Het was de eerste van een serie lezingen die opgedragen werden aan de overleden feministe Joke Smit. 1988. Om twee redenen vind ik de lezing zelf nog wel interessant: omdat het laat zien dat de ‘Tweede Golf’ veel pluriformer en veelkleuriger was dan nu vaak wordt gedacht. Ook toen al waren we bezig met verschillen tussen vrouwen, met diversiteit. En omdat een aantal van de stellingen van toen nu nog actueel zijn. Bijvoorbeeld dat de eerste stap voorwaarts – richting emancipatie – niet voor alle vrouwen gelijk is, en dat niemand kan bepalen wat voor andere vrouwen die juiste stap is. Een lang stuk, voor de liefhebber.
Met veel dank aan Clara.
De vraag die ik voor deze lezing meekreeg luidt: ‘Wat is er gebeurd met die mooie, grote, eensgezinde vrouwenbeweging die we onszelf beloofd hadden?’ Pas toen ik ‘ja’ gezegd had, en ik na ging denken over de beantwoording van die vraag bekroop me het gevoel dat ik de verkeerde was voor deze lezing. Hier had Joke Smit moeten staan, de vrouw aan wie deze lezingen zijn opgedragen. Als er iemand overtuigd was van de noodzaak en de mogelijkheid van een eensgezinde vrouwenbeweging, dan was zij dat. Letterlijk tot over haar graf was ze bezig dat ideaal uit te dragen.
Ik weet nog hoe ik schrok toen ik een uitnodiging van haar kreeg, ondertekend met een bibberig handschrift, om op haar begrafenis haar kist te dragen, samen met een aantal andere vrouwen die ze representatief achtte voor de verschillende stromingen binnen de vrouwenbeweging en politieke partijen. Alsof ze de eenheid die ze tijdens haar leven niet meer had meegemaakt nog na haar dood wilde afdwingen. Trouw aan haar karakter, dat door haar vriendin Marijke Harberts zo liefdevol is beschreven in ‘Afscheid van Joke Smit’ liet ze ons nog weten dat het geen zwaar werk zou zijn: ze zetten de kist tegenwoordig op wieltjes, schreef ze. Maar we moesten wel onmiddellijk antwoorden, want ze wilde voor haar dood, die uren, hoogstens een paar dagen verwijderd zou zijn, weten of haar plan gelukt was. Ik zei ‘ja’ uit respect voor haar, en omdat het het laatste was wat ik nog voor haar kon doen. Maar ik was behalve verdrietig ook razend geirriteerd. Kwaad op dat mens dat er tussen uit kneep terwijl er nog zoveel te doen was, kwaad op die dwingeland. Smit, dacht ik, zo gaat dat niet. We zouden ondertussen kunnen weten dat eenheid zich niet laat forceren, dat je eenheid niet af kunt dwingen, ook niet tussen vrouwen.
We verschilden in visie en in temperament. Zij was vooral een sociaal-democrate, toen ik, een cruciaal paar jaar jonger, me vooral verwant voelde met de radicale vleugel van het feminisme. Zij geloofde heilig in de kracht van redelijke argumenten, in het argument van rechtvaardigheid waarmee ook mannen te overtuigen zouden moeten zijn. Als je haar hoorde was het enige dat ons nog scheidde van de betere samenleving, het land waar vrouwen wilden wonen, het land waar ook mannen wilden wonen, onze onwil om de onderlinge meningsverschillen terzijde te schuiven en de handen ineen te slaan. In haar tijd leek de grootste hindernis vooral te liggen in het bestaan van verschillende feministische stromingen met verschillende doelen en strategieen. Zoals dat toen vooral waren: het radicaal-feminisme met zijn nadruk op separatisme, weg uit mannenland waar we alleen maar vuile handen konden maken en ons zouden besmetten met patriarchale normen, het socialistisch-feminisme dat in ieder geval op theoretisch niveau een brug wilde slaan tussen de strijd tegen het kapitalisme enerzijds en het patriarchaat anderszijds, en het gelijke rechten feminisme, met de nadruk op werken binnen de maatschappelijke structuren en het delen van de macht.
Hoewel het hier en daar mogelijk bleek om coalities te vormen werd er toch vooral veel energie besteed aan het zich afzetten tegen elkaar, en dan had je ook nog de interne fractiestrijd binnen de stromingen. Hoewel onze feesten en festivals altijd aanzienlijk leuker waren, deden we het op dat punt niet altijd beter dan de mannen die we net de rug hadden toegekeerd. Voor Joke Smit stond het vast dat wat ons als vrouwen verbond altijd sterker zou zijn dan de loyaliteit aan verschillende politieke partijen of stromingen. Voor mij was het al vanaf het begin de vraag of het mogelijk zou zijn om alle vrouwen, althans alle actieve vrouwen, in een organisatie met een programma te verenigen. Ik herinner me de soc-fem conferenties waarop een aantal goedgeschoolde vrouwen betoogden dat we alleen een vuist konden maken als we het eens werden over de prioriteiten. Dat is dus nooit gelukt. De stennis die uitbrak toen vrouwen met elkaar in de clinch gingen over wat nu het belangrijkste was voor de bevrijding van vrouwen, frusteerde de meeste van de aanwezige vrouwen zo hevig dat het nooit meer goed is gekomen. Vrouwen met kinderen wilden meer kinderopvang, lesbische vrouwen wilden recht op seksuele zelfbeschikking, weer andere vrouwen, onder wie ik, wilden helemaal geen partijprogramma.
Als het in een dergelijke selecte groep, met een aantal gedeelde uitgangspunten, al niet mogelijk blijkt om zelfs maar op papier te komen tot een eensluidend programma, hoe moest dat dan met de vrouwenbeweging in haar geheel, laat staan als je daar ook nog niet actieve vrouwen in principe bij wilde betrekken?
En toch. Als ik ruim vijftien jaar later, met de blik van een sociologe probeer terug te kijken op de activiste die ik was, waren de idealen van die ene grote vrouwenbeweging er wel degelijk. Net als Joke Smit geloofde ik ook in een land waar vrouwen wilden wonen. In het klein vond ik dat land in de vrouwenbeweging zelf. De euforie, het gevoel eindelijk thuis te komen, te weten waar ik hoorde, te weten bij wie ik hoorde heb ik destijds beschreven als gold het een hevige verliefdheid.
