Ron Dotsch van de Radboud Universiteit gaf eerlijk toe dat hij Fanon nooit had gelezen. Maar zijn onderzoek bleek een prachtige aanvulling op het thema van de dag. Zoals Job Cohen al zei: slechts 10% van de Nederlanders valt onder het kopje openlijk racistische opvattingen – volgens een onderzoek van Motivaction in 2006. Maar dat wil niet zeggen dat al die andere Nederlanders zonder vooroordelen door de wereld wandelen.
Dotsch hield een lezing die ik veel mensen aan zou willen bevelen – over de aard van die onbewuste vooroordelen – hoe komen we er aan en hoe komen we er ook weer af? Het begint met de menselijke neiging om te ‘categoriseren’. We kijken niet elk moment fris naar de wereld, we zien wat we zien door de definities die we al in ons hoofd hebben zitten. We hoeven niet bij elke stoel opnieuw te denken: dat ding op vier poten, waar zou dat voor zijn? Categoriseren is in principe functioneel. Dotsch gaf als voorbeeld het feit dat mensen vroeger leerden dat een tijger gevaarlijk is. Dus zo raakten we geprogrammeerd: een tijger: wegwezen. De mensen die niet leerden categoriseren en bij elke tijger opnieuw dachten interessant beest, wat voor beest zou dat zijn, overleefden het niet. Het is op een bepaalde manier dus volstrekt functioneel om in stereotypen te denken.
Voorbeeld. Filmpje. In een bus zit een klein oud vrouwtje tussen twee nogal gevaarlijk uitziende donkere jonge mannen, een ervan is ook nog behangen met goud. Bus gaat door een tunnel. Donker. Gaat dat wel goed met dat vrouwtje denk je als toeschouwer. Het wordt weer licht. Het vrouwtje blijkt verdwenen. En die ene gevaarlijk man merkt dat zijn gouden ketting en wat nog meer zijn gestolen. Dat is lachen. En waarom? Omdat onze stereotypen niet bleken te kloppen. Door de caregorisering in ons brein komen er niet op om dat vrouwtje als mogelijke dader te zien.
Maar we kunnen zo zien waar die categorisering omslaat in vooroordelen. Neem ons huidige denken over ‘Marokkanen’. Voor veel mensen is de onwillekeurige associatie: crimineel. Terwijl we, als we er rationeel over na denken, ook wel weten dat niet alle Marokkanen crimineel zijn, en niet alle niet-Marokkanen niet.
Ik kan daar zelf ook voorbeelden van geven, hoe begrippen en groepen mensen aan elkaar gekoppeld worden in het denken van mensen. Zo doemt bij het woord Palestijnen al heel gauw ’terroristen’ op, terwijl, gewoon objectief volgens de definitie van terrorisme dat is aanvallen op burgers om politieke redenen, Israël het met vele paardenlengtes wint. Maar bij het begrip ‘Israël’ denken we niet snel aan terrorisme. Dat begrip is vaker gekoppeld aan ‘zelfverdediging’. Hoewel, opnieuw, gewoon objectief gezien, de Palestijnen veel meer reden hebben om zich te verdedigen – hun land is gestolen, zij leven onder bezetting, en ze houden steeds minder over. Dit is vooral een voorbeeld dat wanneer binnen de ‘dominante discours’ bepaalde begrippen steeds maar in combinatie worden herhaald, ze op een gegeven ogenblik onbewuste associaties worden.
We deden met Dotsch een testje. We kregen rijtjes namen, Nederlandse en Marokkaanse, en rijtjes dingen die evident goed of slecht waren: liefde, vrede, oorlog, dood, blij, pijn. Eerste testje, bij een Nederlandse naam en bij een goed woord sloeg je met je hand op je linkerdij, en bij een Marokkaanse naam en een slecht woord op je rechter. Keurig gedaan iedereen. Volgende testje: nu sloeg je op je linkerdij bij een Marokkaanse naam en een goed woord, en op je rechter bij een Nederlandse naam en een slecht woord. Haha. Dat ging al heel wat minder ritmisch en netjes. Want daar moeten we langer over nadenken. Betrapt. Ja ook ik hoor.
Het lastige met die 73% die zegt niet racistisch te zijn, is dat ze meestal ook geen racistische denkbeelden hebben, maar juist omdat ze dat denken vaak niet merken hoe ze toch beïnvloed zijn. Daar was een mooi onderzoek naar gedaan. Autochtone Nederlanders kregen een bril op hun neus, waarmee ze een virtuele situatie zagen, en de opdracht was om op de man die ze zagen af te lopen, en te bekijken welk woord die op hun borstkas droegen en welk nummer op hun rug, en dat te onthouden. Maar in werkelijkheid ging de test over iets anders. De helft van die virtuele mensen had een Marokkaans uiterlijk, en de andere helft was typisch blond met blauwe ogen. Wat bleek? Mensen hielden meer afstand tot de Marokkaan, en begonnen ook meer te zweten, ook al wisten ze heel goed dat die Marokkaan virtueel was. Waaruit blijkt dat mensen die zeggen dat ze niet eens zien of iemand gekleurd of blank is jokken. Ze zien het niet alleen, ze reageren er ook lichamelijk op.
