Twee biologische ouders
Kinneging gaat er van uit dat kinderen het beste af zijn met de twee biologische ouders, waarvan er een het liefst fulltime niet werkt. Dat is een vergaande versimpeling van wat we weten.
Kinderen hebben er de behoefte aan zich ‘veilig te kunnen hechten’, en wel vooral in de eerste cruciale jaren waarin de basis voor hun persoonlijkheid wordt gelegd. Het helpt dus, bijvoorbeeld, dat er meer dan een hechtingspersoon is, afhankelijk te zijn van maar een mens is altijd een beetje angstig, want zelfs de meest liefhebbende ouder is niet altijd in de stemming, heeft wat anders aan de kop, is niet altijd beschikbaar. Er is niet aangetoond dat die hechtingspersonen de biologische ouders moeten zijn. Volgens de onderzoeken doen bijvoorbeeld lesbische stellen, een biologische moder en een meemoeder, het prima. De voorsprong van de biologische ouder in het hebben van een band met een kind kan worden ingehaald door de dagelijkse zorg en verantwoordelijkheid.
Het is ook niet gezegd dat de moeder dat per definitie beter kan dan een vader. Vrouwen die een kind hebben gedragen en gebaard, en het borstvoeding geven, hebben vaak een voorsprong. Maar ouderlijk gedrag, zorg, liefde, ontstaat in het doen. Kinderen verzorgen, dat doe je met je handen en je hart, en daar hebben mannen er ook twee respectievelijk een van. Luiers omdoen doe je niet met je geslacht. Ik weet niet meer welk onderzoek dat was, maar er bleek uit dat vaders die door omstandigheden, keuze, noodzaak, net zoveel uur voor hun kinderen zorgden dezelfde emotionele en zorgzame band met ze kregen. Het vermogen tot zorgzaamheid zit in de menselijke genen. Het punt is wel dat onze nog steeds erkende maatschappelijke rolverdeling, de beelden over mannelijkheid en vrouwelijkheid, en onze socialisatie een rol spelen. We denken dat vrouwen het beter kunnen, en vrouwen denken dat zelf ook vaak. Op het gymnasium waar ik een gastles gaf bleek een flink deel van de meiden heilig te geloven in een aangeboren moederinstinct. Dus dat het meestal de vrouwen zijn die dan maar thuis bleven, dat leek ze geheel logisch.
Ik ben niet opgegroeid in een groot gezin. Ik heb nooit hoeven helpen met broertjes en zusjes. Toen ik mijn baby in de armen hield hield ik mijn adem in: zou ik het wel kunnen? Hoe hield je zo’n glibberig lijfje vast in het badje, hoe ver kon je die armpjes terugbuigen om die in een truitje te wurmen? Maar ik zei daar niets over, want als vrouw hoorde ik dat allemaal vanzelf te weten. Ook hoorde ik te begrijpen wat hij bedoelde als hij huilde. En ik snapte er soms niets van. Waar was mijn moederinstinct toen ik het nodig had? Ik kan me dus goed voorstellen dat er mannen die in het begin net zo onhandig zijn denken: zie je wel. Als man kan ik dat niet.
Vincent Duindam heeft mooi beschreven hoe vaders en moeders de rolverdeling opnieuw reproduceren, zonder daar bij na te denken. Al onzekere vaders worden nog onzekerder als daar een moeder overheen hangt die denkt dat ze het beter weet, vrouw zijnde. En dan geven veel vaders de huilende baby maar weer snel terug aan mama. Vaderschap dat leer je dus door het alleen te doen. Terwijl je vrouw naar haar werk gaat, bijvoorbeeld. Ik denk nog aan die Nieuwe Vader, want die had je opeens, zo’n twintig jaar terug, die in een interview zei dat hij vreselijk genoot van zijn dag met de kinderen. Alleen het huishouden, daar kwam hij op zo’n dag niet aan toe, want zijn kinderen vroegen alle aandacht. Hahaha, dacht ik. Zeg dat eens tegen de moeders. Wat gebeurt er als die tegen hun man zeggen: schat, ik had geen tijd om te koken want ik moest voor de kinderen zorgen.