Sisterhood is powerful. Eindelijk begreep ik hoe ik had geleden onder mijn isolement, hoe geisoleerd ik vooral was van mijn eigen seksegenoten die net als ik stilletjes gek zaten te worden in hun huishoudens, in hun onbevredigende huwelijken, in hun eenzame moederschap. De vrouwen die net als ik dachten dat er iets mis met ze was omdat ze zulke ‘onvrouwelijke’ ambities hadden, wilden reizen, wilden studeren, heviger wilden leven dan onze moeders hadden gedaan, en meer wilden met onze intelligentie dan het ophangen van nieuwe gordijnen en het inplakken van leuke recepten. Er waren er meer zoals ik, die koppig bleven zoeken naar kameraadschap bij mannen, liefde die gebaseerd zou zijn op wederzijds respect. Ik was de enige niet die daar keer op keer in teleurgesteld werd. ‘Vrouw zoekt vrouw in man, haar leven lang’, schreef de dichteres Maria van der Steen. Vanaf dat moment, het moment dat ook bij mij de vlam in de pan sloeg, zocht ik die kameraadschap bij vrouwen, vond mezelf, bij vrouwen. Een grote ontdekking: ‘Wij’ te kunnen zeggen, in plaats van alleen maar ‘Ik’. Wij, vrouwen.
In die beginperiode zochten we vooral naar de overeenkomsten. We vormden een theoretische onderbouwing van dat ‘wij, vrouwen’. We beschreven hoe vrouwen, in naam van de liefde, verantwoordelijk werden gesteld voor de lichamelijke en emotionele verzorging van mannen en kinderen. Hoe de ideologie van de ‘vrouwelijke natuur’ ons in een keurslijf dwong waarbij onze eigen ambities, onze eigen erotiek, onze intelligentie opzij werd geschoven of in dienst gesteld van mannen. Of, zoals Virginia Woolf dat zo beeldend zei: hoe het onze opdracht was om het ego van mannen op twee keer de ware grootte te weerspiegelen. Thuis, op de arbeidsmarkt en in de politiek. We beschreven hoe we gevaar liepen als we ons aan die opdracht probeerden te onttrekken, maar ook als we zo braaf mogelijk probeerden het wijfje te spelen. Hoe erg het was met geweld tegen vrouwen, mishandeling, seksueel geweld, incest, hadden we als beginnende feministes in onze meest paranoide momenten niet verwacht.
We hoeven het niet allemaal meer te herhalen. We hebben er sindsdien een bibliotheek over vol geschreven en er is sindsdien vrijwel geen plek in de samenleving meer te vinden waar de discussie over de positie van vrouwen niet heeft plaats gevonden. Zelfs als we verschillend denken over wat er gedaan moet worden, is er toch een basis gelegd die niet meer te ontkennen valt: we weten dat vrouwen in deze samenleving tweederangsburgers zijn en dat dat niet terecht is.
Toch waren ook toen al, in de periode dat we een stevige basis legden onder wat we nu als verzamelterm ‘feminisme’ noemen, de eerste barsten zichtbaar in de eenheid waar we op hoopten. Ik herinner me nog mijn gevoel van onbehagen toen ik op een van de eerste vrouwencongressen terecht kwam in de verkeerde discussiegroep en hoorde waar de daar aanwezige vrouwen het over hadden: over hun problemen met hun werksters. Het drong tot me door dat de werksters, ook vrouwen tenslotte, er niet waren. Ik voelde me niet verwant met de discussierende vrouwen, ik had geen werkster, toen nog niet, ik vond niet dat dat mocht, een andere vrouw je vloer laten dweilen. Maar de vraag waarom die werksters er niet waren werd nauwelijks gesteld, of alleen in vage termen als ‘hoe bereiken we ze’. ‘Ze’, de ‘gewone’ vrouwen voor wie de vrouwenbeweging tenslotte ook was bedoeld.
Nu, zoveel jaar later, is het me duidelijk hoe naief we waren, wij, die dachten namens alle vrouwen te kunnen spreken, wij, een vanzelfsprekende voorhoede, de vrouwen die het licht hadden gezien en het ware vuur alleen maar door hoefden te geven aan de vrouwen die, zoals we dat toen zeiden, ‘nog niet zo ver waren’. Een arrogantie, zonder twijfel met de beste bedoelingen, zonder twijfel voortkomend uit solidariteit en een grote behoefte om de kloof te dichten tussen ‘ons’ en de ‘anderen’ maar zonder ons af te vragen of wij wel namens alle vrouwen spreken konden.
Deze lezing, die een tikje het karakter begint te krijgen van een herdenkingsbijeenkomst, moet gaan over de vraag naar de eenheid van de vrouwenbeweging, naar de vraag wat er is gebeurd met de oude idealen van vrijheid, gelijkheid en zusterschap. Ik zal het dus niet hebben over wat inmiddels bereikt is, al is dat in mijn ogen veel. Ook al blijft de concrete situatie voor vrouwen op de arbeidsmarkt en in het politieke machtssysteem een stuk achter bij wat we inmiddels als normale, fatsoenlijke, menselijke verhoudingen zien, er heeft wel degelijk in korte tijd een omwenteling in het denken van vrouwen, en in bepaalde mate ook van mannen plaatsgevonden. En welke gevolgen dit zoveel sterkere bewustzijn van vrouwen uiteindelijk zal hebben, kunnen we nog nauwelijks overzien. Als activiste ben ik uiteraard in het geheel niet tevreden, als sociologe moet ik erkennen dat het razendsnel is gegaan, dat het nauwelijks sneller zou kunnen.
De vraag naar de eenheid van de vrouwenbeweging is op verschillende niveaus te beantwoorden. We zouden vergelijkingen kunnen maken met de opkomst en neergang van andere sociale bewegingen uit de jaren zestig en zeventig. We zouden een historische beschouwing kunnen geven, feminisme zien als een door de geschiedenis lopende lijn van steeds opnieuw aangolvende bewegingen van vrouwen die voor hun eigen rechten vechten, en ons afvragen waarom die golven, dit is niet de tweede maar de zoveelste, ook steeds weer wegebben.
