Als mijn tweede termijn in de Eerste Kamer er op zit, over anderhalf jaar, en ik zover ben om met een vrolijk pensioen te gaan (bijna 67 ben ik dan) dan ga ik dit het meest missen: mijn fractie. Wekelijks trekken we minstens een dag met elkaar op, vergaderen, zijn er bij wanneer een van ons zijn verhaal moet houden in de plenaire, discussiëren met elkaar, zijn het soms geweldig met elkaar oneens, zijn dol op foute grappen, ergeren ons samen, vervelen ons ook wel eens samen want een deel van onze aanwezigheid in de kamer bestaat ook wel eens uit hangen en uitzitten, hebben commentaar op elkaars bijdragen – en af en toe hebben we na afloop nog een nakwaak in de kroeg. Slimme mensen vind ik mijn collega’s, met ontzettend veel te vertellen, en na die jaren heb ik ze nog steeds niet uit. Maar ik waardeer het vooral hoe we ondanks de ernst van wat we daar doen zoveel plezier met elkaar kunnen hebben. Het is te zien, toch? Hier:
En dit hierboven is Geert die aanduid hoe dik het belastingdossier is dat hij door moet werken voor de plenaire behandeling van hoe heet dat nou toch ook alweer. Sineke is ook heel leuk, maar die was er toevallig gisteren niet. Zo, en nou weer serieus. Voorzitter Tiny probeert weer enige orde in de zaak te hameren, wat niet altijd lukt als hij zelf moet lachen.
Eric Smaling deed zijn ding over mest. Want we hebben in Nederland een probleem: we hebben veel beesten, en die beesten maken behalve kipfileetjes ook mest. Zo werden er in het kwartier dat Eric zijn verhaal hield 250.000 eieren gelegd, waarvan 95% het land weer uitgaat als export, en wij blijven achter met de rotzooi. Aan de andere kant van de wereld, in Brazilië bijvoorbeeld, waar de soja wordt verbouwd die onze koeien eten raakt de bodem de fosfor kwijt doordat de vegetatie wordt gekapt, en hebben kunstmest nodig om die weer aan te vullen, en wat zij tekort komen ligt bij ons een probleem te wezen. Nou heeft de moeder van Eric de simpelste oplossing voor ons mestprobleem: minder dieren. Maar daar wil de minister niks van weten. Natuurlijk gaat het om de spanning tussen twee zaken: onze boeren en ons milieu. Maar daar valt wel wat aan te doen, om daar een evenwicht in te krijgen, zegt Eric, en dit is wat hij de minister voorstelt: laat de optie ‘minder dieren’ eens serieus doorrekenen.
Tuur Elzinga deed de wet op de participatie van jonggehandicapten, de Wajongeren. Dat vraagstuk plaatste hij in de recente discussie over de ‘onrendabelen’, want ook hier is de kwestie een groep mensen die geheel buiten eigen schuld heel moeilijk ligt op de arbeidsmarkt, ook voor degenen die wel zouden willen en kunnen werken. Het punt, zegt Tuur, is dat de minister wel de beperkingen tot arbeidsparticipatie van jongeren met een handicap wil bevorderen, maar niet bereid is serieus naar het belangrijkste knelpunt te kijken: de werkgevers geen jongeren met een beperking willen. Wel wordt die jongeren gedreigd met het intrekken van hun recht op een uitkering, en krijgt een groot deel van de groep die wel aan het werk komt nog naar 75% van het minimumloon. En dat bovenop de voorafgaande maatregelen: jongeren tussen de 18 en 17 krijgen geen bijstand meer, daarna kregen de 16 en 17 jarigen die voortijdig de school verlaten geen kinderbijslag meer, en nu zijn het de jonggehandicapten. Dus: Tuur doet een beroep op de regereing om de ‘onrendabelen’ minder aan hun lot over te laten, en meer als mensen te zien inplaats van als probleem.
Hoe het verder afliep, in het debat met de ministers weet ik niet omdat ik vroeger weg moest, maar ik verwacht dat collega Kees daar een goed bericht over heeft geschreven waarvan ik de link zal plaatsen zogauw ik die zie.
Wat een fantastische club mensen is het toch! Je boft maar met zulke fijne collega’s die zich – net als jij – dag en nacht inzetten voor de goede zaak. Ik wou soms dat ik ook van dat soort collega’s had, maar we hebben het niet allemaal zo goed getroffen als jij, helaas.
Veel succes met alles.
Ja, dat is ook een voorrecht, Chantal. Nu is het voor de helft wel een kwestie van keuze: de grote luxe in mijn leven is altijd geweest dat ik koos voor werk waar ik echt met hart en ziel achter kon staan, en dan kom je vanzelf ook hele aardige mensen tegen om mee samen te werken. De prijs die ik daar voor betaald heb – als je dat zo wilt noemen – dat ik nooit ‘carrière’ heb gemaakt, ik had bijvoorbeeld na twintig jaar in het onderwijs directeur moeten worden, waar ik geen zin in had want ik wilde geen bureaubaan. En dat ik veel werk onbetaald of slecht betaald heb gedaan. Wat straks, als ik met pensioen ben, wel betekent dat ik er niet echt riant voorsta. Dat ik op mijn oude dag nog gevraagd werd voor de Eerste Kamer, vanwege mijn maatschappelijke activiteiten, was een hartstikke leuk aanbod – ik zou er uit mijzelf nooit opgekomen zijn om dat te ambiëren. En het leuke is bovendien dat we allemaal vinden dat het een eer is om senator te mogen zijn, maar dat toch iedereen in de eerste plaats er voor kiest om dat te doen vanwege een grote maatschappelijke betrokkenheid, en niet voor het eigen ego (of voor de portemonnee, want daarvoor moet je niet bij de SP zijn).
Ik bedoel maar; dat ik in al mijn activiteiten ontzettend veel interessante en betrokken mensen tegenkom is een groot voordeel, maar ik kan me ook heel goed voorstellen, even legitiem, dat mensen kiezen voor meer zekerheid in hun werk, en dan met minder keuze wat betreft met wie je samenwerkt.