9
Het rookgordijn van Oslo
Wat is vrede, wiens vrede, welke vrede? Oslo als het sluitstuk van het zionistische vestigingskolonialisme. Een ooggetuigenverslag van de onderhandelingen. Kiezen tussen een slecht huwelijk of een gelukkige scheiding? De tegenstanders van Oslo. En een toekomstvisie: twee staten voor twee volken of een gedeelde staat? Wie zijn de dromers, wie de realisten?
Wij zijn geen Joden meer uit de tijd der Makkabeeën. Ik zou veel liever een redelijke overeenkomst met de Arabieren zien op basis van in vrede met elkaar samenleven, dan de schepping van een Joodse staat.
Albert Einstein
De zionisten wilden een normale Europese samenleving met een bourgeoisie en een arbeidersklasse, maar dan Joods. Met hun eigen Joodse bankiers en ambachtslieden, en hun eigen Joodse dieven en hoeren. En dat kon alleen door een grote massa Joden over te planten naar een ‘leeg’ land. Maar een normaal land is het nooit geworden. Nog vijftig jaar na de oprichting wordt de gedachte dat Israël de staat zou kunnen zijn van alle burgers ervaren als een antizionistische bedreiging. Musa Buderi 1998
Welke vrede?
Het was al ingewikkeld voordat het begon: onder de titel Engendering the Peace Process zou er, op Nederlands initiatief, een conferentie plaatsvinden van Palestijnse en Israëlische vrouwen over het vredesproces. Ik zat in de werkgroep die een en ander voorbereidde, het was 1997. Eerste probleem: waar moest de conferentie plaatsvinden zodat van beide kanten alle geledingen mee konden doen? Het werd het merkwaardige stukje Vaticaan in Jeruzalem, Notre Dame de Jerusalem, waar als enige beperking gold dat er niemand in uniform binnen mocht. Dat was gelukkig niemand van plan. Enige nadeel: de vrouwen uit Gaza kregen geen vergunning. Die van de Westoever ook niet, maar de meesten kwamen toch, ondanks het risico bij een controlepost tegen de lamp te lopen.
Het tweede probleem was wie er namens wie moest spreken, en over hoeveel partijen we het eigenlijk hadden. Een tweedeling in Israëlische en Palestijnse vrouwen was te simpel, want er waren behalve Palestijnsen uit de gebieden ook Palestijnsen met de Israëlische nationaliteit. En ook de Joodse vrouwen zijn niet zo maar één groep. De belangrijkste Joodse groep in Israël wordt gevormd door de asjkenazim, de Joden van Europese afkomst met een groot economisch en politiek overwicht. Het zionisme is een typisch asjkenazische beweging. De helft van de Joodse bevolking bestaat echter uit mizrahim, Joden afkomstig uit de Arabische landen, vaak met Arabisch als moedertaal. En met een andere geschiedenis: de holocaust maakt geen deel uit van hun collectieve bewustzijn. Ze zijn veel vaker naar Israël gekomen uit economische motieven dan vanwege antisemitische dreigingen of vervolging. Als Joodse Arabieren of Arabische Joden voelen ze zich vaak gediscrimineerd, machtsposities bekleden ze zelden.
Nauwlettend werd erop toegezien dat elke geleding evenveel spreektijd kreeg, maar als de mizrahim en de Palestijnse vrouwen van de Westoever met elkaar in een heftige discussie verzeild raakten – wat natuurlijk in het Arabisch gebeurde –, voelden de Ivrietsprekende vrouwen zich buitengesloten. Als de Palestijnsen uit Israël en de Joodse vrouwen elkaar op hun beurt in het Ivriet bestookten, ging dat weer over de hoofden van de Arabischsprekende vrouwen heen.
Maar het kernprobleem was dat niemand weliswaar tegen vrede was, maar dat iedereen daar iets anders onder verstond. Voor de Joodse deelneemsters betekende het vooral veiligheid, rust. Een leven zoals dat in andere landen normaal is, niet meer wantrouwig om je heen hoeven kijken naar Arabisch uitziende jonge mannen in de bus, niet meer angstig bij de telefoon wachten als de radio weer een aanslag meldde en je dochter ergens heen was, niet meer die angst om het leven van je zoon die naar Libanon was gestuurd of die in de bezette gebieden achter stenen gooiende jongens aan zat.
Voor de Palestijnsen betekende vrede ook veiligheid, maar veel meer nog hing hun toekomst af van burger- en mensenrechten, en het einde van de bezetting. Zij dachten aan een normaal leven zonder controleposten en vergunningen voor alles en nog wat, een leven waarin je gewoon naar je familie of naar het ziekenhuis kunt. In je eigen huis op je eigen grond kunnen wonen en werken, een toekomst zien voor je kinderen. Het recht om je eigen grenzen te beheren, om in je eigen zee te zwemmen en te vissen, om in Jeruzalem te bidden. Voor de vluchtelingen het recht op terugkeer of compensatie, voor de Palestijnen binnen Israël volledige burgerrechten, geen tweederangsburgers meer zijn. Het recht op een eigen nationale identiteit. De conferentie maakte het heel duidelijk: de Israëli’s hebben het over een veilige vrede, de Palestijnen over een rechtvaardige vrede.
De overgrote meerderheid van de Israëli’s verklaart voor vrede te zijn, maar als de ‘prijs’ voor vrede ter sprake komt, slinkt het aantal voorstanders. Wanneer vrede zou betekenen dat het grootste deel van Judea en Samaria – lees: de Westoever – teruggegeven moet worden, daalt het percentage meteen met een klap. En op de vraag: Als het mogelijk zou zijn alle Arabieren uit Judea en Samaria te verwijderen naar een Arabische staat zonder dat de internationale gemeenschap daaraan sancties verbindt, zou u daar dan voor zijn? zegt 70 procent van de Likud-aanhangers en 60 procent van de Arbeidspartij ja (NfW, november 1998). Vrede wordt door veel Israëli’s vooral opgevat als een vrede zonder Arabieren, als separatisme, een definitieve scheiding.
Samen met Anneke Mouthaan breng ik een bezoek aan Tikva Parnass, op het kantoor van het Alternatieve Informatie Centrum. Een kantoor zoals we dat van elke actiegroep kennen, ordners, posters en stapels van het blad, News from Within, die de deur al uit hadden gemoeten. Er is weer eens geen geld. Dit is een groot deel van hun werk, zeuren om geld om door te kunnen gaan met het verspreiden van informatie die je van de Israëlische regering niet hoeft te verwachten. Michael Warshawski is de directeur van het centrum, maar Tikva houdt de zaak draaiende. Ze voert ook de redactie van het blad. Ze ziet eruit als een knappe, verzorgde dame van zekere leeftijd. Nee, zo ziet ze er niet uit, dat is ze. Ze behoort tot de meest radicale denkers die er in Israël te vinden zijn. Ik ontmoette haar voor het eerst bij de demonstratie in Silwan, waarbij zes demonstranten werden gearresteerd. Niemand kon van de politie te weten komen waar de arrestanten heen waren gebracht. Zij wel. Het helpt als je Joods bent en eruitziet als een echte Joodse dame. ‘I’m one of the tribe’, zegt ze vrolijk, en als dat helpt zal ze er zeker gebruik van maken.
Tikva is ervan overtuigd dat Israël zich nog steeds midden in het zionistisch-kolonialistische proces bevindt dat moet resulteren in een exclusief Joodse staat op de plaats van het historische Palestina. De verdrijving van de Palestijnen werd gedeeltelijk gerealiseerd in 1948, kwam een stap verder met de bezetting in 1967, en moet nu worden voltooid in de Oslo-akkoorden. Onder het mom van ‘een oplossing vinden voor het Palestijnse probleem’ is Israël bezig de grenzen uit te breiden tot aan het verst haalbare. Ja, er waren verschillen in persoonlijke stijl tussen Rabin, en later Netanjahu en Barak, maar het basisplan was voor alledrie hetzelfde. ‘De meeste Israëli’s kan het niet schelen’, zegt Tikva. ‘Ze willen vrede. Ze bedoelen: we willen niks met de Palestijnen te maken hebben. Maar ik kan zo niet denken. Alsof het niet mijn zaak zou zijn, als socialist, als humanist, als mens, wat er met de Palestijnen gebeurt.