We zouden lijnen kunnen trekken naar het politieke tijdperk waarin we ons bevinden. De vrouwenbeweging werkt niet in een vacuum. Dat het ons economisch slechter gaat dan tien jaar geleden, toen we voor elke semi-feministische boetseerclub voor randgroepmeiden nog subsidie konden krijgen, kunnen we niet ontkennen. We lijken in een periode te zitten waarin we meer energie moeten steken in het behouden van wat we al bereikt hadden, dan dat we mooie nieuwe overwinningen kunnen boeken. Dat is frustrerend, en het maakt zeker ook dat er minder vrouwen in de rij staan om onze gelederen te komen versterken dan vroeger. Het was vijftien jaar geleden zeker spannender en leuker om feministe te worden dan nu.
Over het politieke bestel waar de vrouwenbeweging een factor in is wil ik het niet hebben, ik hoop dat Hedy d’Ancona dat thema verder oppikt in haar lezing, het is ook meer haar terrein, ik wil het alleen noemen omdat ik vermoed dat wij als vrouwen nogal de neiging hebben om onze successen aan toeval te wijten, en ons falen aan onszelf. Wat we bereikt hebben is wel degelijk ons werk waar we trots op kunnen zijn, en wat we nog niet bereikt hebben ligt niet alleen aan ons.
Dat gezegd zijnde wordt het tijd voor zelfkritiek. Ik wil de vraag: Waar is die mooie, grote, eensgezinde vrouwenbeweging? Veranderen in de vraag: Hoe komt het dat zoveel vrouwen, voor wie de vrouwenbeweging wel bedoeld was, zich niet hebben aangesloten, zich niet hebben bekeerd tot het in onze ogen juiste merk feminisme?
Ik weet nog met welke heftigheid ik tekeer ging tegen de linkse jongens die mij als vers bekeerde feministe verweten dat ik me aansloot bij een elitaire beweging. Het hele idee dat vrouwen met elkaar een beweging konden vormen vonden ze belachelijk en verkeerd. In feite, herhaalden ze met de leerstukken van de oerpatriarchen Marx en Engels, waren er maar twee soorten vrouwen. Ten eerste de burgerlijke vrouwen, de echtgenotes van de kapitalisten, mevrouw Philips zeg maar, die helemaal niet onderdrukt waren, maar in tegendeel, hun chauffeurs en hun werksters uitbuitten. Daar had een rechtgeaard socialiste niets bij te zoeken. En dan waren er de proletarische vrouwen aan de andere kant, die wel onderdrukt werden, maar net als hun mannen uit de arbeidersklasse, en dus niets te zoeken hadden bij een vrouwenbeweging.
Ik wilde niets horen van hun verwijten. Ik zag de poging van die mannen om een tweedeling tussen vrouwen aan te brengen vooral als angst dat het feminisme de linkse beweging zou splijten. Dat deed het ook. Ik zag op het persoonlijke vlak ook de angst van mannen dat we hen in de steek zouden laten. En dat gebeurde ook. Het was duidelijk dat diezelfde mannen geen oog hadden voor wat zich aan de privezijde van het bestaan afspeelde, met name omdat ze er belang bij hadden om daar geen oog voor te hebben. Ook zij profiteerden daarvan.
Voor mij was het duidelijk dat ook de zogenaamde burgerlijke vrouwen onderdrukt werden. Mijn moeder was ongeveer mevrouw Philips. Ook zij moest elke keer om huishoudgeld vragen, ook al had ze een werkster. En dat het socialisme ons zou bevrijden, we hoefden alleen maar naar onze socialistische buurlanden te kijken om te constateren dat daar maar een halve revolutie had plaatsgevonden. Ik voelde me niet elitair. Ik wist nauwelijks hoe ik voor mij en mijn kind het geld voor de elektriciteitsrekening bij elkaar moest schrapen. Zoals wel meer van die vroege feministes van mijn generatie leefde ik slordig. Ik liep in rafelige spijkerbroeken, ik ging niet naar de kapper, ik studeerde. En natuurlijk besefte ik niet dat die armoede vrijwillig en voorbijgaand was, en dat ik bezig was mijn positie te verbeteren.
Ik heb nu een werkster. Mijn spijkerbroeken zijn van het juiste merk. Ik hoor en hoorde toen ook al wel degelijk bij een elite, dat wil zeggen, bij de vrouwen met bepaalde privileges, met een bepaalde keuzevrijheid. Bijvoorbeeld met de mogelijkheid om een minnaar die minder voldoet naast de vuilnisbak te zetten zonder dat dat meteen ook een drastische achteruitgang in inkomen betekent, zoals dat voor de meeste vrouwen die van een man afwillen wel geldt. Die eerste feministes, of ze nu wat damesachtiger waren zoals die van MVM, of wat jonger en armer en rafeliger zoals van Dolle Mina en de praatgroepen, waren een elite. We hoeven onszelf dat niet kwalijk te nemen. Als we naar de geschiedenis kijken blijkt dat belangrijke omwentelingen bijna altijd gestart zijn door mensen die zich een bepaalde marge van vrijheid konden veroorloven, niet door de mensen die al hun energie nodig hadden om te overleven. Maar we moeten het wel constateren. We kunnen niet blijven staan bij de clichéopmerking dat die verschillen er niet toe doen, omdat we toch in de eerste plaats allemaal vrouwen zijn. We moeten het wel constateren omdat we anders niet begrijpen waarom er zoveel vrouwen zijn die niets zagen, niets zien, in onze prioriteiten, onze keuzen, onze levensstijlen.
Eens, in de beginjaren, wilde een groepje feministes de Miss-Holland-verkiezing verstoren. Natuurlijk spraken we af dat die actie niet gericht moest zijn tegen de meiden die daar in hun badpakjes liepen te paraderen, maar tegen de mannen die het organiseerden, die daar achter de tafel zaten en de vrouwen keurden alsof het vee betrof. En natuurlijk mislukte die actie in zoverre dat die meiden absoluut niet zaten te wachten op een stelletje feministes dat hen uit de klauwen van die seksisten kwamen redden. Voor de pers verweerden ze zich: die feministes zijn gewoon jaloers, die feministes zijn te lelijk om een man te krijgen.