Hoe die rolverdeling nog in ons brein zit kon ik mooi zien als ik tijdens een lezing aan de zaal een strikvraag stelde. Hoeveel van de aanwezige vaders blijven wel eens thuis om op hun kinderen te passen, vroeg ik. Trots staken een paar moderne vaders hun vingers op. En dan vroeg ik, hoeveel van de moeders blijven wel eens thuis om op de kinderen te passen? Gelach. Oppassen, dat doe je alleen als je eigenlijk denkt dat het jouw taak niet is. Zo zit het ook nog in onze taal gebakken: we hebben het over zorgvaders. Niet over zorgmoeders, want dat is dubbelop. We hebben het over werkende moeders. Nooit over werkende vaders, en de vraag of werkende vaders wel goed zijn voor de kinderen is nooit beantwoord, want die wordt niet gesteld.
En dan is er dus nog een punt dat ik heb tegen het model van Kinneging. Wat voor voorbeelden krijgen kinderen als ze leven met een voornamelijk afwezige want werkende vader, en een voortdurend aanwezige en niet werkende moeder? Zijn dat de beelden over mannelijkheid en vrouwelijkheid die we onze kinderen door willen geven? Ik dacht het niet.
Nog eens Kinneging. Er is ook niet gezegd dat een thuisblijvende ouder beter is voor de kinderen dan een werkende. Dat hangt er maar helemaal van af. Een moeder die tegen de muren opvliegt, zich ondergestimuleerd voelt, en depressief wordt is niet het ideaal. Een moeder die geheel en al voor haar kind leeft, wat het gevolg kan hebben dat het kind ook voor haar moet leven, haar gehele levensvervulling moet zijn, ook niet. Net zo min als het andere uiterste, de ouder die het grootste deel van de week afwezig is om dan in het weekeinde nog een uurtje qualitytime te leveren. Het gaat dus om de balans. De meeste volwassenen blijven er vrolijker en gezonder bij wanneer ze nog wat anders omhanden hebben dan de kinderzorg, omdat een moeder nu eenmaal niet alleen een moederdier is maar ook een volwassene met behoefte aan volwassen kontakt en stimulans. Schrijfster Ethel Portnoy zei het nog eens cynisch: ‘kinderen opvoeden lijkt toch het meest op het beantwoorden van een eindeloze reeks zinloze vragen van een onder de tafel gezeten zwakzinnige’. Misschien heel mooi en belonend voor een aantal uren per dag of een aantal dagen per week, maar gekmakend als fulltime job. Voor de meesten (m/v). Zelfs mensen die van kinderen verzorgen en opvoeden hun werk maken, en dol zijn op kinderen, mogen om vijf uur naar huis en hebben wel eens vakantie.
Het is daarom helemaal niet zo gek dat zoveel Nederlandse vrouwen tegen de trend in kiezen voor een balans tussen er zijn voor de kinderen, en buitenshuis werken, al betekent dat ook dat ze daarmee niet ‘aan de top’ komen. Ik geloof niet dat vrouwen zich hoeven laten vertellen dat ze daarmee maar half geemancipeerd zijn. Al weten we, zie de vorige aflevering, dat daar een prijskaartje aan hangt.
“Het is daarom helemaal niet zo gek dat zoveel Nederlandse vrouwen tegen de trend in kiezen voor een balans tussen er zijn voor de kinderen, en buitenshuis werken, al betekent dat ook dat ze daarmee niet ‘aan de top’ komen.”
Is het tegen de trend in, Anja? Dat geloof ik niet. Volgens mijn waarneming is het intussen (gelukkig) wel de overheersende trend. Zeker in de leeftijdsgroep van de twintigers.
Ik heb het artikel van Kinneging intussen tot mij genomen en ik vind het een schandelijk onwetenschappelijk verhaal voor een wetenschapper. Hij moest zich schamen.
Wat me stoort aan de nieuwe discussie is dat emancipatie nog steeds te eenzijdig wordt beschreven vanuit deelbelangen, bijvoorbeeld van de vrouw. Zo blijft het de Mezen versus de Kinnegingen. Ik heb er enorme behoefte aan dat emancipatie eindelijk wordt beschreven vanuit het algemeen belang van de samenleving, inclusief de deelbelangen van vrouwen, mannen, kinderen.