De pers heeft voortdurend het oog gericht op dat ene huis dat wordt afgebroken, of op een demonstratie ergens anders, maar waar het om gaat is dat ze niet willen geloven in het grote plan dat erachter zit. Met de voltooiing van dat plan komen de Palestijnen in een economische wurggreep. En dan wordt de vraag: Hoe lang kan dat duren? Hoe hoog moet de druk zijn, hoe lang kan de repressie sterk genoeg zijn om een uitbarsting tegen te houden? Hoe lang kan de holocaust als excuus gebruikt worden? Ik geloof in de menselijke geest die niet gebroken kan worden. Ze moeten kunnen blijven ademen. Zoals in Zuid-Afrika, dat kon niet eeuwig duren. En niet alleen voor de Palestijnen. Ook de Israëli’s lijden onder het door henzelf ingestelde regime. De exclusieve Joodsheid van de staat waarmee de Palestijnen van volledig burgerschap zijn uitgesloten, werkt als een boemerang en ontneemt ook de Joden een deel van hun fundamentele burgerrechten.
Aangezien het aan het orthodoxe establishment is overgelaten om te bepalen wie Joods is en wie niet, heeft dat meer macht gekregen dan toegestaan zou worden in een moderne samenleving waarin staat en religie gescheiden zijn. Met name alles wat te maken heeft met geboorte, huwelijk, echtscheiding en zelfs begrafenissen is in handen van de orthodoxie. In de ‘enige democratie in het Midden-Oosten’ is het burgerlijk huwelijk uitgesloten, kunnen Joodse vrouwen niet van hun man scheiden zonder zijn toestemming, ook niet als hij haar mishandeld heeft of spoorloos is verdwenen. Seculiere Joodse mannen brengen gemiddeld negen jaar van hun leven in uniform door en lopen het risico te sneuvelen, terwijl orthodoxe mannen zijn vrijgesteld van dienstplicht. De grieven tegen de orthodoxie lopen dus op: wel profiteren van de staat, maar als het op de pijnlijke consequenties aankomt anderen ervoor op laten draaien.
Er heerst ook een culturele strijd, met absurde gevolgen. Zo ging bij de viering van vijftig jaar Israël een ballet niet door omdat de orthodoxen niet verdroegen dat de dansers in korte broekjes en blote benen zouden dansen, en de dansers weigerden op te treden in lang ondergoed. Dit benauwende klimaat is de reden waarom veel jongeren en intellectuelen het land willen verlaten. De extremistische kolonisten zijn eveneens een verschijnsel dat we over onszelf hebben afgeroepen. Baruch Kimmerling, hoogleraar sociologie aan de Hebreeuwse Universiteit, heeft gezegd: De kolonist met het keppeltje en het halfautomatische machinegeweer in de handen is de meest authentieke representant van de harde kern van de collectieve identiteit, ongeacht of alle Israëli’s dat willen. Je kunt niet eens zeggen dat het een uitwas is van het zionisme, het is eenvoudig de logische, tot in het absurde doorgevoerde consequentie ervan. Ook wat hier links heet, is altijd onverschillig gebleven tegenover de mensenrechten, de rechten van vrouwen en van minderheden.
Dat Israël nog steeds geen grondwet heeft, is de consequentie van wat de oorspronkelijk seculiere zionisten over zichzelf hebben afgeroepen. Want een grondwet zou garanderen dat er zoals in andere landen gelijke rechten zouden zijn voor alle burgers, en dat zou in strijd zijn met het exclusief Joodse karakter van de staat, maar ook op verzet stuiten van de orthodoxen, die geen gelijke rechten voor vrouwen willen’ (Honig-Parnass 1998a).
Het is maart 2000. Het vredesproces zit weer eens in het slop. Barak zou weer een paar procent van de Westoever overdragen, volgens de Palestijnen de dichtbevolkte wijken rond Jeruzalem, Abu Dis, Azariya en el-Ram. Maar in plaats daarvan bood Barak wat stukken onbruikbaar land bij Hebron. Het is duidelijk dat de dichtbevolkte woonkernen die nu nog B-gebied zijn (met civiel bestuur onder het Palestijns Gezag, leger en veiligheid onder Israël) overgedragen zullen gaan worden. Israël wil die helemaal niet houden, al schreeuwen de extremistische groepen dat elke centimeter die wordt opgegeven gelijkstaat aan zelfmoord. Arafat blijkt heel behoorlijk in staat de orde te handhaven in de A-gebieden, beter dan het Israëlische leger (Rubinstein 2000b). Het gevaarlijk geachte Gaza blijft afgegrendeld, alleen met speciale vergunningen komt een Israëli daar binnen. In toeristische oorden als Bethlehem en Jericho met het nieuwe casino, wie weet binnenkort wel een soort Las Vegas, waar Israëli’s die volgens de Joodse wet niet mogen trouwen omdat een van hen halachisch – niet-Joods – is, even een huwelijk kunnen sluiten in plaats van daarvoor naar het buitenland te moeten, is het relatief veilig.
Israël wil af van de kosten die de verpauperde Palestijnse wijken rond Jeruzalem met zich meebrengen. Er wonen te veel mensen om het terrein te gebruiken voor nederzettingen of af te sluiten als militair terrein. Als deze wijken bij Jeruzalem getrokken zouden worden, zou het percentage Palestijnen in de stad stijgen, zou Israël verantwoordelijk zijn voor een minimum aan voorzieningen als uitkeringen en kinderbijslag, en zou ook daar permanent het leger op de been moeten blijven. In de gevolgde strategie: zo veel mogelijk land met zo min mogelijk Palestijnen erop, is het onvermijdelijk dat Abu Dis, Azariya en el-Ram worden overgedragen, maar Barak houdt ze nog achter de hand als wisselgeld voor de laatste ronde.
Op dit moment, herinnert Meron Benvenisti ons, telt het oude mandaatgebied Palestina ruim 8 miljoen inwoners, en ondanks de massale immigratie van (min of meer Joodse) Russen bestaat de bevolking van dat gehele gebied voor ongeveer 40 procent uit Palestijnen. Gezien de bevolkingsgroei is het waarschijnlijk dat over 10 of 15 jaar de helft van de inwoners Palestijnen zijn. Wat wil Israël daarmee, behalve wensen dat ze verdwijnen? Wil Israël proberen de Palestijnse bevolking binnen Israël in hun tweederangspositie te houden? Wil Israël proberen de Palestijnen van Israël in het ministaatje Palestina te proppen dat als een reeks bantoestans binnen de grenzen van Israël zal worden geschapen? Worden het reservaten of een gestroomlijnder vorm van apartheid? Hoe lang wil Israël drie miljoen Palestijnse vluchtelingen op afstand houden? Hoe ver in de eenentwintigste eeuw is deze moderne vorm van kolonisatie nog mogelijk? (Benvenisti, in Sharabi 1988).
De tegenstanders van Oslo
Zowel van Palestijnse als van Israëlische zijde klonken er in 1993 al geluiden van mensen die niets zagen in de ondertekening van de Declaration of Principles, het begin van wat in de media zou worden betiteld als het vredesproces. Vaak zijn de tegenstanders op één hoop gegooid. Maar onder de opposanten van Oslo zijn grote verschillen.
