Pittige dagen in de EK, voor het kerstreces. Nog een zo’n marathon en dan mogen we allemaal zachtjes instorten tot half januari. Ik deed een inburgeringswetje met de nieuwe minister, Van der Laan. Altijd spannend, want het plezier in je werk wil nogal afhangen van de kwaliteit van ‘jouw’ minister of stas. En daar bedoel ik niet eens mee of je gelijk krijgt, want als oppositiepartij leer je wel incasseren: we krijgen heel vaak niet wat we willen, in wat Tof Thissen van Groen Links gisteren ‘de wettenfabriek’ noemde en even later: ik bedoel deze ‘afwerkplek voor wetten’. Het maakt uit of je een minister hebt met wie je serieus kunt debatteren, en die in staat is om wat je inbrengt op waarde te schatten en daar zijn gedachten naast of tegenover zet, en ook bereid is om ‘common ground’ op te zoeken. Van der Laan die ik al eerder in een commissie meemaakte valt niet tegen.
Het aannemen van het wetje zelf had niet veel om het lijf. Een reparatiewetje, omdat we nu eenmaal zitten met het monster dat Verdonk heeft gebaard. Waar Van der Laan overigens fijntjes over opmerkte dat die onwerkbare wet, waar hij nu ook last van heeft, wel destijds door de kamers is goedgekeurd. Dus krijgt de gemeente nu de moeglijkheid om alle ‘inburgeringsplichtigen’ een aanbod te doen, kunnen mensen die daar geschikt voor zijn meteen doorstomen naar staatsexamen of het MBO, en nog wat details die voor de uitvoering in de gemeenten belangrijk zijn.
Er is sprake van een brede consensus dat we van nieuwkomers, migranten, vluchtelingen, mogen verwachten dat ze zo snel mogelijk ‘inburgeren’, dat wil zeggen in de eerste plaats Nederlands leren, plus hun nieuwe land leren kennen. Niemand zal er nog voor pleiten om de zaak maar op z’n beloop te laten – we weten dat er veel migranten zelf heel goed in staat zijn om zich snel in te voegen, maar de zorg gaat nu juist om de mensen die vele jaren later nog steeds geen Nederlands spreken, en daarmee hun kans op beter werk zien vervliegen, en de ondersteuning aan hun kinderen in het onderwijssysteem niet waar kunnen maken.
Dat wetje had dus best gehamerd kunnen worden (zonder stemming aangenomen) als we in de commissie niet vonden dat er veel mis gaat met de inburgering. De inburgering in enge zin dus, want met de ‘integratie’ gaat het ondanks de verhalen van de doemdenkers voor een meerderheid prima. Nu was het probleem dat we graag een breder en diepgaander debat hadden willen hebben met de minister, die al twee memories van antwoord had gestuurd en ons nog een notitie had beloofd, toen ze opeens uit de lucht werd gehaald en we een nieuwe minister kregen, die nog maar vier weken de tijd had gehad om een beetje, eh, in te burgeren. Een klein debatje dan dus maar, niet om hem het vuur nu al nauw aan de schenen te leggen, maar alvast onze vragen en zorgen met hem te delen, zodat hij bij een komend debat over de inburgering, dat gaat februari worden, goed beslagen ten ijs kan komen.
Tof Thissen (Groen Links) kwam met een bevlogen en principieel verhaal, waarbij hij het boek Komen en gaan van Obdeijn en Schrover aanbeval (ik heb het liggen maar nog niet gelezen) die de geschiedenis nagaan van immigratie en emigratie in Nederland. Zijn stelling: vroeger gingen we er van uit dat mensen meer rechten opbouwden naarmate ze langer in Nederland verbleven. Nu hebben we die gedachtengang omgekeerd: nu moeten migranten eerst bewijzen te zijn geïntegreerd voordat ze recht hebben op een sterke rechtspositie. Dat miskent de praktijk dat migranten veel makkelijker integreren als ze rechten bezitten waarmee ze volop kunnen meedraaien in de samenleving. Net als Pauline Meurs (PvdA) en ik maakt hij zich dus zorgen over de vreemdelingen met een lage opleiding, voor wie het erg veel moeilijker is om het examen te halen.
Daarover had Pauline Meurs het dus ook. Haar stelling was dat de huidige wet inburgering – ook met de reparatie – nog steeds eerder tot uitsluiting dan tot insluiting van migranten leidt. Er moet veel meer rekening gehouden worden met de doelgroepen:
Het is toch niet onredelijk om er van uit te gaan dat een jonge vrouw van 22 jaar met een middelbare school opleiding genoten in Irak een heel andere vorm van inburgering behoeft dan een bijna analfabete man van 48 jaar die hier al enige tijd woont en werkt. Ondanks de grote verschillen onder de inburgeraars is het examen qua moeilijkheid voor allen gelijk. De differentiatiemogelijkheden zijn bewerkt en zijn vooral gericht op het leren in verschillende contexten. Dat laatste is natuurlijk winst: leren wat speelt rond opvoeding, gezondheid en onderwijs, en wat speelt rond werk. Maar het is niet genoeg.
Meurs vreest dat de mensen die aan het begin van de cursus slecht toegerust zijn, bijvoorbeeld nauwelijks een schoolachtergrond hebben, het examen nooit zullen halen. En dat heeft nogal wat consequenties, want dan komen ze niet in aanmerking voor een onbetwist verblijfsrecht, en blijven aangewezen op een tijdelijke verblijfsvergunning tot ze 65 zijn. Dat voedt de angst en de onzekerheid, dat maakt het moeilijker om aan werk te komen, en dat is dus helemaal niet bevorderlijk voor het doel waar het allemaal om ging.
Daar hadden we een korte maar stevige discussie over. Van der Laan is optimistischer, en haalde er cijfers bij waaruit bleek dat zo’n 85% tot nu toe slaagde voor het examen. Dat je eisen mag stellen aan inburgeraars, dat ze hun best doen, daar zijn we het over eens. Maar als iemand zijn best doet en het niet haalt, wat dan? Zeker nu de situatie nog steeds zo is dat het aanbod er zo beroerd voor staat – er is bijvoorbeeld gek genoeg geen aanbod voor mensen die overdag werken om de cursus in de avonduren te volgen, terwijl werk nou juist ene van de belangrijkste factoren is die bijdraagt aan inburgering – en er nog zo weinig aanbod is voor de verschillende doelgroepen dat je het een aantal inburgeraars nauwelijks kwalijk kan nemen als ze het er niet mee redden.
Want dat het om te beginnen een puinhoop werd valt niet te ontkennen. In 2007 werd maar een tiende van de beoogde cursisten aan het werk gezet, over 2008 komen we nog niet aan de helft. Aan de ene kant wachtlijsten van inburgeraars, aan de andere kant lege klaslokalen, en duizenden aangetrokken leerkrachten die weer ontslagen werden, en een verlies aan 45 miljoen euro. Vraag en aanbod pastten niet, zei de minister, de marktwerking maakt weer meer kapot dan ons lief is, zei ik, namens de SP. Want in het woud van aanbestedingen en aanbieders, waarvoor het aantal controlerende ambtenaren werd verdrievoudigd, en de bureaucratie niet meer te overzien was, bleek het niet mogelijk om die vraag en aanbod soepel op elkaar af te stemmen.
Ik had, behalve de al genoemde zaken waar we het eigenlijk wel over eens waren nog twee punten. Die van de marktwerking dus, waarvan we in de zorg al gezien hebben wat de desastreuze gevolgen zijn. Laten we het aan de prijsvechters over wie de klus mag doen, en welke garantie hebben we dan dat niet vooral gemikt wordt op de snelste, goedkoopste aanbiedingen, terwijl we ondertussen al weten dat onze grootste zorg gaat om de mensen die meer begeleiding nodig hebben – en dus duurder uitvallen, en meer behoefte hebben aan een aanbod op maat?
En dan wil ik het als oude vormingswerkster (het is grappig hoe vaak mijn ervaringen uit het verleden weer nuttig blijken te zijn) ook nog hebben over dat schoolse examen waarin de cursisten de antwoorden uit hun hoofd moeten leren over zaken als als ik een cadeautje krijg pak ik dat dan uit of laat ik het liggen. Wie moet leren participeren moet zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid leren, en heeft niets aan standaardantwoorden. En ik biechtte het maar op: ik had de test gedaan en was er voor gezakt.
Van der Laan liet helder weten op vele vragen nog geen antwoorden te hebben, maar er wel op terug te komen. Tof Thissen lukte het toch nog om hem een kleine principiële intentieverklaring te ontlokken. Kijk, zei van der Laan, ik wil niet mee in de discussie of we moeilijke jongens hard aan moeten pakken of niet. Waar ik heen wil is dat we beseffen dat het gaat om taal en opvoeding. Als dat meer in orde is, dan hebben we minder van die jongens, en dan hoeven we niet harder aan te pakken. Dat klonk wel wijs, en we gaan nog een interessante samenwerking tegemoet. Als deze minister tenminste even op zijn post mag blijven, want ik ben in mijn vijfjarige carrière in de EK nu aan mijn vierde minister voor integratie begonnen.