Artikel van Tariq Ramadan over ‘integratie’ in het NRC van zaterdag. Scholingsmateriaal, zeg maar. Helaas heeft de website van het NRC er geen linkje naar, terwijl we hier nu echt erg veel meer aan hebben dan aan de zoveelste column van Afshin Ellian. Maar misschien komt die link nog, want het is de moeite op het gehele artikel te studeren.
Als je wilt dat mensen er bij horen, zegt hij, moet je niet praten over ‘integratie’. Dat bevordert het idee dat mensen ‘anders’ zijn. Richt de aandacht liever op sociaal-economische factoren. En begin met het onderwijs.
Wat Ramadan zegt sluit aan bij wat Entzinger pas geleden heeft gezegd, naar aanleiding van zijn onderzoek. De integratie is al een heel eind op weg, en gaat snel. Maar dat betekent niet dat er geen kloof is ontstaan tussen bevolkingsgroepen, en dat een groot deel van de groep die we allochtonen noemen het gevoel heeft er niet bij te horen. Ramadan ziet nog een andere kloof: die tussen de pessimisten in het politieke debat en de realiteit in een stad als Rotterdam, waar al zo ontzettend veel gebeurt aan optimistisch stemmende projecten.
Ramadan is gasthoogleraar aan de Erasmusuniversiteit, en verricht onderzoek naar ‘burgerschap en identiteit’ in opdracht van de gemeente Rotterdam. Het siert Ramadan dat hij geen huiskamergeleerde is, en niet alleen jonge moslims een filosofie biedt over burgerschap, maar die filosofie ook in samenwerking met de stad om wil zetten in praktijk. Ramadan is, verrassend voor sommigen, geen voorstander van apart islamitisch onderwijs. In een debat met Dyad Aboe Jahjah (hier) benadrukte hij dat moslims in Nederland zichzelf vooral moeten zien als burgers, in plaats van als leden van een minderheid. Met behoud van hun geloof, want hier is hij van overtuigd (en kan ik beamen als ik om me heen kijk) er is geen reden om aan te nemen dat een gewone gelovige moslim geen aansluiting zou kunnen vinden met de Nederlandse democratie. Meer dan dat: die aansluiting is er al.
Men heeft moeite in te zien dat voor tal van burgers de religieuze en culturele integratie al een feit is. Honderdduizenden vrouwen en kinderen van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of andere afkomst – merendeel moslims – leven in Nederland en hebben geen enkel probleem met de wetten van het land of met zijn historische geheugen, en al evenmin met zijn historische geheugen, en al evenmin met het functioneren van de instellingen alhier. Zij behoren tot de eerste, tweede of zelfs al derde generatie en zíjn al ‘geïntegreerd’.
Als wij met betrekking tot die burgers blijven spreken van ‘integratie’, projecteren wij ideeen en onzekerheden op hen die zij al achter zich hebben gelaten. `bovendien voedt deze manier van denken het idee dat er nog een ‘andere bevolking’ bestaat, die nog niet tot de ‘onzen’ behoort. De mensen die moeten ‘integreren’ worden gezien als ‘binnenlandse vreemdelingen’. Deze voorstelling is niet alleen onjuist, ze geeft ook een scheef beeld van de aard van de problematiek. Allereerst omdat de integratie al is gerealiseerd – of op een zeer breed front op punt staat om gerealiseerd te worden – en voorts omdat de integratie geslaagd is op het moment dat er niet meer gesproken wordt over integratie. Het gaat nu om een ‘post-integratieve’ benadering te ontwikkelen die de sociale verworvenheden en de volwaardige rechtspositie van de burgers erkent, hoe verschillende hun afkomst ook is. Het lijkt heel paradoxaal, maar het is een heel concreet gegeven: je krijgt pas het gevoel ‘erbij te horen’ wanneer ‘integratie’ geen onderwerp van gesprek meer is.
Zeker zijn er ook nog mensen, waaronder soms recente migranten, die nog worstelen met hun culturele of religieuze integratie – maar daarmee hebben de nieuwe generaties burgers niets te maken: die worstelen veel meer met sociaal-economische problemen. En daar moet de aandacht dus heen, en daar moeten oplossingen gevonden worden om de werkelijke problemen op te lossen, zoals schooluitval, sociale en economische uitsluiting, marginalisering, en structurele en institutionele discriminatie. De drie gebieden die het project ‘Burgerschap en identiteit’ aan wil pakken: onderwijs, arbeidsmarkt en de media. “Wij moeten niet langer in de val trappen sociaal-economische problemen op te vatten als ‘cultureel’ of door de islam bepaald”, zegt Ramadan en daar kan ik het als SPer erg mee eens zijn.
Onderwijs dus eerst. Heel concreet: wat echt moet stoppen is de segregatie van onderwijsinstellingen. Geen aparte zwarte scholen, autochtone scholen of religieuze scholen, zegt Ramadan. Maar sociale vermenging in scholen en wijken is op zich nog niet voldoende – en ik ben er tevreden over dat hij dat zegt, want uit ander onderzoek blijkt dat ‘vermenging’ op zich het gevoel van veiligheid en saamhorigheid niet hoeft te bevorderen. Ook de inhoud van het onderwijs moet ‘gemengder’. Neem bij het vak geschiedenis de bijdrage van islamitische wetenschappers en filosofen aan de ontwikkeling van de Europese identiteit. Zorg er voor dat er positief onderwijs komt over de verscheidenheid van culturen in Nederland. Neem in de jongste geschiedenis het verhaal op van de ‘gastarbeiders’, de bijdrage die de vaders en moeders van de huidige leerlingen hebben geleverd aan de economische rijkdom van dit land.