Iets dergelijks kun je ook zien in een onderzoek naar het ‘by-stander effect’. Laat iemand op straat sinaasappels vallen. Meestal zal iemand dan even helpen die op te rapen. Als er geen andere mensen bij zijn gebeurt dat ook, onafhankelijk van de etniciteit van degene die de sinaasappelen laat vallen. Maar als dat gebeurt temidden van veel mensen maakt etniciteit opeens wel uit. Dan wordt iemand met een donkere huidskleur opeens veel minder vaak geholpen, want tja, die andere mensen doen dat ook niet.
Nog meer onderzoek. Hoe vriendelijk een blanke zichzelf inschat in de interactie met een zwart persoon hangt vooral af van de denkbeelden die hij/zij heeft, denkt hij niet racistisch te zijn, dan schat hij zichzelf vriendelijker in dan iemand die niet zo’n positief zelfbeeld heeft. Maar voor het object is van dat verschil niet veel te merken. De werkelijke vriendelijkheid hangt veel vaker af van impliciete associaties.
Als we dat weten, valt daar wat aan te doen? Niet zoveel, zei Dotsch. Onderdrukken helpt niet. Met training is er wel iets te verhelpen, maar het effect ervan is zo weer weg. Wat wel helpt is contact.
Ah, nu komen we op een interessant terrein. In de trainingen waar ik vroeger aan deel nam, en later ook leidde, vanuit het ‘bondgenotenconcept’, zwart en wit, mannen en vrouwen, joods en niet-joods, klasseverschillen, was een van de methoden die we gebruikten terug denken naar de momenten dat we voor het eerst hoorden over die ‘anderen’. Ik zat eens in de tram naast een blanke moeder met een blank kind. Tegenover ons zat een grote Surinaamse vrouw, met glanzende bruine knieën. Ik zag dat kind gefascineerd kijken. Opeens stak dat kind een vingertje in de mond, en raakte toen een knie aan – geeft dat af, dat bruin. De moeder die het zag, werd rood, zei iets barsigs in de trant van niet doen ben je nou helemaal gek, en trok haar kind mee. Wat heeft dat kind geleerd? Dat je naar iets dat er zo fascinerend anders uitziet niet nieuwsgierig mag zijn want dan krijg je straf.
Was dat kind onbewust racistisch? Helemaal niet. Kinderen kunnen heel nieuwsgierig zijn naar wat er anders is – de associatie anders is verkeerd is aangeleerd en heel vaak vroeg begonnen. Kun je dat nog afleren? Ten dele, door contact dus, zegt Dotsch. Ik zeg: het helpt al om je er van bewust te worden. Dan is het nog niet weg maar dan herken je het, en kunt beter beslissen hoe je ernaar wilt handelen. Dat kan overigens ook omslaan in een heel voorzichtig en overdreven vriendelijk omgaan met die anderen – het was een bekende fase in onze oefengroepen.
Contact dus, zegt Dotsch, maar ook dat is nog niet zo simpel. Doe een groep witte en zwarte mensen bij elkaar, met het doel om elkaar te leren kennen. Wat gebeurt er? De dominante groep, de witten hebben onbewust een andere agenda dan de zwarten. De witten willen vooral met elkaar praten over wat ze met elkaar gemeenschappelijk hebben, en willen graag aardig gevonden worden. En de zwarten willen graag dat er nu eindelijk eens naar hun grieven wordt geluisterd. Wie wint er? Meestal de dominante groep, want zowel blanken als zwarten zijn het er vaak onbewust over eens dat de blanken belangrijker zijn, en die bepalen dus de agenda.
Nou, dat was een feest van herkenning, want de onderzoeken die Dotsch citeerde bevestigden precies wat wij in de praktijk, in die bondgenotengroepen, ook ontdekten. En dat is precies wat er in goedbedoelde dialoogprojecten zo vaak mis gaat. Ik heb het zo vaak meegemaakt, in de fase dat ik ook nog dacht dat het geen slecht idee was om dialooggroepen te maken tussen Palestijnen en Israëli’s. “Engendering the preaceprocess” was een grote vrouwenconferentie, met een lange voorbereidingstijd, en met tal van groepen waarin Palestijnse en Israëlische vrouwen met elkaar praten, met het idee: als we elkaar beter begrijpen, dan gaat er wel wat veranderen. Die groepen liepen altijd een tijdje goed, en dan liepen ze dood. Dit was de conclusie: de Israëlische vrouwen gingen tevreden naar huis, want ze hadden een geweldige ervaring gehad, zoveel wederzijds begrip, en ze voelden zich ook erg bevestigd in hun vriendelijke zelfbeeld. De Palestijnse vrouwen werden na een tijdje kribbig, voelden zich gebruikt. Mooi, dat zij zich zo fijn voelen, maar wat verandert er voor ons? Helemaal niets. Wij gaan weer terug naar de bezetting. Uiteindelijk voelden ze zich vaak misbruikt als knuffelobject om Israëlische vrouwen een prettige ervaring te bezorgen. Want over de echte nare dingen wilden die niet praten, en ook niet over hun eigen verantwoordelijkheid voor wat Israël deed. Ze wilden voornamelijk graag bevestiging – wij zijn de goeien, wij zijn niet zo. En daar hield het dan meestal mee op.
Het is maar een voorbeeld, maar ik heb er heel veel, ook in andere groepen die uitgingen van ene dialoog, zonder te beseffen dat er sprake was van structurele ongelijkheid. Het bracht ons in de bondgenotengroepen ertoe om nooit te ontkennen dat maatschappelijke ongelijkheid – een dominante groep en een ondergeschikte groep – doorwerkt in de onderlinge interactie, en dat het proces dat elke kant door moet maken om werkelijk tot elkaar te komen voor een groot deel verschillend is. En voor een deel dan ook apart moet worden doorgemaakt. Om terug te keren naar Fanon: het maakt uit of je je bewust wordt van wat je is aangedaan als slachtoffer van kolonialisme, of wat er met je is gebeurd als lid van een overheersende koloniale cultuur. Aan beide kanten van de scheidslijn beschadigingen, aan beide zijden werk aan de winkel, maar niet per definitie hetzelfde werk.
Daar valt nog veel meer over te zeggen, maar daar laat ik het nu even bij. Met dank aan Ron Dotsch die me met zijn lezing weer helemaal terugbracht naar de lessen van vroeger jaren, met een vraag die ik in de komende tijd graag wil onderzoeken: hoeveel van die lessen van toen nog toepasbaar zijn in de huidige situatie.
Nou ja zeg wat is dat nou wweer voor een middeleeuwse opmerking over de donkeren jongemannen. ik heb nog liever een racist die iets recht in mijn gezicht verkondigt dan van die gniffenelende meelopers die stilzwijgend instemmende gevoelens op voelen komen borrelen. Het ontbreekt hier aan een totaal respekt voor de negroide aardbewoner.
Wat leuter je nou, Jerson. Wie heeft ‘hier’ geen respect voor zwarten, over welke middeleeuwse opmerking heb je het? Ja, mensen die gewoon toegeven dat ze racist zijn, zijn makkelijker te verdragen en te pareren dan mensen die vooroordelen hebben maar dat ontkennen – dat is nou exact wat er staat. En dus, Jerson?
Jerson, als je met ‘hier’ Nederland bedoelt en met gniffelende meelopers die gele taartpunt in het bovenste plaatje dan kan ik me je opmerking goed voorstellen.
Anja, het maakt inderdaad heel veel uit (dat voorbeeld van die moeder met dat kind in de tram) hoe je bent opgegroeid. Wij werden als kinderen vaak meegenomen naar de broedergemeente in Zeist, de kerk van mijn grootvader en vader. Dan leer je van jongsaf anders – of juist niet anders – naar Surinamers kijken.
Maar ik heb wel een probleem dat jij hierboven ook beschrijft: ik betrap me er de laatste tijd steeds vaker op dat naarmate de maatschappelijke druk toeneemt door al dat giftige gedoe over integratie en de smerige insinuaties (neem bijvoorbeeld arabist Jansen die vandaag weer zogenaamd wetenschappelijk leeg mag lopen over de combi koran-kinderen slaan) dat ik overdreven vriendelijk doe tegen iedereen die een andere etnische achtergrond heeft. Vooral in het openbaar vervoer of op straat. Ik leg het zelf uit als willen proberen tegengas te geven, maar het klopt natuurlijk voor geen meter.
Dat is ook precies wat we in die bondgenotengroepen ontdekten, Clara. En dat is de andere kant van de medaille, ik heb me er na weer zo’n gedoe over hoofddoeken ook wel eens op betrapt dat ik vriendelijk glimlachte naar iedereen met een hoofddoek op, terwijl ik niet op dat idee zou komen als ik vrouwen met een hoedje op tegenkwam. Ook dan heb je de neiging om mensen niet als individu te zien maar als lid van een groep. En vroeger heb ik me nog wel eens geheel in laten pakken door een zwarte meneer omdat ik dacht dat hij anders zou denken dat ik racistisch was. Tot ik dacht ja hee, zeg, dat is ook een makkelijke truc, daar ga ik toch niet intrappen.
Allemaal leerproces.
Als ik weer eens beschuldigd werd van racisme, in die tijd gebeurde dat nogal eens, dan moest ik goed nadenken:
a. Is dat misschien waar? In plaats van beledigd te ontkennen kun je dat ook opvatten als nuttige feedback.
b. Is het niet speciaal waar voor mij maar is dat afreageren op alle blanken in het algemeen? In dat geval kun je begrijpen waar het over gaat en het je niet persoonlijk aantrekken. Ik kwam er achter dat uitgerekend ik nogal eens wat naar me toe kreeg, omdat ik een veilig ‘oefenobject’ was – ik liep niet weg en sloeg niet terug. Er zijn toen in de vrouwenbeweging ook veel interessante ruzies en conflicten geweest tussen zwarte en witte vrouwen – heel leerzaam. Een zwarte Amerikaanse vrouw: “when I’m talking to you in anger, at least I’m talking to you!”
c. En soms is het bullshit. Dan afhandelen als bullshit.
Wat ik vooral heb geleerd: serieus luisteren maar me niet laten intimideren. Dat was nog niet altijd zo eenvoudig, want toen ‘zwart’ eenmaal flink kwaad werd, met een geweldig historisch gelijk aan hun kant ook nog eens, en met een flinke dosis historisch schuldgevoel aan mijn kant, kon het flink knetteren.
Weet je wat mij ontzettend hielp? Toen ik besefte dat ik als vrouw tegenover mannen, met die gehele geweldige vrouwenbeweging achter mij, ook wel eens de neiging had om een man eens flink aan te pakken. Natuurlijk niet de echte rotzakken, want die waren zo weg of ze sloegen.
Ik heb er dus ook veel van geleerd omdat ik in het ene proces, vrouw tegenover mannen, aan de ondergeschikte en zich emanciperende kant zat, maar als blanke aan de dominante kant die wel een beetje in mocht binden.
Ach dat waren nog eens tijden.
Clara (3)
Ja, ik begrijp je probleem wel. Mij overkomt dit ook. Echter er
is nog een andere kant. In de oorlog, toen joden een jodenster moesten dragen, waren er mensen die hen demonstratief groetten of hun hoed voor ze afnamen. Het sumiere dat ik hierover gehoord heb was, dat de jodensterdragers er zich gesterkt door voelden.
Of gaat mijn vergelijking mank?
Jan.N
Ja, ook dat is een kant, Jan. Ik heb ook gemerkt dat er mensen in Nederland zijn, moslims, die het waarderen als je laat merken dat je gewoon geïnteresseerd bent. Dat je achter ze staat.
Het is meer … als je geïntimideerd raakt, dingen doet waar iemand helemaal niet om zit te wachten. Ik werd lang geleden ook wel eens kriegel van mannen die lieten merken hoe vreselijk solidair en feministisch ze waren – dan kreeg ik wel eens iets van doe normaal.
Ik heb geen simpel antwoord. Het is iets met balans. Met context.
Ik bijt mijn tanden stuk op de foto van die slide. Daar staat ‘niet racistisch en voor een multi-culturele samenleving’ De gele punt heeft geen tekst erbij. Ik bedenk dan: ‘niet racistisch en tegen een multi-culturele samenleving’. Maar dan staat in het rode weer: openlijk racistisch.
Anja, jij was erbij is dat die gele punt?
Ja, zo is het Anja. Ik ben het helemaal met je eens. Ik heb al jarenlang een Marokkaans kappertje. Als ik er kom vraag ik naar z’n moslim-feestdagen, naar z’n familie in Marokko etc. Hij vindt het mooi, dat ik van betrekkelijke lange afstand naar hem kom om me te laten knippen. Hij slaat dan z’n arm om me heen. Hier is niets geforceerds bij. Ik was dat al heel lang gewend bij mijn moslim-vrienden in (ex) Joegopslavië. Hierbij wil ik overigens zeker niet zeggen, dat het allemaal engelen zijn. Bij mijn orthoxe- en katholieke-vriemdem daar ging dat precies hetzelfde. Enfin, dat hoef ik jou, met jouw ervaring in Joegoslavië niet te vertellen.
Jerson, je kunt best van mening verschillen met Ron Dotsch, maar op dit weblog gaan we niet kiften, man. Dus hou het een beetje beschaafd, als je in discussie wilt.