Voor mij is het vergelijkbaar met hoe we omgaan met andere maatschappelijke knelpunten. Neem nou bijvoorbeeld de baanlozen (m/v). Er worden miljoenen gepompt in reïntegratietrajecten, in ‘fit to work’-projecten, in opleidingen en trainingen, tot iemand naar de schoonheidsspecialist en een haptonoom sturen aan toe. De focus op de baanloze, dus. Allemaal noodzakelijk en waardevol, dat bestrijd ik niet. Maar je schiet er als baanloze èn als samenleving geen moer mee op als niet tegelijkertijd de arbeidsmarkt wordt gedwongen, ruimte te maken voor al deze baanlozen. Hoe dwing je de arbeidsmarkt de vastgeroeste arbeidscultuur los te laten? Door een breed gedragen politiek draagvlak. Hoe krijg je een breed gedragen politiek draagvlak? Door haarscherp te blijven formuleren waarom een samenleving in alle opzichten (sociaal, cultureel, economisch) baat en belang heeft bij grotere arbeidsparticipatie. Als ik het regeerakkoord met die ogen lees, dan blijft die legitimatie nog steeds uit. Met als gevolg dat al die dure maatregelen die eenzijdig focussen op de baanloze zelf er hoofdzakelijk toe zullen leiden dat je iemand (m/v) prima leert vissen, hem voorziet van uitstekend visgerei en hem vervolgens met een emmertje bij een vijver zonder water parkeert en een goede vangst wenst.
Zo is het ook met het denken over emancipatie. Nederland doet het vergeleken met het Scandinavische en Zuid-Europese zorg/werkmodel zo slecht, dat we zelfs worden genoemd in een onderzoek van de socioloog Margareth Maruani in Zwartboek van Christine Ockrent. Ik las in een recensie van dat boek (in de NRC van vrijdag) dat Maruani Nederland noemt als land waar de beroepsactiviteit van vrouwen zich kenmerkt door een hoge discontinuïteit en een uitzonderlijk hoog percentage van deeltijdwerk (73%).
Aart-Jan de Geus riep nog niet zolang geleden dat de emancipatie wat hem betreft wel zo ongeveer voltooid was. Ammehoela. Begin dit jaar heeft de PvdA alle moeite moeten doen om alsnog een paragraaf over emancipatiebeleid in het regeerakkoord opgenomen te krijgen. De FNV heeft dit vervolgens nog aangescherpt door ook met financiële eisen te komen. Maar er lag intussen al een prima rapport, Kosten en baten van participatiebeleid. Daar staat alles in wat je voor een progressiever geformuleerd integraal emancipatiebeleid nodig hebt. Meer info op emancipatieweb.
Emancipatiebeleid is in het nieuwe kabinet ondergebracht in de overvolle portefeuille van de PvdA’er Ronald Plasterk. Er komt een nieuwe Nota Emancipatiebeleid. Plasterk moet het doen op basis van een magere paragraaf in het regeerakkoord.
Daarom vind ik het van groot belang dat de maatschappelijke discussie zich nu eerst en vooral richt op de noodzaak van een algemene politieke verandering in denken over emancipatie. Een algemeen denken waarin alle deelbelangen geïntegreerd benoemd zijn. Want wat een Heleen Mees of een Andreas Kinneging ervan vinden blijft in mijn beleving weer steken in een te eenzijdig gevecht tussen twee deelbelangen: zo weinig vrouwen in topposities versus het is zo zielig voor de kindertjes. Ja, zo kunnen we nog jaren doorgaan natuurlijk. Want zo gaat het al jaren. In die zin heb je groot gelijk, Anja, er is weinig veranderd.
Ben het – niet verwonderlijk – met je eens, Clara. En je hebt gelijk: de trend is voor de meeste vrouwen om de combinatie te zoeken, ik bedoel dus eigenlijk: de norm, waaraan emancipatie wordt afgemeten, is nog steeds het betaalde werk. Waarmee zonder er bij na te denken het mannenmodel de norm bepaalt. Zal ik ook nog een stukje over plegen.