Met andere woorden: zorg dat alle leerlingen zich kunnen identificeren met de inhoud van het onderwijs, en zorg er voor dat het culturele en religieuze spectrum in dit land een vanzelfsprekend onderdeel wordt van een gezamenlijke geschiedenis.
ook moet het leraarsberoep geherwaardeerd worden, en is het belangrijk dat de Nederlandse verscheidenheid ook zichtbaar wordt onder de leerkrachten. Dat ontwikkelt een andere beeldvorming, en geeft migrantenkinderen andere rolmodellen dan alleen sporters, zangers of politici. Meer contacten met de ouders, verder, scholen kunnen ook ’s avonds onderdak bieden aan taallessen, cursussen, sociale activiteiten, en vooral moet niet vergeten worden om de vaders te betrekken. Meer coaching van nieuwe migranten door de jongste generatie die de communicatieve en culturele vaardigheden al hebben, en hoe meer van hen werk doen binnen de gemeenschap, hoe meer ze zichtbaar zijn met een positieve bijdrage, hoe meer de strijd aangebonden kan worden met wantrouwen, achterdocht, isolement en zelfsegregatie.
Dat werkt natuurlijk allemaal alleen wanneer er ondersteuning is vanuit de omringende gemeenschappen. Burgers die deel uitmaken van religieuze gemeenschappen kunnen meer doen aan laten zien dat ze blijvend en oprecht betrokken zijn. Ook religieus onderwijs zou meer en meer in het Nederlands plaats moeten vinden, ook van de imams mag verwacht worden dat ze Nederlands leren, (ik denk meteen aan het idee van de Poldermoskee van Cheppih, waarin jongeren vooral aangesproken worden als Nederlanders, en er in het Nederlands gepreekt wordt, waarmee meteen ook de kloof tussen Turks en Marokkaans overbrugd wordt), besturen van moskeeën moeten meer vrouwen en jongeren opnemen. Meer participatie van ouders in ouderraden van scholen, meer vaders in een begeleidende rol van de jeugd, voorbeelden zijn er al, het moet zich verder doorzetten.
En dan, als het werkelijk lukt om met een brede visie in het onderwijs er voor te zorgen dat iedereen het gevoel kan hebben ‘er bij te horen’, is de volgende stap om de marginalisatie en discriminatie op de arbeidsmarkt te lijf te gaan. En dan de rol van de media in de beeldvorming. Of misschien moeten we daar niet mee wachten tot het in het onderwijs allemaal loopt.
Er zijn al veel projecten, onderzoeken, initiatieven die op de goede weg zijn, maar het mankeert nog erg aan een gedeelde visie en aan coördinatie, vindt Ramadan. Toen hij in Rotterdam ging werken kon niemand hem precies vertellen welke projecten er waren en hoe die zich tot elkaar verhielden. Dat ligt ook aan de politici, denkt hij, die te veel op de korte termijn denken en te veel bezig zijn met de volgende verkiezingen.
Beginnen met het verplichten van gemengde peuterspeelzalen! Alle kinderen (autochtoon en allochtoon) zouden daar op tweejarige leeftijd naar toe moeten om te voorkomen dat kinderen van allochtone ouders al met een taalachterstand beginnen aan de basisschool.
Ik geef zelf les op een middelbare school en zie bv. intelligente Turkse kinderen vastlopen in HAVO-4/5, VWO 4/5. Die kinderen vertellen me dat hun ouders thuis alleen Turks spreken en dat ze naar Turkse tv-zenders kijken. Deze kinderen zijn dan inmiddels al 15-16.
Een vroeg contact tussen ouders en peuterspeelzalen zou kunnen helpen.Simpel voorbeeld: iemand zou allochtone ouders er op moeten wijzen dat het goed is voor hun kinderen om naar “Sesamstraat” en het jeugdjournaal te kijken.
Een goed artikel. Ik wil even kort reageren op de opmerking van Cassandra. Het is over het algemeen slecht gesteld met de Nederlandse taal, ook onder de autochtonen. Op de basisschool van mijn zoontje spreken de meeste autochtone leerkrachten slecht Nederlands en sommigen spreken zelfs dialect. Deze kinderen leren de taal fout aan en vaak kunnen de ouders dit niet corrigeren. Maar als ze groot zijn en ze de maatschappij in gaan, wordt hun taalachterstand automatisch gelinked aan het feit dat zij allochtonen zijn, terwijl ik nu constateer dat het ook voor een groot deel ligt aan het taalniveau van de leerkrachten. Op 2 jarige leeftijd naar de peuterspeelzaal zal hier niet veel verandering in brengen en zal waarschijnlijk zelfs averachts werken, als ik de onderzoeken mag geloven die over 2-talige opvoeding gaan.
Wat pleit voor het voorstel van Ramadan, Naas, om het lerarenberoep te herwaarderen, het niveau op te trekken, de beloning en arbeidsomstandigheden ook, en te beseffen dat onderwijs hoort bij de belangrijkste investeringen die we kunnen doen voor de komende generatie.
De beloning voor docenten NT2(Nederlands als tweede taal) cq docenten Inburgering is vaak schandelijk laag. De markt is vrijgegeven en het zijn grotendeels freelancers geworden. Hiermee vergeleken verdienen de docenten in het basis- en middelbaar heel behoorlijk. De kranten staan vol over integratie van buitenlanders maar de overheid heeft er nauwelijks geld voor over. Kortom de inburgering (toch de basis van alles) ziet men het liefst door vrijwillgers gedaan worden, met alle gevolgen van dien.
Hoe kan je een betere integratie en een hoger taalniveau verwachten met zo’n beleid? De ouders staan aan de basis en zij moeten, naast de kinderen zelf op school, ook goed les krijgen om zo hun kinderen beter de Nederlandse maatschappij in te helpen.