Achteraf gezien was dat geen kwestie van vrouwen aan de ene kant die het licht hadden zien schijnen, ‘wij’, en vrouwen die ‘nog niet zo ver waren’ aan de andere kant, ‘zij’. Het was een confrontatie tussen vrouwen die stuk voor stuk studeerden en het zich konden veroorloven om er net zo bij te lopen als ze op dat moment leuk vonden, en aan de andere kant een groep vrouwen voor wie het feit dat ze mooi en jong waren ongeveer de enige troef leek om mee verder te komen. Wat wij zagen als extreme afhankelijkheid van mannen, zagen zij juist als een gooi naar de zelfstandigheid, en dan kwamen wij ze vertellen dat ze achterlijk waren. Geen wonder dat ze zich niet spontaan als feministes meldden.
Onze eigen geschiedenis als vrouwenbeweging zit vol van dit soort incidenten die duidelijk maken dat we niet alleen leven in een maatschappij met een onverdraaglijke en onrechtvaardige ongelijkheid tussen de seksen, maar dat er meer verschillen zijn, verschillen in klassepositie, verschil in etnische afkomst. Wat betekent dat het niet voorbehouden is aan de ene groep vrouwen om voor de andere groep vrouwen vast te stellen wat hun prioriteiten moeten zijn, hoe hun emancipatie eruit zou moeten zien.
Op die gedachte ben ik niet helemaal uit mezelf gekomen. Net als de mannen die eerst een stevige klap voor hun kanis nodig hadden om van hun ergste blinde vlekken bevrijd te worden, was er een aantal pijnlijke confrontaties in de vrouwenbeweging nodig om mij bewust te maken van de beperktheid van mijn visie.
Terwijl de jaren zeventig nog in het teken stonden van de overeenkomsten tussen vrouwen, staan de jaren tachtig in het teken van de onderlinge verschillen. Zonder conflicten schijnt dat niet te kunnen. Een van de eerste barsten in die ogenschijnlijke eenheid was die tussen lesbische en hetero-vrouwen. Bijna iedereen is inmiddels vergeten dat de bezetting van de Bloemenhovekliniek is begonnen door een groepje lesbische vrouwen. Daar dacht niemand toen nog bij na, dat een aantal vrouwen die zelf ongeveer de laatsten zouden zijn die die abortuskliniek als klant nodig zouden hebben uit een vanzelfsprekende solidariteit de actie begonnen. Omgekeerd is de solidariteit van hetero-vrouwen met lesbiennes veel minder vanzelfsprekend geweest. Maar al te veel vrouwen durfden niet in een homodemonstratie mee te lopen uit angst ervoor aangezien te worden, of barstten uit in een verontwaardigde ontkenning als een man suggereerde dat het wel dáárom zou zijn dat ze het gezelschap van vrouwen verkozen boven dat van hem.
Na de eigen groepen van lesbische vrouwen volgden er vele: oudere vrouwen die ons zagen als jong spul, meidengroepen die ons zagen als oude taarten, zwarte vrouwen die er ons, terecht, op wezen dat wij, witten, tegenover hen dezelfde fouten maakten die wij de mannen verweten: namens hen te praten, terwijl we ze in feite niet zagen. Joodse vrouwen, gehandicapte vrouwen, de lijst is langzamerhand eindeloos. We kunnen dat op verschillende manieren waarderen. We kunnen dat betreuren als een versplintering, als een fragmentatie van wat toch een eensgezinde vrouwenbeweging had moeten worden. We kunnen het ook zien, en dat heeft mijn voorkeur, als een bewijs voor het feit dat van alle golven vrouwenbeweging die er zijn geweest geen enkele golf zoveel verschillende vrouwen heeft bereikt als de huidige. En dat er een centrale boodschap luid en duidelijk is overgekomen: dat het erom gaat dat vrouwen niet passief afwachten tot iemand het voor hen opneemt maar dat ze zelf bepalen wat ze hebben willen en hoe ze eraan komen. Ook als dat betekent dat diezelfde vrouwen zich kritisch af zullen keren van die zelfbenoemde voorhoede die dat voor hen bedacht heeft.
En zo zitten we te kijken, wij veteranen, naar wat er allemaal in beweging is gekomen. Vrouwen bij de brandweer en bij de marine. Feministische boerinnen. Vrouwen in de kerk. Vrouwelijke managers met Samsonite koffertjes. In zwart leer gestoken sado-masochistes. Feministische hoeren. Zelfs in mijn wildste fantasieën van toen, toen ik nog dacht dat de revolutie elk moment kon uitbreken, zou ik daar niet op zijn gekomen. Misschien is de revolutie wel uitgebroken, en herken ik die eenvoudig niet omdat ik me die anders had voorgesteld.
We hebben ervan geleerd, van onze goedbedoelde maar arrogante pogingen om zending te bedrijven in de achtergebleven gebieden. Bijvoorbeeld in het tweede kansonderwijs waar ik als docente veel mee te maken heb. Hoe vaak hoorde ik niet de feministische vormingswerkers verzuchten dat ‘hun’ vrouwen aan de ene kant wel kankerden op hun mannen, maar aan de andere kant niets van het feminisme wilden weten. Want feminisme, dat is zo… en dan kwam het: anti-man, anti-gezin, anti-huisvrouw, van feministes moet je lesbisch zijn, moet je zo’n tuinbroek aan, mag je geen kinderen meer krijgen enzovoort.
En ik weet nog hoe we daar in het begin op reageerden: geduldig legden we uit dat dat vooroordelen waren, vooral verspreid door de media, dat wij helemaal niet anti-huisvrouw waren, hadden wij niet de juiste theorie van de huishoudelijke arbeid bedacht, en we waren ook niet anti-man, nou ja, een beetje maar, en lesbisch. Dat hoeft alleen maar als je er zelf zin in hebt, hoor, en die tuinbroeken, dat is gewoon praktisch, als zij liever op hoge hakken en in nauwe rokken voort wilden strompelen, als dat was wat ze echt wilden, dan waren wij daar niet tegen… in plaats van dat we luisterden naar wat zij, de andere vrouwen, vrouwen die we zo graag wilden bereiken ons te vertellen hadden.
Bijvoorbeeld zo’n vrouw die thuis blijft voor haar kinderen. Dat vinden wij slecht voor de emancipatie en daar hebben we redenen voor. Als er één factor is die vrouwen hun zelfstandigheid ontneemt, hun keuzevrijheid beperkt, is het de afwezigheid van een eigen inkomen. Maar deze vrouw vergeleek haar positie niet met die van een man in een goedbetaalde baan zoals ik dat deed. Ze vergeleek haar situatie met die van haar moeder, die naast het verzorgen van een groot gezin elk werk aan moest nemen dat ze maar krijgen kon, schoonmaken bij anderen, en vroeg was versleten. Ze vergeleek haar situatie met die van haar eigen man die werk deed waar weinig eigenwaarde aan te ontlenen was maar gelukkig net wel voldoende loon, zodat zij zich een paar jaar lang de luxe kon permitteren tijd voor de kinderen te hebben. En dan kwamen die feministes haar vertellen dat ze achterlijk was omdat ze niet ook nog ’s nachts kantoren ging schoonmaken.
Wat ik wil zeggen, met dit ene voorbeeld, ik kan er vele geven, is niet dat we alles aan verzamelde inzichten overboord moeten zetten. De doelen die we destijds voor ogen hadden, de principes die we formuleerden zijn wel degelijk geldig. Een zelfstandig inkomen, recht op opleiding, recht op elk soort werk dat er is, recht op leidinggevende posities, recht op de eigen seksuele voorkeur, dat klopt nog allemaal, onverminderd. Maar we zouden ondertussen meer oog kunnen hebben voor het feit dat de weg erheen voor veel vrouwen heel verschillend kan zijn. Dat we niet vast kunnen stellen wat voor andere vrouwen de eerste prioriteit is in hun emancipatieproces. Dat het niet aan ons is om daar een rangorde in aan te brengen. Dat er bijvoorbeeld ook vrouwen zijn voor wie de eerste prioriteit niet ligt in het aangaan van het gevecht met hun man, of zelfs om hem helemaal aan de dijk te zetten. Voor veel vrouwen betekent zonder man leven niets minder dan armoede. En behalve dat er vrouwen zijn die zich dat niet kunnen veroorloven zijn er ook vrouwen die dat niet willen. Bijvoorbeeld omdat ze niet alleen een strijd te voeren hebben tégen hun man, maar ook een strijd mét hun man. Tegen racisme, bijvoorbeeld. Of tegen de vorm van discriminatie waar we geen naam voor hebben: klassisme, het neerkijken op mensen met weinig inkomen en weinig opleiding.
Feminisme, blijkt inmiddels, is veel complexer dan alleen het opheffen van ongelijkheid tussen vrouwen en mannen. En inmiddels begrijp ik ook waarom een al te ver doorgevoerd separatisme de vrouwenbeweging klein houdt. Het is niet alleen maar een kwestie van smaak of je het grootste deel van je tijd alleen in het gezelschap van vrouwen wilt doorbrengen, het is ook niet alleen een kwestie van politieke keuzen. Zonder ook maar iets af te willen doen aan het belang van eigen vrouwenorganisaties, zonder dat hadden we helemaal niets bereikt, is het me duidelijk geworden dat een extreem separatisme niet alleen de mannen uitsluit, het sluit ook de vrouwen uit met een dubbele loyaliteit, en dat zijn er veel. Alle vrouwen die te maken hebben met nog een andere onderdrukking dan seksisme.
Ons huidige feminisme zit vol van de meest interessante tegenstrijdigheden en paradoxen. Om politiek gezien iets te kunnen bereiken moeten we prioriteiten stellen en ons aaneensluiten. Maar elke poging om namens alle vrouwen prioriteiten te stellen zal op weerstanden stuiten, en zeker niet alleen bij mannen. Bijvoorbeeld het verzet van conservatieve vrouwen, de vrouwen die hun heil hebben gezocht in een traditioneel gezinsleven met de afgesproken rolverdeling, de vrouwen die mijn collega Dorrestein zo oneerbiedig theemutsen noemt. We zijn gewend dat te zien als een gebrek aan politiek inzicht, een gebrek aan bewustwording over haar eigen positie als vrouw. Maar is het wel zo simpel?
We stellen ons even de vrouw voor die voor dat soort leven heeft gekozen. We bedenken erbij dat dat in een tijd was (de generatie die nog voor of vlak na de oorlog volwassen werd stond onder grote druk), waarin er voor vrouwen niet zoveel alternatieven waren. Die vrouwen krijgen nu een toekomstvisioen voorgespiegeld, waarin alle vrouwen hun eigen geld verdienen, alimentatie, behalve misschien een bijdrage voor de kinderen, is afgeschaft. Ik zie haar denken: stel dat dat door gaat. Stel dat ik dan dus geen troef meer in handen heb om mijn man op zijn verantwoordelijkheid te wijzen, zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van mij, en ten opzichte van de kinderen. Wat zal hem tegenhouden de deur uit te stappen, een jongere vrouw te zoeken, een nieuw nest te beginnen zonder zich te bekommeren om het oude?
We kunnen wel zeggen dat het zo’n vaart niet loopt, maar zij ziet de tekens aan de wand. Het aantal scheidingen is gestegen, de armoede stijgt vooral onder alleenstaande vrouwen, alimentatie wordt in veel gevallen nu al niet meer betaald. Voor omscholing is het te laat. Hertrouwen zit er niet in. Met haar vaardigheden kan ze alleen het vrijwilligerswerk in. Ik bedoel maar: die angst is niet zo eenvoudig weg te redeneren met de mededeling dat die vrouw niet weet waar haar belangen liggen. Misschien weet ze het beter dan wij.
‘Schaf het gezin af’, schreef ik nog eenvoudig in een van eerste artikelen in Opzij, zonder me te realiseren dat dat voor mij wel een aantrekkelijk toekomstvisioen bood, maar voor andere vrouwen meer zou lijken op een nachtmerrie. We hebben te maken met verschillen in positie, we hebben te maken met ongelijktijdigheid in ontwikkeling. Ook dat is een van de paradoxen waar de vrouwenbeweging mee worstelt. De oude slogan, vrijheid, gelijkheid en zusterschap, blijkt niet zo eenvoudig uit te voeren. Want het gaat niet alleen om ongelijkheid tussen vrouwen en mannen, maar ook om die tussen vrouwen onderling. En wat voor de ene vrouw vrijheid is maakt de gelijkheid tussen haar en haar zusters niet groter. Waar we de gelijkheid tussen vrouwen proberen af te dwingen, belemmeren we de ander in haar vrijheid. We worstelen met tegenstrijdige idealen, die van de individuele ontplooiing en die van de collectiviteit. Het ‘ik’ en het ‘wij’, te veel ‘ik’ en de vrouwenbeweging blijkt alleen maar een mooi opkontje te bieden voor vrouwen die het zonder beweging ook wel zouden redden. Te veel ‘wij’ en het zal individuele vrouwen alleen maar tegenhouden in hun ontwikkeling, het zal eigenwijze vrouwen afschrikken om zich aan te sluiten, het zal vrouwen het gevoel geven opnieuw in een keurslijf terecht te zijn gekomen.