Tot de tegenstanders behoorden natuurlijk ook diegenen die van geen enkel compromis wilden weten: in Israël de religieus-zionistische kolonisten die met de bijbel in de ene en een machinegeweer in de andere hand volhouden dat het hele land Israël hun door God is geschonken en dat geen enkel ander volk er iets te zoeken heeft. Daarnaast zijn er de Palestijnse extremisten, die de droom van het herstel van een overwegend Arabisch land niet op kunnen geven. Een deel van hen, de Hamas, heeft al bakzeil gehaald, en interesseert zich meer voor het veilig stellen van zijn invloed binnenshuis dan voor een gevecht met Israël. Het handjevol Palestijnen dat nog steeds bereid is te sterven voor de verloren zaak heeft politiek weinig macht, maar is vooral gevaarlijk omdat de zelfmoordaanslagen voor de Joods-Israëlische bevolking de oude angst voor alle Arabieren doen herleven.
Tot de opposanten van Oslo behoren echter ook vertegenwoordigers van links, Palestijnen zoals ik die interviewde in hoofdstuk 1, Mustafa Barghouti, Naseer Aruri, de mensen van LAW, Haider Abdel Shafi, Edward Said – niet omdat ze tegen vrede zouden zijn, maar omdat de bereidwilligheid van Israël om voor vrede een prijs te betalen naar hun opvatting te klein is. Anders dan de Palestijnse en Israëlische opposanten van Oslo die diametraal tegenover elkaar staan omdat elke centimeter toegeven aan de andere kant als landverraad, als opgeven van een heilige strijd wordt gezien, zijn deze Palestijnse opposanten het (in grote lijnen) eens met de linkse opposanten binnen Israël: wat er zelfs onder de beste omstandigheden als ‘definitieve vredesregeling’ uit de bus kan komen, heeft niets van doen met vrede en kan nooit het definitieve eindstation zijn waar de Palestijnen mee kunnen leven.
Michael Warshawski, Tikva Honig, de redactie van Challenge en News from Within, Ilan Pappé, betrokken Joden van buiten Israël als Norman Finkelstein: zij kennen Israël te goed om te kunnen geloven dat de vredesonderhandelingen een werkelijk leefbare verdeling op zouden leveren. Oslo is in hun ogen niets anders dan een nieuwe fase in het zionistische kolonisatieproces.
De tijd was rijp voor een realistisch compromis, zegt Michael Warshawski. In de jaren tachtig raakte een aanzienlijk deel van de Israëlische samenleving ervan overtuigd dat het niet mogelijk was de politiek van 1948 te herhalen, dat wil zeggen: de in 1967 veroverde gebieden te annexeren en de Palestijnse bevolking over de grens te jagen. Het kolonialisme van de periode waarin het zionisme opkwam was niet meer acceptabel, en ook was er geen massale oorlogssituatie meer die als dekmantel kon dienen om de Palestijnen verder te verdrijven. Anderzijds was een aanzienlijk deel van de Palestijnse bevolking ervan doordrongen dat de militaire situatie een volledig herstel van nationale rechten over het hele land uitsloot en dat de internationale gemeenschap dat ook nooit zou toestaan.
Aan beide zijden groeide de gedachte dat de grenzen van voor 1967, de groene lijn, een acceptabele scheidslijn zouden zijn, waarbij elke zijde de maximale wensen zou moeten inleveren: de Palestijnen zouden nooit het maximum van hun rechten verwerven, de Israëli’s nooit het maximum aan gebied dat de oude zionistische droom over Eretz Israël omvatte (Warshawski 1998b).
De economie van Oslo
Er waren voor beide partijen ook economische motieven om aan de onderhandelingstafel te gaan zitten. Arafat stond aan de rand van het bankroet. De Palestijnen zijn nooit gelukkig geweest in de keuze van hun bondgenoten, ‘ze hebben nooit een kans voorbij laten gaan om een kans voorbij te laten gaan’. In de Golfoorlog koos Arafat de kant van Saddam Hussein, waardoor er een nieuwe stroom vluchtelingen uit de Golfstaten op gang kwam en de inkomsten van de PLO drastisch omlaag gingen. De Sovjet-Unie was ingestort. De verhouding met de omringende Arabische landen was altijd al ongemakkelijk, Jordanië had de PLO eruit gezet, Libanon wilde de last van de Palestijnen ook niet dragen. In Europa en de Verenigde Staten golden de Palestijnen vooral als terroristen.
Israël had eveneens economische motieven, niet om de bezetting op te heffen, maar om die een andere vorm te geven. De bezette gebieden vormden een probleem en Oslo behelst geen breuk met het verleden, maar een nieuw hoofdstuk in een oud verhaal. Nu Israël en het Joodse volk niet langer in levensgevaar verkeren, is daarmee ook de rechtvaardiging van de bezetting vervallen. Hoe kon Israël een zo groot mogelijk deel van de Westoever annexeren zonder de lastige bevolking mee te annexeren, zonder 2,5 miljoen Palestijnen toe te laten binnen de nieuwe grenzen van Israël? Oslo moet daar een antwoord op vormen. Het is een knappe prestatie dat deze verdere annexatie de naam ‘vredesproces’ heeft gekregen, met de medewerking van de Palestijnse leiding.
Israël heeft omstreeks eenderde van zijn nationale inkomen nodig om het land voortdurend in staat van militaire paraatheid te houden. De oorlog van 1973 kostte Israël 7 miljard dollar, de Libanon-oorlog nog eens 5 miljard. De instandhouding van kernwapens als antwoord op de nucleaire dreiging vanuit Irak en Iran is gigantisch duur, maar hoeveel de kosten exact bedragen is uiteraard geheim (Challenge 1998b). Daarnaast geeft Israël veel uit aan subsidies om de hoge levensstandaard van de Israëli’s te handhaven, om hen niet te laten vertrekken uit een land dat een onophoudelijke staat van conflict kent, en een lange dienstplicht en veertig dagen herhaling per jaar. Woningbouw in de bezette gebieden en het scheppen van aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden vereisen hoge investeringen, evenals de opvang van Russische en andere immigranten. De nederzettingenbouw komt de overheid op 1,5 miljard dollar per jaar. De intifada heeft Israël veel geld gekost en bovendien de relaties met het buitenland geschaad.
De aanzienlijke wapenexport – in de jaren tachtig nog een kwart van de totale uitvoer, onder andere naar de regimes in Taiwan, de Filippijnen, Indonesië, Zuid-Afrika en Midden-Amerika (Challenge 1998b) – maakt het de VS mogelijk op dat gebied schone handen te houden, wat Israël als tegenprestatie grote sommen geld aan Amerikaanse ‘ontwikkelingshulp’ opleverde. Die dreigde te vervallen, terwijl de ononderbroken boycot van de Arabische staten de Israëlische economie tegelijkertijd ernstig frustreerde. Dergelijke factoren vormden een zwaarwegend motief voor de vredesonderhandelingen.
De resultaten bleven niet uit. In 1994 besloten de Golfstaten en Saoedi-Arabië bedrijven die handeldreven met Israël niet langer te boycotten. Het vredesverdrag met Jordanië kwam tot stand en ook India en China kwamen nu als afzetmarkt voor technologie in zicht. Multinationals als Bayer, Volkswagen, Tissan en Siemens stelden vertegenwoordigers in Israël aan. De buitenlandse investeringen in Israël schoten omhoog (Challenge 1998b). In diezelfde periode daalde de levensstandaard in Gaza en op de Westoever met zo’n 30 procent.
Norman Finkelstein, scherp op het cynische af, beschrijft Oslo als louter een nieuwe fase in het kolonisatieproces. Hij vergelijkt de kolonisering van Palestina met andere, Europese kolonisatiebewegingen als de verovering van Amerika, in de koloniale taal van toen een lege wildernis die lag te wachten om bewoond en tot bloei gebracht te worden. De bewoners die er waren, werden verdreven of uitgemoord. De traditionele kolonistische expansie heeft een aantal elementen: uitroeiing, verdrijving, omsingeling en onderwerping. Het zionisme had de historische pech dat er zich inmiddels nauwelijks meer ‘lege’ plekken op de wereldkaart bevonden, en dat bevrijdingsbewegingen elders de koloniale systemen aan het afbreken waren. Uitroeien was, zeker na de holocaust, geen optie. De verdrijving van de Palestijnen kon in 1948 niet volledig worden uitgevoerd, maar 1967 bood een nieuwe kans.
