terug, met zijn schone zachte banken en dat groene landschap buiten lijkt me opeens een toppunt van luxe.

3 gedachten over “AZC

  1. Een heel goed verhaal. Verschrikkelijk dat zoveel mensen in Nederland jarenlang zo’n onzeker, benauwend en vernederend bestaan moeten leiden.

  2. Dank je wel, Anja, voor dit verhaal. Je maakt er zichtbaar mee hoe het vluchtelingenverhaal er van binnenuit uit ziet. Dat is niets om vrolijk van te worden.

    Misschien helpt het een beetje dat nu ook Ruud Lubbers van zich laat horen over dit onderwerp. Het kan niet hard en vaak genoeg gezegd worden.

  3. Ja, dit verhaal , of wat er erg op lijkt ken ik al uit eugen ervaring. Voordat we via de belgie-route aan Nederland ‘ontsnapt’ zijn heb ik het 3 jaar als partner meegemaakt.
    Nu kon ik als Nederlandse partner al wel veel helpen. Maar hoeveel mensen hebben nu een Nederlandse partner. En dan nog: met 4 rokers in een kamer wonen terwijl je last van de rook hebt,geen giro mogen openen,geen Nederlandse les mogen volgen!,niet in een auto mogen rijden.Niet de grens over mogen bij een familiefeestje, willen werken en niet mogen, …..
    Veel Nederlanders weten het niet en komen er niet mee in aanraking. En denken dan – zoals ik vroeger eigenlijk ook wel – dat wij het toch allemaal best aardig geregeld hebben.

    Blijven hopen op een generaal pardon!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *