Hebt uw vijanden lief

061124vught-008.jpg

Hebt uw vijanden lief
(Preek uitgesproken in Vught, in de Lambertuskerk)

1.
In mijn kerk, waar we elke zondagochtend om elf uur proberen God naar ons toe te zingen gaat het niet alleen om ons. Het gaat misschien niet eens zozeer om God.

We hebben iets afgesproken met elkaar, en we bevestigen dat elke keer als we met die gemeente brood en wijn delen. Dat we niet bereid zijn het visioen van een betere wereld op te geven, al lijken de politieke feiten ons te willen overtuigen van de naïviteit van die onderneming. ‘Leid ons niet in bekoring maar verlos ons van het kwade’ zingen, bidden we. Zo versta ik die ene zin: laat ons niet moedeloos en cynisch worden, laat ons, ondanks het feit dat ons hart niet groter is dan het is en ons verstand er soms niet bij kan toch niet in de verleiding komen om oorlog, uitbuiting, honger, onrecht als onontkoombaar te accepteren. En niet te worden zoals mensen dat nu eenmaal kunnen worden, berustend, zeggend: ‘Zo is de mens nu eenmaal. Zo is het leven. Er zal altijd oorlog zijn, altijd ellende’. Wij berusten niet. Wij besluiten dat we niet alleen leven voor onszelf, ons eigen gezin, ons eigen kringetje, ons eigen kleine rijke land. En dus zijn niet alleen wij hier aanwezig, op zondagochtend, in dit huis, maar zijn we omgeven door een stoet van onzichtbare maar voelbaar aanwezige mensen, de verdwenen mensen, de gevluchte, onteigende, vernederde, klein gemaakte, gemartelde mensen, waarvan we er elke keer een paar noemen. De door stormen van geweld voortgejaagden.

Doden onbegraven,
één woestenij uw stad.
Opgejaagd, prijsgeschoten,
als klein wild afgeslacht
uw allerliefste mensen.

Geen menselijk hart groot genoeg om ze er allemaal in op te nemen. Dus denken we aan die ene tiener die in een achterhuis op de Prinsengracht een dagboek schreef, liever dan aan die zes miljoen. En wordt dat ene jongetje een symbool voor alle mensen in Afrika die al aan AIDS zijn gestorven of nog zullen sterven, het zijn er te veel om het je zelfs maar voor te kunnen stellen. Het beeld van dat ene Palestijnse jongetje, Muhammad al Durra, doodgeschoten in de armen van zijn vader, doet ons meer dan alle feiten over meer dan 50 jaar verdrijving en bijna 40 jaar bezetting bij elkaar, feiten die we zouden kunnen weten, als we dat zouden willen.

2.
Zo beperkt als ons al overbevolkte hart is, die ene tiener die niets had gedaan dat kon rechtvaardigen dat ze werd weggevoerd en vermoord, die twee jongetjes, Zuid-Afrikaans en Palestijns, die het nergens aan verdienden om dood te gaan kunnen er nog wel in. Moeilijker wordt het al wanneer we het niet meer zeker weten. Wat zou er gebeurd zijn wanneer die kinderen waren blijven leven? Zouden het mensen zijn geworden waar ons hart voor openging? Sommige slachtoffers hebben de onhebbelijke gewoonte om geen slachtoffers te willen blijven, maar om zich te weren, sommigen zelfs om wraak te nemen. Niet iedereen is een Mandela, die als een grote verzoener uit de gevangenis kwam. Ons hart ging open voor die bedremmelde stoet Kosovaarse vluchtelingen. Maar wat moeten we met hun zoons, die het geweer hebben opgenomen en achter een nationalistische vlag aanlopen? In Gaza bleef het niet bij dat ene jongetje. Na hem kwamen anderen, als Faris Odeh. Een magere Palestijnse jongen van veertien. Een van die vele getraumatiseerde kinderen die nooit een normaal leven hebben gehad, die nachtmerries hebben en in hun bed plassen, en overdag de branie uithangen om hun angst te overschreeuwen. Die ongehoorzaam zijn geworden, waarom zou je nog naar je vader luisteren als je weet dat die je ook niet kan beschermen als het er op aan komt?
Faris trok elke dag met zijn vrienden naar de kolonistenkruispunten om er met stenen te gooien naar de vijand. Zijn vader sloot hem op. Hij ontsnapte. Zijn moeder ging hem dagelijks zoeken om hem scheldend mee naar huis te trekken. Onder zijn vrienden werd het een grap: Faris, waar is je moeder? Hij at niet meer. Hij sliep nauwelijks. Bij de begrafenis van zijn doodgeschoten oudere neef legde hij zijn fotootje op diens graf. We kennen Faris van de foto die door heel Palestina te vinden is: een tengere jongen in een afzakkende spijkerbroek die een steen heft tegen een Israëlische tank die vele malen groter is dan hij. Een week nadat die beroemde foto werd gemaakt werd ook hij doorgeschoten, op 9 november 2000. Nummer 178 op de lijst van intifada slachtoffers. Kan hij nog mee in ons hart, of zien we hem al als een dader inplaats van als een slachtoffer?