Finkelstein citeert Sternhell: ‘De rol van bezetter, die Israël al een paar maanden na de bliksemoverwinning van 1967 begon te spelen, was niet het gevolg van een misrekening van de kant van de toenmalige machthebbers of het resultaat van een samenloop van omstandigheden, maar een volgende stap in de verwezenlijking van de belangrijkste ambities van het zionisme.’ Aan de vooravond van de aanval van juni 1967 benadrukte minister Yigal Allon nog eens dat de Israëlische hoofddoelstelling moest zijn de territoriale verwezenlijking van Eretz Israël. Fysieke verdrijving was niet meer haalbaar, maar omsingeling en onderwerping wel (Finkelstein 1998). Deze nieuwe fase in het koloniale project vond plaats onder het instemmend oog van de wereld en met toestemming van de leiding van het onderworpen volk. En het lukte ook nog om er het woord ‘vrede’ aan mee te geven.
Kijk op de kaart
Het vredesproces wordt regelmatig doodverklaard om daarna weer op te leven. Onder Rabin, Netanjahu en Barak is er aldoor opnieuw sprake van stagnatie en vlottrekken, met het steeds weer wijkende perspectief van onderhandelingen over een ‘definitieve status’. Wat speelt zich achter dat rookgordijn af?
Kijk op de kaart, zegt Michael Warshawski. De verdeling van het gebied in een Palestijnse en een Israëlische staat gaat al lang niet meer over het oude mandaatgebied Palestina. In 1948 nam Israël 23 procent meer dan het verdelingsplan van 1947 had voorgesteld. Op de minderheid na die bleef, trokken de Palestijnen zich terug op de Westoever en de Gazastrook, samen minder dan een kwart van het oorspronkelijke gebied. In 1967 werden ook die gebieden veroverd. Jeruzalem werd geannexeerd en uitgebreid, waardoor een grote hap uit de Westoever werd genomen. Daar valt wat Israël betreft niet over te onderhandelen. In hoog tempo verrezen in de bezette gebieden vervolgens de nederzettingen, met een uitgebreide infrastructuur. Uiteindelijke inlijving bij Israël was de duidelijke bedoeling. De enige hindernis tegen algehele annexatie van de gebieden werd gevormd door de plaatselijke Palestijnse bevolking. Die wilde Israël er niet bij hebben. Door een systeem te ontwikkelen van A-, B- en C-gebieden werden zo veel mogelijk Palestijnen bij elkaar geduwd op de stukken land die straks de staat Palestina moeten worden.
Kijk op de kaart, zegt Warshawski, en we zien dat die staat zal gaan bestaan uit een reeks overbevolkte Palestijnse eilanden, aan alle kanten omringd door Israëlische grensposten en met een oppervlak dat 10 à 15 procent van het oorspronkelijke mandaatgebied Palestina beslaat. Die staat zal nergens aan een een ander Arabisch land grenzen. Door de beheersstructuur die om die reeks geïsoleerde eilanden wordt opgebouwd, zal er in feite geen sprake zijn van een staat, maar van een aantal reservaten, bantoestans, waarin ongeveer evenveel Palestijnen worden opgeborgen als er in Israël Joden zullen zijn. En stel dat Israël erin toestemt – want die toestemming is vereist – dat de vluchtelingen uit de Arabische landen ‘terugkeren’, hoe zouden die er dan nog bij kunnen?
Palestina wordt een marionettenstaatje met eigen postzegels, een eigen volkslied en een eigen vlag, maar zonder onafhankelijkheid. Israël hoeft de stekker er maar uit te trekken en de hele Westoever plus Gaza zit zonder elektriciteit. Israël hoeft de geïnde invoerbelasting en BTW die het in de kas van het Palestijns Gezag moet storten maar een tijdje vast te houden, hetgeen nu al regelmatig gebeurt, en Arafat kan de salarissen van zijn ministeries niet meer betalen. Israël sluit de interne grenzen af, een aanleiding is gauw gevonden, en prompt daalt de levensstandaard van de Palestijnen.
Als ik me afvraag hoe dat er straks uit gaat zien, moet ik onwillekeurig denken aan de townships in Zuid-Afrika die ik bezocht. Het meest onverdraaglijke voor de bewoners daar was niet zozeer de armoe, alswel het feit dat ze overdag moesten werken in de huizen van de blanken – als kindermeisje, werkster, tuinman, ‘boy’ – om daarna weer naar hun armoedige hutje terug te keren. De Palestijnen zullen uitkijken op de rode daken van de nederzettingen vlakbij, met hun zwembaden en speelplaatsen en moderne scholen voor de kinderen, en ze zullen beseffen: dat land was eens van ons. Die vernedering zal op enig moment onvermijdelijk voor een nieuwe uitbarsting zorgen. Het kan hoe dan ook geen vrede heten.
Het zou mogelijk zijn geweest om een levensvatbare Palestijnse staat te stichten naast de Israëlische, als Israël zich aan de grenzen van 1967 gehouden had. De bereidheid aan de kant van de Palestijnen was er inmiddels. Arafat geloofde in de principeafspraak dat de Gazastrook en de Westoever als een eenheid beschouwd zouden worden en dat er tussen de beide gebieden een directe, vrije doorgang zou komen, dat de nederzettingen ontmanteld zouden worden of op z’n minst de uitbreiding ervan zou worden bevroren, dat er onderhandeld zou kunnen worden over welke nederzettingen zouden blijven, maar dan onder een Palestijnse regering en zonder de aanwezigheid van het Israëlische leger.
De nieuwe staat Palestina zou weliswaar klein worden, maar zou eigen grenzen hebben met Jordanië en Egypte, waardoor het grondgebied weer aangesloten zou zijn op de Arabische wereld. Een haven en een vliegveld zouden de opbouw van een eigen, onafhankelijke economie mogelijk maken. Dat was allemaal toch in de geest van de Principeverklaring? Hadden ze de kleine lettertjes maar gelezen, zoals Haider Abdel Shafi wel gedaan heeft.
Israëli’s zijn schoner
Abdel Shafi raadde me aan het boek te lezen van Uri Savir, hoofd van de Israëlische onderhandelingsdelegatie in Oslo. Het is ontluisterende lectuur. The Process houdt het midden tussen een spannend jongensboek en het genotuleerde verslag van een reeks vergaderingen (Savir 1999). Kijk hoe we de Palestijnen nou weer te slim zijn afgeweest, is de teneur van het boek. Savir is onthutsend eerlijk over het doel van de onderhandelingen, al blijft hij die zonder ironie als vredesproces aanduiden. Het doel van Israël was zich te ontdoen van de bezetting, zonder de veiligheid van de Israëlische burgers in gevaar te brengen, inclusief de kolonisten, en met een absoluut minimum aan concessies in de vorm van land. Over Jeruzalem valt niet te praten, dat wordt opgeschoven naar de ‘definitieve status’, over de vluchtelingen is ook geen discussie mogelijk, over de ontmanteling of de bevriezing van de nederzettingen evenmin. ‘Maar hoe kunnen jullie het hebben over onze onafhankelijkheid als je tegelijkertijd zegt dat de nederzettingen intact moeten blijven?’ roept de voorzitter van de Palestijnse delegatie Abu Ala’a op een gegeven ogenblik uit.
