Laatste verslag van onze reis naar Gaza.
Gesprek met Ramadan. Ik zit tussen twee vuren in, zegt hij. Tussen Israël, die ons wil vernietigen, aan de ene kant en Hamas aan de andere. Ik ben een moslim maar ik geloof niet dat de islam ons heeft geleerd om fundamentalist te worden. Ik zit er tussenin en voel me alleen, zoveel mensen hebben zich bij Hamas aangesloten, omdat ze er in geloven of omdat ze denken dat het ze wat te bieden heeft, en veel andere mensen zijn alleen nog maar bezig met overleven en denken verder nergens meer aan, ze denken er alleen nog maar aan hoe ze de dag van morgen weer doorkomen, waar ze hun eten vandaan kunnen halen, hoe ze aan een nieuwe ijskast komen of waar ze benzine kunnen krijgen voor hun generator zodat de kinderen tv kunnen kijken.
Weet je, dat mensen als ik zich bedreigd voelen door de militante groepen van Hamas betekent nog niet dat we willen dat ze door de Israëli’s worden vermoord. Ze zijn van ons. Ze zijn mijn broers, mijn neefjes, letterlijk. Het is waar dat er onderlinge haat is, maar laat ons dat zelf oplossen en bemoei je er niet mee. Ik weet zeker dat er genoeg gemeenschappelijk terrein is om elkaar weer op te kunnen vinden, al is het daar nu te vroeg voor. Het grootste deel van de bevolking wil dat we ons weer als één volk opstellen. Die eenheid moet er weer komen, anders zijn we verloren.
Ramadan is nog een van de minst beschadigde mensen die we treffen. Misschien omdat hij na vele jaren proberen een scholarship voor de VS heeft gekregen, over een paar maanden gaat hij weg, Dalia zal hem volgen met hun drie kinderen, dan blijven ze drie jaar daar en komen dan weer terug. Ik heb nog een toekomst, zegt hij, de meeste mensen hebben die niet meer.
Khaled is somber, aangeslagen, en ook nog ziek geworden. Hoestend en proestend komt hij af en toe zijn bed uit omdat er nu eenmaal werk aan de winkel is in de paar dagen dat we er zijn. Deny neemt met hem en met Skinny Mohammed de financiële situatie door, wat is er beschadigd, wat hebben ze nodig, hoeveel cliënten gaan er bij komen, hoeveel personeel moeten ze dan hebben. We praten met hem over hoe we er voor kunnen zorgen dat geld en spullen veilig bij hen aankomen. Joes heeft alvast een koffer met medicijnen de grens over gesleept, daar kunnen ze weer even mee door, en we hebben drie laptops meegenomen als vervanging voor de computers die zijn beschadigd bij de bombardementen.
De mensen van het NCCR zijn blij met de praktische hulp die we leveren. De eerste noodhulp is al uitgedeeld aan de mensen, zie hun website, hier.
Maar met de meeste mensen die we nu al zo lang kennen gaat het niet goed. Khaled vertelt over die eerste dag dat de aanval begon. Hij was op dat moment net op een politiebureau. Hij liep naar buiten. Achter hem werd het politiebureau plat gebombardeerd. Als hij niet zo snel weg was gelopen was hij er geweest. Maar andere mensen zijn er nog erger aan toe, en niet alleen door de Israëli’s. Khaled vertelt over zijn vriend Ahmed, die drie maanden in de gevangenis heeft gezeten. Hij is hartpatiënt, en kreeg in de gevangenis geen medicijnen. Hij is een gebroken man, hij zit thuis en heeft huisarrest. Op de tafel ligt een grote enveloppe met de röntgenfoto’s van zijn neef. Had ook huisarrest want was van Fatah. Ging hij even naar buiten. Opgepakt, door zijn knieën geschoten als straf. Nu belt Joes met specialisten in Nederland, wat er aan die knieën, er is een zenuw geraakt, nog hersteld kan worden. De moeilijkheid is dat je nooit weet wie het zijn, zegt Khaled. Ze komen gemaskerd, stellen zich natuurlijk niet voor, je weet zelfs niet zeker of ze van Hamas zijn of dat het een of andere bende is is die hun eigen redenen hebben om met iemand af te rekenen. En natuurlijk, er zijn ook collaborateurs, en dat is ernstig, die Israël hebben geholpen en daarmee medeplichtig zijn aan de moorden die zijn gepleegd. Wat moet je met ze doen? In een normaal land kun je ze berechten, je kunt ze opsluiten, je kunt er rekening mee houden dat ze meestal geweldig onder druk stonden en dat er allerlei trucs gebruikt zijn om ze te dwingen te collaboreren. Maar wij zijn geen normaal land.
