Alsof ik hier nooit weg ben geweest.
Heel gewoon: het geroffel van de bruiloftsstoeten ’s avonds, het geluid van een trainende groep soldaten ’s ochtends, het oproep tot gebed. Ik zoen alle vrouwen en sommige mannen en geef de anderen een hand als ik op kantoor aankom met Khaled. Ik zit op mijn vaste plekje, ik heb met iedereen gesprekken, Khaled heeft me al verteld hoe de zaken er voor staan, het slechte nieuws en het goede.
Ik praat met Fatma en met Nasreen die nieuw is. In restaurant Matoug is het niet vol want dit is de tijd van de maand dat zelfs de mensen met echte salarissen niet veel meer hebben en de gevulde duifjes zijn op, maar ik krijg wel tabouli en laban, en musakhan. De zeep in de keuken is eigen fabrikaat en schuimt dus niet, het pakje boter van eigen fabrikaat dat ze voor me in huis hebben gehaald lijkt me uit van alles te bestaan behalve boter. Ik ben blij om de jongens weer te zien en dat is wederzijds, ze hebben proefwerken vandaag en hebben de achterstand omdat ze in Nederland waren en de eerste twee weken school hebben gemist al weer ingehaald. ik vertel ze hoe het met de poezen is, die nog dagenlang door het huis liepen op zoek naar een Palestijn.
Jan belt, het is niet gelukt om Roos er door heen te krijgen dus hij blijft in Israel tot we samen weer terug reizen.
Ik schrijf verslagjes voor de Kifaia maten thuis.
Het is eigenlijk heel gewoon om in Gaza te zijn.
Morgen ga ik mee op huisbezoek en dan heb ik misschien ook weer foto’s, want alweer foto’s van het kantoor en de flat, dat leek me niet echt spannend.