Elke keer opnieuw soebatten de Palestijnen om enkele gebaren waarmee ze zonder al te hangende pootjes naar huis terug kunnen. Mag er dan geen Palestijnse grenspolitie bij de Allenby-brug, zodat het er voor reizigers uit Jordanië tenminste uitziet alsof ze Palestina binnenkomen? Geen sprake van. Nou ja, vooruit. Er mag een Palestijnse vlag wapperen en de Palestijnse grenspolitie mag de reispapieren aannemen, om die vervolgens door te geven aan de Israëlische, die achter spiegelglas verborgen zit. Kunnen de politieke gevangenen nu niet eindelijk worden vrijgelaten? Dat was toch beloofd? Goed, 39 vrouwen dan. Misschien later nog een honderdtal, maar niet die uit Jeruzalem, en niet degenen die bloed aan hun handen hebben of die een groot deel van hun straf nog uit moeten zitten.
Kunnen niet minstens die vierhonderd kolonisten worden geëvacueerd die in het centrum van Hebron zitten, zodat Hebron net als de andere Palestijnse steden op de Westoever onder Palestijns toezicht gesteld kan worden? Peres voelt er wel wat voor, want 150 duizend gefrustreerde Palestijnse Hebronieten onder Israëlisch gezag en de hoge kosten van de permanent aanwezige militaire troepen, daar wil hij wel van af. Maar het leger vindt het geen goed idee, en Hebron wordt als Berlijn in tweeën gedeeld. Vrij verkeer tussen de Westoever en Gaza? Geen kwestie van. Niet in het belang van de veiligheid. Water? Een Israëlisch delegatielid benadrukt dat de Israëli’s meer water nodig hebben omdat ze schoner zijn. Dat ging weliswaar ook Savir te ver, maar de controle over alle belangrijke watertoevoer blijft toch bij Israël.
Israël behoudt een veto over elke aangenomen Palestijnse wet, over elke Palestijnse politieagent die in de gebieden wordt toegelaten, Israël bepaalt hoeveel parlementsleden er mogen komen in het Palestijnse parlement, hoeveel wapens de Palestijnse politie mag dragen, en wat de ‘veiligheid’ betreft komt Arafat onder curatele te staan. Hij moet bewijzen dat hij ernst maakt met de vervolging van mogelijke terroristen. Nee, niet door diplomatieke onderhandelingen met de Hamas zoals hij zelf wilde, niet via zijn eigen verdeel-en-heers-tactiek, maar naar het voorbeeld van Israël: zichtbaar geweld, overvallen, administratieve hechtenis.
Af en toe realiseert Savir zich hoezeer de Israëli’s eraan gewend zijn geraakt de Palestijnen als onderworpenen te zien: het kost hun nu moeite om hen als serieuze gesprekspartners te benaderen. We hebben ze te lang ontmenselijkt, zegt hij. Elke ‘concessie’, elk ‘compromis’ wordt ingeleid met de woorden: wij hebben besloten jullie toe te staan dat… Door de persoonlijke contacten begint Savir ook iets te begrijpen van wat er al die jaren met de Palestijnen is gebeurd. ‘Een nieuwe wereld ging voor me open. Door de jaren heen heeft Israël de mythe gekoesterd dat onze bezetting een ‘verlichte’, een milde bezetting was. Ik wist niet, en ik denk dat weinig Israëli’s het wisten, hoe ver onze invasie in het leven van onze Palestijnse buren ingreep. We onderdrukten dat, misschien omdat wij, die ons altijd verslagenen hadden gevoeld, voor het eerst in de geschiedenis veroveraars waren. Ons zelfbeeld als humane samenleving en als de eeuwige slachtoffers van de geschiedenis, plus de Arabische vijandigheid, maakten ons blind voor wat er gaande was in de gebieden. Wat ik tijdens de onderhandelingen ontdekte, was dat een Palestijn op de Westoever niet kon bouwen, werken, studeren, land kopen, groente verbouwen, een zaak beginnen, ’s nachts een wandeling maken, Israël binnenkomen, naar het buitenland gaan, zijn familie in Gaza of Jordanië bezoeken – zonder onze toestemming. Het hele beheersapparaat was als een gigantische octopus.’
Ook begint hij in te zien dat de economische wurggreep waar de Palestijnen zich in bevinden, strijdig is met het Israëlische streven naar veiligheid: zonder redelijke welvaart voor de Palestijnen geen veiligheid voor Israël. Maar dergelijke kritiek heeft hem geen moment afgehouden van de hem opgedragen taak.
Het masker valt definitief als de door Israël getekende kaart van de Westoever op tafel komt. Savir wist dat Arafat rekende op zo’n 50 procent overdracht. De Israëli’s stelden hem steeds gerust: Vertrouw ons, dat komt wel in orde. Ondertussen werd er minutieus beknibbeld en gesteggeld over hoever en met hoeveel de Israëlische politie de A-gebieden in zou mogen als ze iemand achterna zouden zitten. De kaart werd met opzet, schrijft Savir, pas 24 uur voor de ondertekening van het Oslo II-akkoord tevoorschijn gehaald. De Palestijnen krijgen 3 procent als A-gebied, 22 procent als B-gebied (dus onder blijvend Israëlisch militair toezicht) en de rest blijft zoals het was.
Arafat roept ziedend van woede dat dit niets meer is dan een rijtje verspreide cantons, en Abu Ala’a trekt wit weg en wordt met hartklachten in een ambulance afgevoerd. De Israëli’s tekenen er snel een paar lijntjes bij: A en B samen omvatten in plaats van 25 nu 27 procent. Arafat ondertekent. Een spannend boek.
De paradox van Oslo
Inmiddels is Oslo een gepasseerd station, ook al slepen de onderhandelingen zich nog voort en wordt er nog steeds gepraat over de ‘definitieve status’ of het ‘definitieve vredesverdrag’. Zelfs als er overeenstemming zou komen over Jeruzalem – en de Palestijnen het dorp Abu Dis als troostprijs krijgen –, zelfs als er overeenstemming zou komen over de vluchtelingen – Israël laat een paar duizend Palestijnen in het kader van de gezinshereniging Israël binnen als symbolisch gebaar en ‘geeft toestemming’ voor de terugkeer van Palestijnen naar de nieuwe Palestijnse staat –, zelfs als er overeenstemming komt over het percentage van de Westoever dat zal worden ‘teruggegeven’ – 60 procent, 70, 80 of zelfs 90 –, en het lukt om zonder burgeroorlog binnen Israël een paar van de meest afgelegen nederzettingen te ontruimen, zelfs als eindelijk de politieke vluchtelingen worden vrijgelaten die allang thuis hadden moeten zijn, zelfs als er overeenstemming komt over het water en de voorwaarden voor in- en uitvoer, en als Arafat zich bereid verklaart iedereen op te pakken die Israël op de lijst heeft gezet zodat Israël het niet zelf hoeft te doen, zelfs als dat allemaal in orde komt, hebben de Palestijnen dan een leefbare staat, een onafhankelijk land?
Het lijkt onwaarschijnlijk dat de Palestijnen op den duur genoegen zullen nemen met een aantal overvolle reservaten. Wat dreigt, is dat Israël door te winnen uiteindelijk zal verliezen. Man kann sich auch totsiegen, zeiden de Pruisen al. Israël koerst aan op een regeling waarbij het alles krijgt wat het wil: externe controle over alle Palestijnse gebieden, terwijl de interne controle in handen komt van het Palestijns Gezag. Het komt neer op een bezetting met afstandsbediening, een zo hoog mogelijke muur tussen de Palestijnen en Israël, maar een die tegelijk wel weer open is in zoverre dat de Israëlische economische belangen dient: goedkope arbeidskracht en een afhankelijk afzetgebied. De nederzettingen worden gehandhaafd, waardoor er grillige, kilometerslange grenzen op de Westoever ontstaan – een situatie die onmogelijk een ‘definitieve status’ genoemd kan worden.