Khaleds zusje Sanaa houdt het niet meer uit. Zo gauw ze kan zal ze met haar kinderen vertrekken naar het buitenland. Sarhan is het na jaren proberen gelukt om een visum te krijgen voor Zweden en is weg. Nasreen zit getraumatiseerd thuis op haar kamer en wil met niemand spreken, ze zit maar te huilen om haar zoon die in de VS zit bij zijn vader en ze wil dood.
De eerste dagen zagen we Fatma niet. Opeens kwam ze het kantoor binnenlopen. Ik schrok. Wat zag ze er belazerd uit. (Ik heb ook geen foto van haar gemaakt, zo wil ze niet gezien worden.) Ik zag dat ze grijze haren begon te krijgen, misschien had ze die al maar verfde ze die, het was altijd een wonder hoe ze uit de griebusbende waar ze met haar gezin in woont tevoorschijn kon komen met al haar make-up netjes op en als door een ringetje te halen. Nu zit er een verwarde bleke vrouw die bijna niet uit haar woorden kan komen. Ze wonen aan de rand van Jabalya, en vlakbij een open veld van waaruit raketten worden afgeschoten, dus wordt er teruggeschoten, en in de oorlog was dat de hele nacht door, je sliep een paar minuten en dan schrok je weer wakker. Het huis naast ze is geraakt. Er zijn ook doden in haar buurt. Haar kinderen werden hysterisch. De jongste, Wassim, liep een keer naar buiten om tegen de vliegtuigen te schreeuwen, ik ben Wassim, ik ben niet van Hamas, ik ben van Fatah, een zusje sleurde hem weer naar binnen. Ze waren er allemaal van overtuigd dat ze dood zouden gaan, en Wassim begon op het laatst als er weer een aanval was het gebed van de stervenden te bidden, kijk zo, met een hand met een vinger wijzend naar de hemel, ik ben de volgende martelaar. Hij is elf. Hij plast weer in zijn bed ’s nachts.
Als Fatma naar buiten ging om eten te halen werden alle meiden hysterisch, we gaan nog liever dood van de honger, schreeuwden ze, ga niet, ga niet. Fatma nam ze op een rustig moment mee in de auto naar een zusje dat in een kleuterschool werkt, daar probeerden ze zich te verschuilen. Maar toen werd er ook vanuit de zee geschoten. Nergens waren we veilig, zegt Fatma. Haar dochter Nour zit nu in een hoekje en praat niet meer en eet niet meer. Haar zusje Huweida zit alleen nog maar te huilen. Die was vrijwilligster in een kinderziekenhuis. Daar maakte ze mee dat de elektriciteit het niet meer deed, en dat te vroeg geboren kinderen stierven omdat de couveuses het niet meer deden. Er zat een meisje aan het bed van haar gewonde moeder. Haar vader en haar broers en zusjes waren al dood. Drie dagen en nachten zat dat meisje daar, ze at niet, ze zei niks. Toen stierf haar moeder ook.
Ik geloof niet dat de oorlog over is, zegt Fatma. Ik kan het niet voelen. Ik denk: ze komen weer, en dan gaan we er aan. Ik ben zo moe, ik kan me niet concentreren, ik ben te moe om te koken. Ik zit achter mijn bureau en er komt geen werk uit mijn handen. Wat moeten we doen?
Het is de laatste dag. Dia komt binnen, de man die met Jan die oefening deed, tijdens de training. Ernstig zegt hij tegen mij: dat was geen training. Jullie waren echt bij ons en met ons. Ik wil je bedanken.
Laatste gesprekken. Deny weet nooit van ophouden en neemt met Khaled de laatste zaken door.
Sausan, een van de kleine mensen, komt me halen want ze wil dat ik een foto maak, beneden in de werkplaats. Ze probeert vrolijk te blijven. Te werken. Ik neem een van haar borduurwerkjes mee, in een lijstje. God bless our home, heeft ze geborduurd, boven een kinderlijk huisje met een schoorsteen waar rook uitkomt, zoals je die in Gaza helemaal niet hebt. Het is weer begonnen te regenen en het is intens waterkoud, zoals het alleen in Gaza kan zijn. Ik denk aan al die mensen in al die dunne lekkende tenten, gisteren zijn er veel omgewaaid.
Ik ben ontzettend blij met onze ploeg, met Jan en Deny en Joes. Zo verschillend als we zijn, we zijn een team. En letten op elkaar. ’s Avonds zitten we in de flat, het leven houdt in Gaza op als het donker wordt, en iedereen zich zo goed en kwaad als het gaat verschanst voor de nacht. Dan praten we, over wat we hebben gezien, over wat we waarnemen: het is al vaker erg geweest in Gaza, we hebben al eerder tussen de bombardementen gezeten en verwoestingen gezien, niets van wat er nu is gebeurd is nieuw. Maar de massaliteit ervan is nieuw. We hebben dit onverwoestbare volk nog nooit zo kapot gezien, zo gebroken, zo hopeloos.
In Nederland was ik voornamelijk kwaad. Machteloos van woede zat ik bij de tv, ik moest mezelf inhouden, in wat ik zei, ik was geheel in staat om iemand die weer een domme ontkennende opmerking maakte zijn kop er af te slaan. Ik hield me bezig met mijn weblog, belde met Gaza als we er door kwamen, werkte me het schompes voor onze actie Operation Humanity. Om maar iets te kunnen doen. Nu, in Gaza, ben ik voornamelijk intens verdrietig, om al die gebroken mensen. Broken wings. Broken souls. Hoe kan het hier weer goed komen.
Wat we kunnen doen. Behalve de zo nodige praktische hulp. Er zijn. Met ze zijn. Ze laten het toe. Ze laten ons meer toe dan ooit te voren. Even een klein eiland maken van menselijkheid. Een vluchtheuvel. Waar grote sterke Dia die altijd zo stoer en zo dwars was in de armen van Jan kan staan en zachtjes zegt: help.
Willen jullie alsjeblieft weer heel snel terug komen, vraagt Khaled.
We gaan. Afscheid altijd moeilijk, wij kunnen weg, zij niet. En we weten nooit wanneer we elkaar weer kunnen zien. Nu moeilijker dan ooit. Maar ik heb me tegelijkertijd nog nooit zo nabij en verbonden geweten.
Erez.
Beste Anja,
Ik heb verschrikkelijk veel respect voor je.
Je bent een prachtige vrouw. Eerlijk als goud en recht door zee.
Waren er maar meer mensen zoals jij.
Echt heel erg fantastisch.
Joke
PS: mijn zus vindt dit ook, dat moest ik er even uitdrukkelijk bijzeggen. Echt helemaal geweldig vindt ze je. Je hebt ook een schitterend uiterlijk. Maar ja, het gaat uiteindelijk om eht hartje.
Kortom: keep up the good work.
Beste Anja, ik ben de zus van Joke en ik vind jou ook geweldig, echt toppie. Je doet fantastisch werk.
Go Anja Go!
Liefs Natasja Appel-van Honzen
Nou, dames, hartstikke bedankt en zo is het wel weer genoeg hoor ander ga ik naast mijn schoenen lopen.