De solidariteit, de zusterschap, is het enige waarmee we de spanning tussen die twee polen kunnen verminderen. Maar die zusterschap bestaat niet wanneer we niet kunnen accepteren dat er veel verschillen tussen vrouwen bestaan. We gaan daar in de vrouwenbeweging niet altijd handig mee om, met verschillen. We willen wel dat vrouwen meer verdienen, maar we verdragen het soms nauwelijks als één van ons een echt mannensalaris krijgt terwijl de ander nog in de bijstand zit. We willen dat er meer vrouwen in leidinggevende posities komen, maar koud stapt Hedy d’Ancona als staatssecretaris in een dienstslee, mag ze, of er wordt in een feministisch televisieprogramma alweer gesnierd: zíj wel.
We hebben het over keuzevrijheid van vrouwen, maar sommige feministes weten maar al te goed hoe die keuzen er voor andere vrouwen uit horen te zien: natuurlijk mag je je eigen geld verdienen, maar niet als hoer. Natuurlijk mag je zelf uitmaken met wie je vrijt, als het maar niet met een man is. Natuurlijk mag je zelf weten wat je aantrekt, maar dat wat je nu aanhebt, dat kan niet. ‘Sisterhood is powerful, it can kill you’, schreef ik al eens cynisch, toen ik tot de ontdekking was gekomen dat we het als feministes onder elkaar makkelijker hebben om ons te solidariseren op zwakte, dan op kracht.
Onder het mom van de gelijkheid en horizontaliteit wordt maar al te vaak geprobeerd de kop af te hakken van degene die te snel gaat, anders is, die afwijkt van de norm. We weten geen weg met gevoelens van rivaliteit, van afgunst en misgunst, die we als feministes onder elkaar niet horen te hebben, maar die we nooit helemaal kunnen verdringen, en die, omdat we ze niet horen te hebben vaak de gedaante aannemen van verkapte gevechten om de macht en de aandacht, intolerantie en dogmatisme in naam van de feministische principes, elkaar beoordelen met de feministische meetlat. We lijken wel mensen.
Zusterschap, kortom is niet simpel. Om het iets genuanceerder te zeggen, met de woorden van een Amerikaanse zuster: ‘Sisterhood is powerful, but difficult and not achieved.’ Moeilijk en (nog) niet bereikt.
Terug naar de vraag waar onze mooie grote eensgezinde vrouwenbeweging is gebleven. Heeft ze wel bestaan? Of moet ze nog komen? Komt ze nog wel? Nee, zeg ik, als we verwachten dat het mogelijk zal zijn om namens alle vrouwen één organisatievorm en één programma te maken dan komt die er niet. Ik wou dat Joke Smit nog leefde, want die zou zeker op dit moment met me in de clinch gaan. Elke poging om een eenheid te forceren sluit per definitie vrouwen uit, en daarmee verspelen we ons belangrijkste ideaal: dat de vrouwenbeweging er in principe is voor alle vrouwen. Maar als we ervan uitgaan dat er niet één groep van vrouwen is die namens alle vrouwen kan spreken, en in plaats daarvan kijken naar wat er in feite aan het gebeuren is, al die verschillende vrouwen die op hun eigen manier aan het veranderen zijn geslagen, ook de vrouwen die zeggen: ik ben geen feministe hoor, maar… en dan soms precies hetzelfde zeggen als ik tien jaar geleden zei, dan kunnen we constateren dat we er midden in zitten, in die mooie, grote vrouwenbeweging, zij het dat die wat minder eensgezind is dan ik ooit had gehoopt.
Die vrouwenbeweging ziet er anders uit dan vijftien jaar geleden, maar die hoort er ook anders uit te zien dan vijftien jaar geleden. Het lijkt een beetje of we eens een steen in een vijver hebben gegooid, de rimpels zien we nog, maar we zien niet meer waar de steen in het water terechtkwam. Het midden lijkt weg. Voor sommigen lijkt het er daarom op alsof er geen vrouwenbeweging meer is, en er zijn zelfs mensen die spreken van post-feminisme.
Ik zie het anders. Ik denk dat we in een andere fase terecht zijn gekomen. Deels omdat je niet jarenlang door kunt gaan met dezelfde strijdmethoden en dezelfde slogans. De zoveelste demonstratie tegen seksueel geweld maakt niet meer de fractie van de indruk die de eerste maakte. De fase van de grote aanklacht is voorbij. We weten nu in grote lijnen wat er mis is. Het komt er nu op aan dat te veranderen. En dat is moeizamer en minder spectaculair werk, minder zichtbaar ook, dan eenvoudig op de Dam gaan staan en uitschreeuwen hoe kwaad je bent. Voor wie het feminisme vooral zag als activisme, is de glorietijd voorbij. Voor wie kijkt naar werkelijke veranderingen, structurele, en dus centimetersgewijze veranderingen, zijn we nog maar net begonnen. En deels lijkt het midden uit de vrouwenbeweging te zijn omdat we zo goed zijn geslaagd in wat we oorspronkelijk wilden, althans wat ik wilde. Dat het feminisme geïntegreerd zou raken in de samenleving, dat het vanzelfsprekend zou worden, dat het overgenomen zou worden.
Ik kan geen krant opslaan of er staan artikelen in die tien jaar geleden onmogelijk waren geweest. Ik lees over feministische thema’s in de damesbladen die tien jaar geleden alleen hadden gekund in De Vrouwenkrant. Ik hoor mensen meningen uiten waarvan ze zelf niet eens doorhebben dat die door de vrouwenbeweging zijn geïntroduceerd. Ik zie ook mannen zich druk maken over zaken, ik noem er maar één, incest, die tot voor kort nog exclusief feministisch terrein waren.
We kunnen treuren over de verwatering van onze idealen die onvermijdelijk is als ze door brede lagen worden overgenomen. We kunnen het jammer vinden dat we niet worden bedankt voor ons werk, en dat zoveel mensen nu al vergeten lijken waar ze die inzichten aan te danken hebben. We kunnen constateren dat de oude voorhoede niet meer dezelfde rol heeft, maar dat we ons werk nog lang niet afhebben. Het blijft noodzakelijk waakzaam te zijn – Opzij kan nog niet worden opgeheven -, kritisch te blijven en door te gaan met het werk dat gedaan moet worden. En misschien moet weer een nieuwe steen de vijver in, maar zijn wij het niet meer die hem gooien.
Cisca Dresselhuys, de vrouw achter deze lezingencyclus, had ook al een ondertitel bedacht voor mijn lezing. Iets in de trant van ‘een nieuwe weg naar die ene grote vrouwenbeweging’. En of ik ook kon bedenken hoe we de nieuwe generatie vrouwen en meiden het ware vuur in zouden kunnen blazen, zodat wij, de ouwetjes, rustig met pensioen konden gaan. Nu is het ondertussen wel duidelijk dat ik geen eenvoudige recepten heb. Had ik die wel, dan zaten we hier niet. Ik denk wel dat een aantal zaken zou helpen. Dat we meer oog zouden krijgen voor de onderlinge verschillen.
Willen we de ongelijkheid tussen vrouwen verminderen dan moeten we die verschillen eerst erkennen. En, hoe moeilijk het ook is als je tegelijk zo doordrongen bent van de noodzaak om zoveel mogelijk vrouwen op gelijke noemer achter je te verzamelen als je politiek iets door wilt drukken, te accepteren dat de eerste stappen in een emancipatieproces er voor verschillende vrouwen verschillend uit kunnen zien, en zelfs, voor ons, als oude feministische activisten, als zodanig onherkenbaar kunnen zijn. Ik pleit dus voor een pluriforme en veelkleurige, meer dan voor een eensgezinde vrouwenbeweging. Ik denk dat eensgezindheid, in de vorm van coalities, er alleen kan komen als we minder oordelen, minder denken dat wij het wel weten, meer luisteren, meer ondersteunen. En of wij het ware vuur over kunnen dragen aan de jongeren? Het is de vraag.
Het is de vraag of ze daarop zitten te wachten. Het is de vraag of een volgende generatie ooit van de vorige heeft geleerd, behalve door het voorbeeld dat we misschien onbewust hebben doorgegeven, en of ze niet zoals een nieuwe generatie dat meestal doet, vanzelfsprekend overneemt wat wij hebben bevochten, al of niet dankbaar. Meestal niet, denk ik. Ik was ook niet dankbaar voor wat mijn moeder met de beste bedoelingen voor mij had bedacht. Ik wilde het eerst zelf uitzoeken, en pas later kwam ik erachter wat ze me had meegegeven. Misschien maakt de nieuwe generatie alle fouten opnieuw die wij hebben gemaakt, maar misschien komen ze daar een beetje sneller achter.
Misschien zijn het straks niet de dochters maar de kleindochters die een nieuwe golf inluiden, een nieuwe steen gooien, onze geschriften met alle jaargangen van Opzij onder het stof vandaan halen, ons in het Joke Smit-bejaardenhuis op komen zoeken om ons te interviewen voor hun scripties. Ik zie ons daar zitten, Cis, Renate, Ariane, Hedy en de anderen. We kibbelen nog steeds over de juiste strategie. We zijn weliswaar met pensioen maar daar merk je verder niets van. We hebben de bibliotheek gereorganiseerd, we organiseren lezingencyclussen, we hebben de kamer van de directrice bezet toen ze ons wilden verbieden ’s nachts dames- of herenbezoek te ontvangen, we hebben de leiding van de keuken overgenomen, we leiden vanuit dit centrum de bejaardenfractie in de Tweede Kamer, we geven een nieuw tijdschrift uit. We kunnen het toch niet laten.
We hebben als Artistas net een grote expositie in het Kasteel van Rhoon afgerond.
Er zijn nog 21 van de destijds 21 jaar geleden opgerichte vrouwengroep over.
Op zich niet mis van een groep van 31 kunstenaressen.
Ons eerste project was destijds het Lijnbaancentrum in Rotterdam kraken, de ramen te zemen de lokatie vol met kunst te hangen en te zetten.
We haalden gelijk alle dagbladen en hadden een enorme lol, toen de NRC langskwam en wij bij wijze van performance( en broodnodig), met zijn allen aan het boenen waren.
Van daaruit deden we Schiphol, stadhuizen aan en nu dus na 21 jaar op een kasteel.
We zijn anders geworden en sommigen hebben het nu zwaar.
Want we zijn niet meer aanstormend.
Maar desalniettemin werken we wel door en verbijten ons niet meer over het verschil in subsidieaanvragen, want dat blijken toch allemaal jongens onder elkaar te zijn(zie de Volkskrant van vandaag).
Toch regelde ik wat PR en sierde weer met werk op voorkanten van dagbladen en eindelijk werd mijn schilderij Afghanistan eens goed uitgelicht.
Veel beter dan altijd je gezicht in de krant.
Ondanks de zware klus om al het werk van de kasteeltrappen af te sjouwen, genoten we wel weer van ons samenzijn.
Opzij kwam langs (meiartikel) en opgepept gaan we vandaag weer even kijken hoe Zadkines Verwoeste Stad weer op zijn plaats staat op Plein 1940.
Nu nog leren hardzijn en opdrachten binnenslepen, zodat we ook de zomer luxueus door kunnen werken.
Ja, dat was even een flink end doortiepen, maar zeer de moeite waard, sister. Dus graag gedaan!
Mooie lezing, met veel stukken nog actueel. Maar wat die gezelligheid in het bejaardenhuis betreft, dat kan je nu 20 jaar later wel vergeten. Behalve als de ‘oude feministen’ door hun acties zo welvarend zijn geworden dat ze de huidige dure plaatsen in een verzorgingshuis kunnen huren of kopen, zijn ze aangewezen op ‘thuiszorg tot de dood ons scheidt’. Het was de PVDA ( waaronder Hedy d’Acona ) toen midden jaren tachtig die het aantal plaatsen in bejaardenhuizen wilde halveren, en die zich daar politiek ook hard voor heeft gemaakt! Het aantal zou twee keer zo hoog liggen als in de overige EU landen, en dat zou niet meer beantwoorden aan de tijd. Eind jaren negentig heeft de regering Balkenende die halvering voor elkaar gekregen door via een ministeriële bouwbesluit ( daarvoor heb je de Kamers niet nodig ) nieuwe eisen aan de behuizing te stellen, de kamers moesten twee keer zo groot. Alle bejaardenoorden moesten renoveren. Om aan geld te komen voor die renovatie zijn de meeste huizen ( of clusters ) in zee gegaan met woningcorporaties, die inmiddels commercieel werkend hun prijs bepaalden. Nu zijn er nauwelijks nog bejaardenhuizen voor gewone mensen, wel dure verzorgingsflats met zorg op aanvraag. Dat is natuurlijk nooit de bedoeling geweest van de PVDA, maar je ziet maar hoe een goedbedoelde actie – aantrekkelijke bejaardenhuizen maken – in handen van een ander politiekgestel, een ander gezicht krijgt.
En ik wil ook niet meer met mevrouw D. in een bejaardentehuis, Elisabeth, want dan mogen mijn vriendinnen met hoofddoek alleen in de keuken. Afgezien van jouw belangrijke punt dat werkelijke goede zorg veel makkelijker te krijgen is voor mensen met voldoende geld.
Een interessant, historisch verhaal!
Zelf ben ik wel gedurende een periode min of meer marxist-leninist geweest (en nog steeds vind ik bepaalde dialectisch en historisch materialistische uitgangspunten waardevol), maar nooit van het dogmatische soort, dat b.v. maar “twee soorten vrouwen” kende. Integendeel, heel korte tijd ben ik rond 1970 -toen dat nog kon- lid van Dolle Mina geweest.
Het is me niet meegevallen toen bij een demonstratie voor het recht op abortus in Utrecht in de jaren zeventig de solidaire mannen bij de gratie Gods helemaal achter aan de stoet mochten meelopen. Voor een vrouwelijke kennis van me was dat toentertijd reden om uit de organisatie te stappen!
De “Paarse September” en “Lesbian Nation” kon ik niet meer volgen. Het leek me toch ook weer niet het hoogste heil en de roeping van vrouwen om geen kinderen (meer) te krijgen. En het anti-mannengedoe vond ik eigenlijk altijd net zo kortzichtig als het mannelijke seksisme.
In de jaren tachtig ben ik even ondergedoken geweest in de “mannenbeweging”. (Bestaat zoiets nog? Ik hoor er niets meer over). Dat beviel me slecht. Die toon van “zielig” en “slachtoffer” te zijn stond me totaal niet aan; zo voelde ik me ook helemaal niet. Wat niet betekent dat het niet goed zou zijn grondig na te denken over wat het betekent man te zijn, de socialisatie als man, het machismo, de heteronormaliteit, emancipatie van de man, enz.
Afijn, allemaal herinneringen die boven komen borrelen bij dit interessante betoog…..
Ja dat roept ook weer van alles op. Ik heb dubbele gevoelens over de manier waarop er in de vrouwenbeweging met mannen om werd gegaan. Aan de ene kant werd er wel eens wraak genomen, nu jullie ook eens achteraan, weet je ook hoe dat voelt. Dat was misschien wel even lekker, maar niet productief en niet de manier om mannen als bondgenoten mee te nemen. Aan de andere kant was mijn ervaring met Dolle Mina (waar ik nooit lid van ben geweest), dat de mannen die daar lid van waren meteen de dienst uit gingen maken.
Het was dus ook een leerzame ervaring voor me om als blanke in de antiracisme beweging te zitten, onder andere in het solidariteitscomitee van de Black Panther Party en het nu eens van de andere kant mee te maken, de zwarten die zichzelf wilden organiseren en nu eens even zonder de witten, en ik die er wat beteuterd bij stond – maar ik ben toch een aardige blanke? Waarom mag ik niet meedoen? Toen ik mannen ongeveer hetzelfde hoorde zeggen als vrouwen iets wilden doen zonder mannen erbij dacht ik: die tekst ken ik ergens van.
Ik heb nog wel een tijdje de mannenbeweging met interesse gevolgd. Ik heb er ook nog een boek over samengesteld, de eerste sekse. Misschien kom ik daar ook nog eens op terug. Het probleem met de meeste groepen in de mannenbeweging, zooals ik dat zag, was dat ze niet konden beslissen waar ze stonden. Kozen ze er voor om solidair te zijn met de vrouwen dan voelden ze zich te ondergeschikt, maar als ze over hun eigen problemen begonnen als mannen dan werd het wel een beetje de Olympische Spelen van wie is hier het zieligst. Het werd bovendien soms concurrentie met de vrouwenbeweging, en dat win je als man natuurlijk niet – vrouwen hadden een wereld te winnen, en voor mannen was het veel meer een gemengde ervaring, deels iets winnen, maar deels ook inderdaad nu ook eens een beetje solidair zijn en niet meteen aan jezelf denken. Ik heb er leuke contacten aan over gehouden, de man waar ik het liefst mee samen werk van alle trainers, Jan Andreae komt uit die hoek. Die heeft een erg frisse kijk waar veel van die mannen zich erg door op hun uh teentjes getrapt voelden, die zei: jullie moeten nu maar eens een tijdje leren volgen. Keken ze erg van op. Ik nam hem als man om op te oefenen mee naar vrouwengroepen en hij deed hetzelfde met mij in mannengroepen. Was erg leerzaam.
Maar de bondgenotengroepen, joods en niet-joods, zwart en wit, lesbisch en hetero, en over klasseverschillen, liepen beter met alleen vrouwen. Die konden beter switchen tussen leiding geven en volgen dan de meeste mannen die we meemaakten.
@ Anja (6):
Zeker, ik vind het begrijpelijk en logisch dat Dolle Mina voor mannen gesloten werd, hoor. Een onontkoombare ontwikkeling.
Mijn probleem met de mannenbeweging was inderdaad ook: het slachtofferisme. Voor mannen zijn nadenken over de eigen identiteit, het zich bewust worden van gevoelens en het uiten daarvan, en emancipatie zeker ook belangrijk, maar hun startpositie is altijd anders (geweest) dan die van vrouwen. En dat werd naar mijn mening te weinig onderkend.
Ik ben heel benieuwd naar jouw ervaringen in mannengroepen en met je “oefenman” in vrouwengroepen. (Hij diende toch niet als anatomisch correcte pop, hè? :)).