Dit is de grote paradox: terwijl Israël aan de ene kant zijn best doet om de Palestijnen kwijt te raken, worden die in feite binnen de grenzen van het nieuwe, grotere Israël vastgezet. Door in hoog tempo nederzettingen te stichten werd een groot deel van het Palestijnse land feitelijk geannexeerd voordat de onderhandelingen over een definitieve status van start gingen. Daarmee heeft Israël het eigen lot onlosmakelijk aan dat van de Palestijnen verbonden. Een grote groep Palestijnen blijft wonen binnen Israël, en een grote groep Joodse Israëli’s blijft wonen op de Westoever en in de Gazastrook, nog afgezien van de Joden binnen de Arabische wijken van Jeruzalem. Een werkelijke scheiding is onmogelijk gemaakt, hoeveel hekken, controleposten, pasjeswetten en grenswachten er ook zullen worden ingezet.
Ook economisch lijkt de situatie meer op een slecht huwelijk dan op een gelukkige scheiding. Israël wil de Palestijnen als arbeidskrachten en kopers niet kwijt, en de Palestijnen hebben zonder middelen om een onafhankelijke economie op te bouwen geen andere keuze dan met Israël verbonden te blijven. Ook wat betreft de veiligheid zijn leger en politie van beide partijen op elkaar aangewezen. Israël en het toekomstige Palestina zijn niet van elkaar af, ze blijven één grondgebied, dat meer zal lijken op het vroegere Zuid-Afrika dan op twee op zichzelf staande staten.
Soweto aan de Jordaan
De vergelijking met het Zuid-Afrika van de apartheid is vaker gemaakt. De pasjeswetten, de segregatie in woongebieden en de zuiver Joods gehouden wijken, de onderbetaalde Palestijnse arbeiders die voor het donker weer naar hun eigen gebied terug moeten, de neerbuigendheid waarmee over Arabieren wordt gedacht: mensen die op afstand gehouden moeten worden, die je geen moment uit het oog kunt verliezen. Michael Warshawski waarschuwt dat er, net als voor het Zuid-Afrika van de jaren vijftig, toen het apartheidssysteem werd ontworpen, nog een lange weg te gaan is.
Elke vergelijking gaat natuurlijk maar voor een deel op. Israël ziet zichzelf terecht als een uniek project. Elaine Hagopian, hoogleraar sociologie in Boston en oud-voorzitter van de vereniging van Arabisch-Amerikaanse afgestudeerden van de universiteit, noemt een paar verschillen tussen Israël en Zuid-Afrika. De blanke overheersers van Zuid-Afrika waren meer dan de zionisten kolonisten in strikte zin. In de tweede plaats vormden ze een minderheid. Verder miste het apartheidsregime in toenemende mate de instemming van de westerse wereld. De Joodse staat weet zich voor zijn overleving onvoorwaardelijk gesteund door het Westen en slechts weinigen zijn bereid om Joden, de legitiem erkende slachtoffers van de holocaust, tot racisten te bestempelen. De scheiding van Joden en Palestijnen wordt in brede kring aanvaard als oplossing van ‘het Palestijnse probleem’.
Nog een verschil: het ANC kon rekenen op de sympathie van een belangrijke groep blanke Zuid-Afrikaanse intellectuelen. Het aantal Israëlische Joden dat verder gaat dan eens per jaar een kaarsje aansteken voor Rabin, is op de vingers van een paar handen te tellen. Ook de Joden in de diaspora houden zich over het algemeen stil. Velen voelen zich schuldig dat ze het vuile werk, de verdediging van een Joods thuisland (dat er ook voor hén is als het erop aankomt), aan de Israëli’s overlaten, terwijl zij zelf veilig en comfortabel in Europa of de Verenigde Staten wonen. Bovendien kan kritiek op Israël gemakkelijk gebruikt wordt voor het aanwakkeren van antisemitisme. Zeker, ook Joodse vrienden of kennissen heb ik wel eens iets horen zeggen in de trant van: ‘Het is een rotland, het komt daar nooit meer goed’, maar dat zeg je onder vrienden, niet in het openbaar. Nee, een anti-apartheidsbeweging tegen de houding van Israël ten opzichte van de Palestijnen zit er niet in, ook al staat men in Europa tegenwoordig wat minder kritiekloos tegenover Israël.
En verder is er een groot verschil tussen de houding van het ANC, belichaamd in de charismatische figuur van Mandela, en de houding van de PLO met Arafat in de leiding. Het ANC heeft een scheiding tussen zwart en wit nooit als een doel geaccepteerd, en was ook niet bereid het recht op gewapend verzet af te zweren, totdat het blanke regime een eind maakte aan de apartheid. De PLO, het Palestijns Gezag als opvolging daarvan en met name Arafat zelf wringen zich in allerlei bochten om te bewijzen dat ze het ‘terrorisme’ afzweren en bestrijden.
Hoe ongelijkwaardig het toegaat bij de onderhandelingen is te illustreren aan het punt van de veiligheid. Voortdurend hamert Israël op de maatregelen die Arafat tegen het terrorisme moet treffen. Nooit gaat het om de veiligheid van de Palestijnen, hoewel een eenvoudige rekensom leert dat er sinds Oslo meer Palestijnen zijn gedood door Israëli’s dan omgekeerd. Zou Barak niet eens een keer ter verantwoording geroepen kunnen worden met de vraag wat hij doet om Palestijns leven te beschermen tegen agressieve kolonisten en soldaten die hun boekje te buiten gaan? Dat daar geen moment over is gesproken tekent de verhouding, die tussen meester en knecht. Het Palestijns Gezag is bereid zich neer te leggen bij een soort bantoestan-staat, als die maar Palestina mag heten, en Arafat zelf neemt genoegen met verregaande compromissen in ruil voor een status als staatshoofd.
Het grote punt gaat worden of de Palestijnen zelf de ‘definitieve regeling’ zullen accepteren als een leefbare toestand. Alle tekenen wijzen erop dat dat niet het geval is. Zo ontstaat er bijvoorbeeld een nieuw proces van radicalisering in de vluchtelingenkampen van Libanon, bij de Palestijnen die zich steeds verder in het nauw gedreven voelen en aan zien komen dat er bij de definitieve status geen oplossing komt voor hen. Die aan zien komen dat ze op z’n best de keuze krijgen tussen blijven in het uiterst vijandige Libanon, of zich tussen de Palestijnse bevolking op de Westoever wringen, die nu al niet weet waar ze het zoeken moet. Onlangs werd de Franse premier Jospin in Ramallah door studenten van de Bir Zeit Universiteit met stenen bekogeld toen hij de Hezbollah-beweging voor terroristen uitmaakte. Ook Arafat had niet verwacht dat de studenten op een paar woorden zo fel zouden reageren.
Wat je erin kunt lezen is een nieuwe, innerlijke radicalisering, een identificatie met het gewapend verzet in Libanon, nadat de mentaliteit een tijdlang, toen er nog hoop was dat Oslo een verbetering voor het Palestijnse bestaan zou betekenen, in de richting van een diplomatieke, politieke oplossing ging. Israël zou het kunnen weten. De Palestijnen binnen Israël hebben laten zien dat ze bereid zijn voor hun burgerrechten te vechten, ook zonder gebruik van geweld, als ze maar een redelijk bestaansniveau hebben. Het lijkt alsof Israël na vijftig jaar deze les nog steeds niet wil leren.
Liever België
Degenen die destijds voor een democratische staat pleitten waarin Joden, Arabieren en christenen op voet van gelijkheid met elkaar zouden kunnen leven, waren roependen in de woestijn. Nu de kansen dat de scheiding van Israël–Palestina een werkelijk onafhankelijke staat Palestina op zal leveren steeds kleiner lijken, klinkt opnieuw de roep om een gedeelde staat. Twee onafhankelijke staten naast elkaar zouden uit kunnen groeien tot een federatie. Een uiteindelijke oplossing kan niet gelegen zijn in een definitief separatisme.
Voor de optie van een binationale staat zijn zowel idealistische als zeer pragmatische motieven aan te voeren, en zowel onder de Joden als onder de Palestijnen vinden we zowel voor- als tegenstanders. Rabin zag er niets in. ‘Onze voorvaders hebben nooit gebeden voor een binationale staat’, heeft hij eens in de hitte van een discussie gezegd. Onze voorvaders hebben helemaal niet gebeden voor een staat, antwoordt historicus Amnon Raz-Krakotzkin. Het Israël waar ze voor baden was een beeld, een verlangen, maar geen politiek doel, en waar ze zeker niet voor baden waren vluchtelingenkampen, grensafsluitingen en onteigening van land. Het zionisme heeft de oude religieuze mythe geherinterpreteerd als nationalistische mythe. Onze voorvaders mogen dan niet gebeden hebben voor een binationale staat, de Joden van Israël leven heden ten dage wel in een binationale context. Of dit in hun droom besloten lag of niet, toen ze hier kwamen had dit land een geschiedenis. In de bestaande politieke werkelijkheid leidt de droom van een Joodse staat tot apartheid (Raz-Krakotzkin 1999).
Een studieconferentie over de vooruitzichten op een Palestijnse staat. Een van de spreeksters is Sara Osacky, directeur van het Joods-Arabische Centrum voor Vrede, Givat Haviva. Ze is geboren in Haifa, vertelt ze, als kind van Joodse vluchtelingen die in Haifa aankwamen toen de Palestijnen daar vandaan vluchtten: de hele geschiedenis in een notendop.
Er is zeker wat gewonnen met de akkoorden, zegt ze. De overgrote meerderheid van de Israëli’s accepteert de Palestijnen als onderhandelingspartner en 60 procent ziet het als onvermijdelijk dat de Palestijnen een eigen staat krijgen. Maar daarmee zijn we het er nog niet over eens hoe die staat eruit zou moeten zien, en met name waar de grenzen zouden moeten liggen. De grens van 1948, de groene lijn, bestaat in het hoofd van de meeste Israëli’s niet meer. Feitelijk is het hele gebied één groot land geworden. Feitelijk is Israël al geen Joodse staat meer, al is dat een goed verkapt geheim. Om te beginnen zijn er één miljoen Palestijnen in Israël. Dan hebben we zo’n half miljoen Russen, van wie de meeste half-Joods of niet-Joods zijn, voorzover ‘Joods’ ze al iets zegt. Dan hebben we nog 300 duizend gastarbeiders zonder status, die zich zullen gaan organiseren, hun kinderen zullen blijven.
Deel een fantasie met me, zegt ze: hoe zou het zijn als we erkenden dat Israël geen Joodse staat meer is en een staat kan worden voor meerdere nationaliteiten, een staat waarbinnen twee nationale gemeenschappen hun eigen cultuur, taal, religie en onderwijs kunnen houden, een land zonder interne grenzen en controleposten, maar wel met alles wat voor de beide nationaliteiten nodig is voor het behoud van de eigen identiteit. En een gezamenlijk politiek bestuur, één economische eenheid. Dat zou een veel grotere kans geven op een welvarend land dan een scheiding.
Dromers, vindt Uri Avnery, hoewel hij zelf in een ver verleden eenzelfde droom aanhing: een Semitische eenheid van Joden en Arabieren samen. De nieuwe Hebreeuwse natie moest geen Europese voorpost worden, schreef hij in 1947, maar deel uitmaken van het Midden-Oosten. Zijn groep, Ha-Merchav Ha-Sjemi, werd door de zionisten verketterd. Ze zouden zich afscheiden van het Joodse volk, ze zouden de westerse cultuur verloochenen, ze zouden de Arabische vijand steunen (Avnery 1970). In 1999 schrijft hij:
‘De droom van een binationale staat is zo oud als het zionisme. Linkse zionisten hingen die gedachte al aan toen de Joden nog een kleine minderheid vormden in Palestina. Ze wilden daarmee de immigratie van grote groepen Joden en de verwerving van land mogelijk maken zonder bloedige confrontaties met de Arabische meerderheid. Het is niet verbazingwekkend dat de Palestijnen weinig voor dat aanbod voelden. Later pakten de Palestijnen die gedachte weer op, toen ze aan de zwakkere kant stonden. Ze dachten de werkelijkheid van Israël te kunnen omzeilen door te spreken over een democratische, niet-sectarische staat, waar Joden, moslims en christenen als gelijken met elkaar konden leven. Vanuit de Israëli’s bekeken was dit niets anders dan een beleefd voorstel om de staat Israël op te heffen. En nu herleeft deze droom opnieuw bij een bonte verzameling mensen, met motieven die net zo divers zijn als hun persoonlijkheden en politieke achtergronden. Sommigen, zoals Noam Chomsky, die in zijn jonge jaren nog op een linkse kibboets heeft gewerkt, zijn nostalgische idealisten. Iemand als Azmi Bishara, Palestijns lid van de Knesset, wil van het hele staatsidee af en wil met een grote sprong uit het verleden naar de toekomst. Dan zijn er de Palestijnse burgers van Israël, die niet geaccepteerd worden als partners van de Palestijnse staat terwijl ze ook niet echt bij Israël horen. In een binationale staat zouden ze van hun marginale positie verlost zijn. Voor weer andere Palestijnen lijkt een binationale staat dé manier om van de staat Israël af te komen, waar ze zich nooit mee hebben kunnen verzoenen. En je hebt Edward Said, die ik ervan verdenk gemotiveerd te zijn door een verschrikkelijke afkeer van het Palestijns Gezag en van Arafat in het bijzonder. Als de Palestijnse staat geen ideale staat kan worden, dan maar liever helemaal geen staat.’
De werkelijke vragen zijn andere. Is er een kans dat de twee kanten een binationale staat zullen accepteren? Zo ja, kan zo’n binationale staat werkelijk functioneren en zou daarmee een eind aan het conflict zijn gekomen? Avnery’s antwoord is een luid en duidelijk nee. De Joden, met hun geschiedenis, zijn diep verbonden met het zionisme, als enige weg om hun Joodse identiteit veilig te stellen. De binationale staat als idee staat daar haaks op. Het zou voor hen nog gemakkelijker zijn om de Arabische burgers als nationale minderheid speciale rechten te geven, dan om Israël te veranderen in een niet-nationale staat.
En zijn de Palestijnen zo ver om een gedeelde staat te accepteren, niet als idee maar als praktische werkelijkheid? Ook de Palestijnen willen een bevestiging van hun nationale identiteit. Zonder een eigen staat, een vlag, een paspoort, een eigen plaats in de familie van naties zullen ze altijd het gevoel hebben iets te missen. En stel dat ze het eens zouden worden? Hoe moet het dan? Waar is het geslaagde voorbeeld van twee nationaliteiten die vreedzaam binnen een staat leven? Joegoslavië? Of Canada, waar de twee taalgebieden nog steeds ongemakkelijk met elkaar omgaan en de helft van Quebec onafhankelijkheid wil? België, waar de Walen en Vlamingen het nog altijd niet met elkaar kunnen vinden? Zwitserland misschien, maar dat is dan ook de uitkomst van een proces van eeuwen.
Doe ons maar België, verzuchtte Sara Osacky toen ze met deze redenatie werd geconfronteerd. I would settle for Belgium any day.
En zou een binationale staat de problemen oplossen? gaat Avnery door met zijn betoog. ‘Israël zou overheersen op vrijwel alle terreinen, militair, sociaal en economisch. De Palestijnen zouden een uitgebuite onderklasse vormen zonder werkelijke macht. Dat demografische gelijkwaardigheid – de Palestijnse bevolking groeit sneller dan de Joodse – ook de machtsverhoudingen zou veranderen, is een naïeve veronderstelling. Waarschijnlijker is een ontwikkeling in de richting van het oude Zuid-Afrika, met nog vele jaren bloedige strijd voor de boeg. Twee staten dus’, concludeert Avnery. ‘Herstel van de groene lijn, een gedeelde hoofdstad Jeruzalem en open grenzen. Geen separatisme maar partnerschap, en langzaam toegroeien naar een federatie, gebaseerd op onderling vertrouwen en gedeelde belangen. Ze zouden, zoals ik vroeger voorstond, een Semitische Unie kunnen vormen, zoals Europa een unie is’ (Avnery 1999d).
Wie is de realist, wie de dromer?
De tegenstellingen lijken nog onoverbrugbaar. In verhouding zijn de Israëli’s het meest optimistisch over een Palestijnse staat als oplossing voor het bestaande conflict. Van de Palestijnen heeft inmiddels meer dan de helft die gedachte opgegeven. De Palestijnen binnen Israël, die het Palestijns Gezag niet dagelijks meemaken, zijn positiever dan de bewoners van Gaza en de Westoever, voor wie dat wel het geval is. Het percentage van hen dat de voorkeur geeft aan een binationale staat is in minder dan een jaar gestegen van 17 naar 20 procent (Jmcc 2000). Onder de Joodse Israëli’s is 15 procent voor een binationale staat en 60 voor een tweestatenoplossing. Die 15 procent is een minderheid, maar het zijn meer mensen dan ik had gedacht.
Edward Said ziet het verdelingsplan zoals het er nu ligt, als een wanhopige laatste uiting van een stervende apartheidsideologie, die is voortgekomen uit het zionistisch nationalisme en werd versterkt door de Palestijns nationalistische reactie daarop. In zijn visie is het niet haalbaar de twee volken die, al is het tegen hun wil, zo dicht op elkaar zitten en zo met elkaar verstrengeld zijn, uit elkaar te halen: ‘Baraks logica betreffende de scheiding is op ironische wijze in overeenstemming met het Palestijnse verlangen om van Israël af te zijn, ook al is zo’n scheiding niet te realiseren. Waar je ook bent in Palestina–Israël, de twee bevolkingen leven in elkaars nabijheid, niet in het minst dankzij de verschrikkelijke efficiëntie waarmee Israël sinds 1967 zijn nederzettingen op de Westoever heeft gevestigd. Tussen het gebied van Ramallah in het noorden en Bethlehem in het zuiden leven 800 duizend Israëli’s en Palestijnen bovenop elkaar, en ze kunnen niet uit elkaar worden gehaald. Dat is de waarheid. Politiek separatisme is op z’n best een lapmiddel. Afscheiding is een erfenis van het imperialisme. We moeten beginnen te denken in termen van coëxistentie, verder dan de afscheiding, ondanks de afscheiding’ (Said 1999a).
Ook Michael Warshawski is steeds meer gaan denken in de richting van een gedeelde staat. De tweestatenoplossing beloont de agressie, als het om rechtvaardigheid gaat is het een onacceptabel compromis. Het binationale principe staat dwars op de fundamentele paradigma’s van het zionisme, omdat het uitgaat van coëxistentie, pluralisme en samenwerking op basis van gelijkheid. Het gaat ook om de definitie van het probleem. Het gaat niet om het Palestijnse probleem binnen Israël zoals Israël zelf en de wereld dat definiëren, het gaat om de aanwezigheid van een Joods-nationalistische samenleving binnen het Arabische Oosten. Alle zionistische plannen tot nu toe zijn gebaseerd op separatisme, transfer en afsluitingen, en die trend heeft zich weerspiegeld in de strategische doelen die de Palestijnen uiteindelijk hebben gekozen: een eigen nationale beweging, een eigen land.
Warshawski is geen dromer als hij het heeft over de moeilijkheden die nog overwonnen moeten worden om tot opheffing van de apartheid tussen Joden en Palestijnen te komen. Het wordt hoe dan ook een proces van lange adem, van doorwerken en tevreden zijn met kleine overwinningen, hopend dat dat zonder gewelddadige uitbarstingen en nieuwe oorlogen zal gaan.
Oslo is een tussenfase, geen eindstation. Aan beide kanten zouden de doelen van territoriale aanspraken verschoven moeten worden naar aanspraken op rechten: democratische, individuele en collectieve rechten, op eigendom van land, op bewegingsvrijheid, op persoonlijke en nationale gelijkheid. Veel Palestijnse activisten zullen moeten erkennen dat hun de macht ontbreekt om Palestina, en zelfs een wezenlijk deel daarvan, te bevrijden.
Rashid Khalidi vindt dat voor de Palestijnen na vijftig jaar de tijd gekomen is om op te houden met treuren en hun geschiedenis in een bredere context te gaan zien (Khalidi 1999). Ze zullen er hun handen vol aan hebben om binnen de eigen gemeenschap orde te scheppen. Willen ze daarbij steun vanuit de buitenwereld, dan zullen ze ernst moeten maken met de opbouw van een democratische samenleving en respect moeten tonen voor mensenrechten. Voorwaarde is wel dat de bevolking werkelijk iets te zien krijgt dat op vooruitgang lijkt. Daartoe zal het nodig zijn dat Israël en zijn bondgenoten erkennen dat er onrecht is geschied en verklaren dat ze iets goed willen maken van het kwaad dat de Palestijnen is aangedaan met de schepping van de staat Israël. Zou dat na vijftig jaar niet eens kunnen?
Warshawski is het daarmee eens. De Palestijnen moeten natuurlijk zelf kiezen hoe ze hun nationale rechten willen verwezenlijken, door coëxistentie of door separatie. Als ze voor separatie kiezen, zal hij daaraan meewerken, maar diep in zijn hart wil hij zich niet neerleggen bij een scheiding voor altijd.
Uri Avnery doet de gedachte aan een gedeelde staat op korte termijn af als een droom. Laten we onze energie maar in de praktische tussenfasen steken, zegt hij. Maar ook hij wil vrede, een rechtvaardige vrede, die meer is dan een wapenstilstand. Net als Warshawski, net als nog een paar anderen.
De werkelijke strijd speelt zich niet alleen af tussen Palestijnen en Israëli’s. De strijd is er vooral een binnen Israël zelf: hoe ver gaat de bereidheid om toe te geven dat wat in de geschiedenisboekjes wordt onderwezen als de onafhankelijkheidsstrijd van de Joden en het stichten van een eigen staat voor de Palestijnen een proces is geweest van onderwerping, onteigening, verlies van land, verlies van onafhankelijkheid.
Binnen Israël wordt het probleem nog steeds gedefinieerd als de Palestijnse kwestie: wat moeten we met de Arabieren binnen een Joods land? Maar in een bredere context en vanuit het gezichtspunt van de Arabieren ziet het probleem er anders uit: wat moeten ze met een staat die met militaire middelen Joods wil blijven binnen de Arabische wereld, een staat die geen deel wil uitmaken van het Midden-Oosten, maar zichzelf wil blijven zien als een westers land en liever aansluiting zoekt bij Europa? Hoe wil Israël verder, waar wil het bij horen? Wat voor een land wil het zijn? Een vooruitgeschoven militaire post van de Verenigde Staten, voor altijd economisch afhankelijk? Een theocratie, met de orthodoxie aan de macht en steeds meer jongeren die het land zullen ontvluchten? Een op moderne leest geschoeide, van alle elektronische snufjes voorziene apartheidsstaat? Of een multiculturele democratie, met burgerrechten en nationale rechten voor de verschillende etnische groeperingen?
Wat de keuze ook gaat worden, deze twee volken die in de woorden van Machmoed Darwish ‘in een storm van woede leven’, hebben nog een lange weg te gaan. Op die weg zijn het ‘vredesproces’ en de ‘definitieve regeling’, als die er al komt, niet meer dan een kruispunt.
Ga naar Het beroofde land – dankwoord
deze vrouw kun je als normaal mens niet serieus nemen
Ik blij dat ik geen normaal mens ben.