3.
Iemand vroeg eens aan Abel Herzberg: ‘hoe kunnen we er voor zorgen dat onze kinderen niet opnieuw slachtoffers worden?’ Die antwoordde: ‘dat is de verkeerde vraag, de echte vraag is hoe we er voor kunnen zorgen dat onze kinderen geen beulen worden’.
Vroeger, bij links, hadden we het veel over solidariteit. In veel van de groepen waar ik bij betrokken was bestond solidariteit voornamelijk uit het innemen van het juiste politieke standpunt. Misprijzend keken we neer op de kerken die aan liefdadigheid deden. Melkdoppen voor de arme negertjes. Kleren die we toch niet meer aan wilden voor zielige mensen. Zo zag ik dat toen. Nu denk ik: maar die deden tenminste wat, al deden ze het vaak ongericht, recht uit hun hart, zonder veel na te denken, en zonder een politieke analyse te willen maken, want als je een politieke analyse maakt ben je niet langer neutraal. En dat is waar veel mensen voor terug schrikken. Het is makkelijker om vredesinitatieven en dialoog te ondersteunen, dat is een mooie manier om te laten zien dat we betrokken zijn, zonder dat we partij hoeven kiezen. Sommige slachtoffers maken het ons makkelijk door slachtoffers te blijven en weerloos door te gaan met lijden. Maar anderen pakken een steen. Of een geweer. En sommige van de slachtoffers van toen worden de beulen van vandaag. En wat dan?

4.
Wie over straat loopt en een mens een ander mens ziet aftuigen heeft pech. Degene die in elkaar wordt geslagen heeft natuurlijk het meeste pech. Maar getuige zijn van onrecht is lastig. Als we doorlopen en doen of we het niet hebben gezien zijn we medeplichtig. Wie zich er in mengt is partij, en loopt zelf nog kans op klappen. Dus wensen we soms dat we een andere straat hadden genomen en we het niet hadden hoeven meemaken. Oog in oog met onrecht is neutraliteit niet mogelijk. Ons verweer ertegen is om ons af te sluiten voor informatie die we niet willen weten, mentaal een straatje om te lopen, ons af te schermen voor informatie die het schema dat ons houvast geeft- dit zijn de slachtoffers, dat zijn de daders- in de war schoppen. Ik heb het moeten leren, om onder ogen te zien dat een mishandelde vrouw op haar beurt haar kinderen kon slaan, en dat het mijn taak was om die vrouw te ondersteunen om over haar ervaringen heen te groeien, maar evenzeer om de ogen niet te sluiten voor het feit dat ze haar kinderen mishandelde, en het niet te accepteren, ook niet van haar. En ik heb het niet makkelijk gehad om tot me door te laten dringen dat Israël, dat toevluchtsoord voor de overlevenden van die vreselijke industriële massamoord, de mensenrechten van een ander volk systematisch heeft geschonden. Het is, bijna, onverdragelijk om te weten, en tot me door te laten dringen hoeveel pech de Palestijnen hebben,die immers de slachtoffers van de slachtoffers zijn. Want wat we eenmaal weten maakt dat we moeten, partij kiezen, doen. Verder moeten dan abstracte solidariteit, en verder dan luie liefdadigheid.

5.
Lang heb ik niet geweten wat ik met dat bijbelfragment aanmoest, ‘hebt uw vijanden lief, zegent ze die u vervloeken’. Wat temperament betreft ben ik meer van oog om oog, dan van de andere wang. Ik heb te veel vrouwen gekend die ten onder dreigden te gaan aan het keren van de andere wang, steeds weer opnieuw. Aan dat eindeloze vergeven en begrijpen. Het hielp niemand: die man niet die maar door ging, haar niet, hun kinderen niet die later een groot risico liepen om zelf, op hun beurt, dader of opnieuw slachtoffer te worden. Een onbegrijpelijke tekst vond ik het. Moest ik een beetje van Milosevic gaan zitten houden, of van Pinochet misschien? Zou de wereld daar dan beter van worden? En dan komt er opeens een moment, een flits, een kleine eenpersoons-openbaring, waardoor die oude woorden in een ander licht komen te staan.
Het was in Kroatië. Ik gaf er met Jan samen een training aan hulpverleners, over omgaan met daders van geweld. Want we weten dat in de ontreddering na de oorlog, als iedereen denkt, nu gaat het beter worden, nu wordt het leven weer normaal eerst de gevolgen van de geleden trauma’s echt voelbaar worden, en dan neemt het geweld in gezinnen en in de eigen gemeenschap toe. Een van onze cursisten, een zwijgzame, magere man, heette Ilijah. Een rechter die naar onze training was gekomen omdat hij dagelijks te maken had met jeugdige delinquenten. Al die hulpverleners waren doodmoe en uitgeput. Jan vroeg met wie hij mocht demonstreren hoe je daar wat aan kon doen. De rechter stak zijn hand op en kwam tussen ons zitten en begon te vertellen waarom hij zo moe was. Al die problemen in een kapotgemaakte samenleving, al die vluchtelingen, al die mensen die hulp nodig hadden, en hoe moest je rond komen van 200 gulden in de maand, en dan was er natuurlijk ook nog de oorlog. En toen, strak en zonder ons aan te kijken vertelde hij zijn verhaal. Hij wist nog precies de dag, en de plaats, een dorp bij Vukovar waar de Kroaten vochten tegen de Serven. Op die dag was zijn munitie op. En toen had hij zijn bajonet gepakt, en, hij deed het gebaar voor, een Serf gedood, en nog een, en nog een. En nu begreep hij niet meer dat hij dat was geweest, dat beest van toen, hij, als ontwikkelde man.
En nu is het elke nacht oorlog, zei Jan.
Nee, zei de rechter heel precies, niet elke nacht. Bijna elke nacht.
Het was doodsstil in de groep. Toen Jan hem vroeg om de mensen aan te kijken leek hij van heel ver terug te moeten komen. Een voor een keek hij ze aan. En verbaasd zei hij: ze huilen. Pas toen een van de vrouwen, zelf een vluchteling uit Vukovar tegen hem zei: ik nodig je uit om met mij terug te gaan naar die plek en daar samen te huilen brak er iets in die strakke man, en rolden er twee tranen over zijn wangen.

Wat heb ik geleerd van die man, van dat moment. Dat ook de dader, de moordenaar lijdt, al zal hij dat vaak verdringen en ontkennen. Deze man vroeg niet om vergiffenis, en wij hadden hem dat ook niet kunnen geven. Hij vroeg niet om medelijden, dat zou hij niet hebben verdragen, hij vroeg zelfs niet om begrip. Zelf was hij zijn eigen strengste rechter. Een uitzonderlijk mens: hij maakte zijn eigen straf. Maar hij was in de hel. Op dat moment, naast die man gezeten wist ik wat dat is: de hel. En hij kon er niet meer uit zonder hulp. Dit is wat hij vroeg, zonder het zo te zeggen: of hij terug mocht komen in de mensheid.

6.
Hebt uw vijanden lief, dat betekent dus niet dat we onze ogen sluiten voor onrecht, zelfs niet als dat onrecht gedaan wordt door degenen die we liefhebben, of de slachtoffers van eens. Het betekent dat we elkaar niet opgeven. Zoals we hier zingen:

Dat ik niet uitval, dat wij allen
zo zwaar en droevig als we zijn
niet uit elkaars genade vallen
en doelloos en onvindbaar zijn.

Een ander woord voor de hel: doelloos en onvindbaar te zijn. Uit elkaars genade gevallen.
Er is een vraag voorbij het gelijk. Voorbij de vraag wie vertegenwoordigt hier het kwaad en wie zijn de slachtoffers. Die vraag is: hoe moet het hier ooit nog goed komen. Wat kan ik doen, om daar aan bij te dragen. Partij kiezen tegen het onrecht. Aan de kant gaan staan van de slachtoffers en tegelijk blijven denken over de daders. Dat is geen zachte opdracht, maar een glasharde, een die ons dwingt tot aan de rand van wat we aankunnen – maar als dat is wat we willen, die nieuwe wereld, waar niemand meer wakker schrikt in de nacht, waar nooit meer één mens wordt gemarteld, nooit meer één mens geknecht, dan moeten we kiezen, en doen. Daar heb je af en toe de kracht voor nodig van een gemeenschap. En dat is waarom ik zondags in de kerk ben, zing en bid:

Doof de hel in ons hoofd
leg uw woord op ons hart
breek het ijzer met handen
breek de macht van het kwaad.

Van U is de toekomst,
kome wat komt.

Zo moge het zijn.

(Deze preek sprak ik uit in de Amsterdamse Studentenekklesia, in 2001. Opnieuw in verkorte versie uitgesproken in Vught)

3 gedachten over “Hebt uw vijanden lief

  1. Anja, wat prachtig. Ik schaam me niet te zeggen dat ik tenslotte zelf zat te huilen. Misschien van geluk omdat iemand het zo kan uitdrukken. Op je web kan ieder ook je menselijke kant ervaren maar inderdaad soms voelen we dat je uitstijgt boven jezelf. Wat een troost dat er zulke mensen zijn.

  2. Geachte mevrouw Meulenbelt,
    u heeft een groot mededogen met de Arabische mensen in het Midden-Oosten.Op zich een behartenswaardige eigenschap.Immers,ieder mens is een mens.
    Jood,Arabier,Nederlander,Belg enz.
    Dit is echter geen aanleiding om zoals in uw geval en uw zielsverwanten zoals de dame Duisenberg een volstrekt eenzijdige benadering te kiezen in het zogenoemde Joods-Palestijnse conflict.
    In uw belevingswereld spruiten alle problemen en ellende die wij zien in Israel en daarbuiten,zoals in de Gaza-strook en de Palestijnse gebieden op de Westelijke Jordaanoever, voort uit een soort van Joods-Israelische onwil om samen te leven met de Arabische buren en inwoners van de Joodse staat Israel.
    Het tegendeel is echter het geval.
    De Arabische massa,die inderdaad een zieltogend bestaan leidt in het Midden-Oosten, heeft dit te danken aan haar eigen fanatieke,onverzoenlijke leiders die op basis van hun islamitische overtuiging het liefste vandaag nog die mooie Joodse staat van de kaart willen vegen.Iedere handreiking van de zijde van Israel,zoals het aanbod van Barak aan Arafat in 2000 voor een Palestijnse staat ,werd altijd hooghartig door de ex-PLO leider van de hand gewezen.

    Het is niet mijn bedoeling om u hier een geschiedenisles te gaan geven.Ik wil u alleen vragen uw felle anti-Joodse houding eens te laten varen.

    Overigens,u zou toch inmiddels moeten weten ,dat het Palestijnse jongetje Muhammad al Durra dat voor de ogen van de camera’s werd doodgeschoten in de armen van zijn vader,na uitvoerig Frans onderzoek,van wier zijde de camera’s waren,nooit door Israelisch vuur kon zijn gedood,gezien de hoek van het kogelvuur.Nee,het Franse onderzoek toonde aan dat dit jongetje integendeel door Palestijnse kogels is gedood,waarna deze beelden door de Arabisch-Islamitische wereld op een volstrekt abjecte wijze als anti-Israelische propaganda zijn gebruikt,wetende dat zulke beelden heel lang beklijven.

    Ik zou u tot slot aan willen sporen niet langer mee te huilen met de wolven in het bos,zoals Gretha Duisenberg en Dries van Agt,maar zelf na te gaan denken.
    En ik zou u graag willen adviseren niet langer de bijbel te gebruiken als een soort van moreel wapen tegen de Joodse staat Israel.Wees dan gewoon eerlijk,en gooi er een paar strijdbare teksten uit de Koran tegenaan.

    Ik wens u verder veel wijsheid toe,Wim.

  3. Inderdaad zien wij de zaak geheel anders, Wim.
    Israel is direct verantwoordelijk voor de bezettingspolitiek. Dat heb ik nu al vele malen aan de hand van feiten, waarnemingen en rapporten geillustreerd.
    En jij redeneert nog steeds vanuit paradigma 1.
    En ik dacht al een tijdje zelf na.
    Ga voor de paradigmastrijd terug naar hier.
    En ga voor mijn uitgebreide stellingname, inclusief geschiedenis naar de SP nota over Palestina/Israel, dan zie je ook dat het geen kwestie is van een anti-joodse houding en zelfs geen anti-Israel houding, maar een kwestie van vergaande en onderbouwde kritiek op de politiek van de huidige staat Israel. Die zichzelf naar de ondergang werkt, als ze zo door gaan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *