Af en toe koop ik de New York Review of Books voor in de trein. Mijn plezier in de engelse taal houdt ongetwijfeld verband met het feit dat mijn liefdesleven in de wilde jaren zestig en zeventig zich grotendeels in het engels afspeelde, en ook al is dat lang geleden: engels blijft sexy. Maar de NYR koop ik zeker niet elke keer want het is een intimiderend blad. Het staat moedeloos makend vol met vreselijk interessante zaken die ik eigenlijk ook zou moeten lezen maar waar ik een week over zou doen, en de recensenten beschikken meestal over een literaire kennis waarvan ik niet begrijp hoe je die in één leven hebt kunnen vergaren, en mijn boekenkast is ook niet voor de poes hoor.
Maar tegenwoordig kijk ik naar de nieuwe NYR uit en sla ik geen nummer over en dat komt door Tony Judt. Die ken ik als schrijver, ik meldde dat al eerder, hier, vanwege zijn scherpe stukken over Israël. Nu is het bekend dat Judt dood gaat – hij is al bijna geheel verlamd, alleen zijn hersens werken nog op volle toeren. En nu verschijnen in elk nummer van NYR een aantal autobiografische schetsen. Beeldschoon en indringend.
Je voelt de urgentie: binnenkort, als zijn lichaam het begeeft gaat ook dat brein mee, en al die herinneringen. Nog net heeft hij de tijd die te bewaren, mee te delen. Maar het indrukwekkende van die schetsen is dat ze op geen moment sentimenteel of nostalgisch worden – het blijven kleine compacte essays. Het gaat niet alleen om de herinneringen, het gaat om de lessen die Judt er uit trekt.
Twee schetsen in het nummer van 13 mei. Ik heb even overwogen om er fragmenten uit te vertalen, en besloten dat ik dat niet kan. Judt’s engels is zo compact, precies – ik zou er uren aan zitten prutsen voor ik het gevoel zou hebben enigszins in de buurt te komen van de strakke helderheid van die taal. Ik hoop dat straks die schetsen gebundeld worden in een boek, en iemand aan het karwei gaat zitten die professioneel te vertalen: ook het enorme werk Postwar van Judt is nu in het nederlands verschenen als Na de oorlog. Een geschiedenis van Europa sinds 1945.
De eerste schets heet Austerity, dat te vertalen is als soberheid, maar behalve eenvoud ook een bijklank heeft van strengheid en ernst. Zie je, daar ga je al, mijn vertaling zou tekort schieten. Met humor beschrijft Judt dat hij getrouwd is met een milieubewuste echtgenote die de afhaalchinees vertelt dat ze de maaltijd in cartonnen en niet in plastic bakjes afgeleverd wil hebben. Zijn kinderen weten meer over de klimaatsveranderingen dan hij. Daarbij vergeleken is hij – daar komt weer zo’n zin: ‘a prelapserian relic from the age of ecological innocence’. Een mastodont uit het tijdperk dat we ecologisch gezien nog geheel onschuldig waren, zeg maar. Daarentegen, schrijft Judt, wie is degene die het huis door loopt om kranen dicht te draaien en lichten uit te doen? Wie vindt dat een kledingstuk nog wel mee kan terwijl de andere familieleden al van de school zijn dat je ze wegggooit als er wat mee is? Wie warmt kliekjes op en bewaart inpakpapier dat nog wel eens een keer ergens voor kan dienen? Zijn zoons steken de draak met hem tegenover hun vrienden: pa was vroeger arm. Nee, corrigeert Judt ze: ik groeide niet op in armoede maar in soberheid.
En dan komt het verhaal van zijn jeugd, beeldend, het Engeland van in en na de oorlog: je kunt de kolendamp ruiken. De mensen gingen gekleed in bescheiden kleuren, bruin, beige, grijs, en leefden bescheiden levens. Niet alleen uit geldgebrek, maar omdat dat zo hoorde. Soberheid, voor het tijdperk van de massaconsumptie, was nog een deugd.
Nu pas, terugkijkend, zie ik de waarde van die tijd, zegt Judt. Niet dat iemand meer terug zou willen naar die magere jaren. Maar toch is er ook iets verloren. Zestig jaar nadat Churchill het nog had over ‘bloed, zweet en tranen’ kon de Britse premier na 9/11 niets beters verzinnen dan de bevolking aan te sporen om vooral te gaan winkelen – vanwege de economie. ‘Als we betere leiders willen, moeten we om te beginnen meer van hen vragen en minder voor onszelf’ zegt Judt. Een beetje meer soberheid zou ons niet schaden.
Een tweede schets, een persoonlijk antwoord op de vraag wat het betekent om joods te zijn.
(wordt vervolgd)
lieve Anja, heb je die stukken ook in het Engels? Dan zou ik de link graag doorsturen aan Engelstalige vrienden, maar …..ik ben bang dat je het gewoon gelezen hebt en [mooi] samengevat.
In dat geval zullen we via N.Y Review of books moeten zoeken.
Nee helaas, ik heb hier de papieren versie van de krant, maar de stukken staan niet op het net, dan had ik er wel een linkje naar gemaakt.
Het is het laatste nummer, moet nog te koop zijn.