Over de term fascisme (2)
(Eerste deel, hier)
Kromhout, in het blad van Maarten van Rossem, vergeleek de opkomst van de PVV, en de ideologie vooral met die van de NSB destijds, en zag verschillen maar vooral ook veel overeenkomsten. Voor wie er meer over wil weten, in het blad wordt ook literatuur aanbevolen, vooral het nieuwe boek De NSB, Onstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische beweging, 1931-1935.
Frans Leijnse beroept zich vooral op het boek van Robert Paxton, De anatomie van het fascisme, waaruit mag blijken dat het fascisme minder ver van ons af staat dan we graag denken. Paxton analyseert de voor- en naoorlogse (neo) fascistische bewegingen en komt tot een standaardisering van eigenschappen, of ‘activerende hartstochten’ die de fascistiche bewegingen kenmerkt. Leijnse noemt er een aantal:
– Een gevoel van overweldigende crisis waar geen tradtitionele oplossingen voor zijn,
– Het geloof dat de eigen groep geslachtofferd wordt, wat elke daad tegen interne en externe vijanden rechtvaardigt,
– De vrees dat de groep door buitenlandse invloeden zal verzwakken,
– De ervaren noodzaak om een hechte en ‘zuivere’ gemeenschap bij elkaar te houden,
– De behoefte aan het gezag van ‘natuurlijke’ leiders, culminerend in één nationale leider van wie het instinct de bestaande rede overstijgt,
– Het recht van de uitverkoren groep om anderen te domineren.
Dat wordt dan een eenvoudige invuloefening, want dit is al duidelijk: de nadruk op de zuiverheid van het eigen ‘volk’ en de eigen cultuur (al blijkt die nauwelijks in woorden te vatten) zijn herkenbaar in de Wilderse retoriek, net als de bedreiging daarvan door de ‘buitenlanders’, althans een specifiek deel van hen, dan de interne vijanden die het gevaar niet zouden zien en mede de oorzaak zijn dat de buitenstaanders niet worden tegengehouden, collectief links dus, ‘Den Haag’, de grachtengordelelite, naar behoefte aangevuld met alle rechters of ‘de linkse media’. Veel verontwaardiging en verongelijktheid over de wijze waarop de eigen groep wordt beoordeeld en behandeld – de ‘demonisering’ – en een groot vertrouwen in die ene leider die de waarheid in pacht heeft, en hoewel hij zelf deel uitmaakt van het gehate Den Haag daar wel eens flink de bezem door zal halen. Dat de woordvoerder zich opstelt als alleenheerser en de achterban geen stem geeft, valt kennelijk weg tegen de gedachte dat de leider instinctief de stem van het volk al vertegenwoordigt. Hij ‘benoemt de dingen’, en kennelijk als enige.
Van de externe vijand, in dit geval de islam, wordt een monolithisch blok gemaakt, onveranderlijk, verraderlijk, niet geleid door een godsdienst maar door een ideologie. En elke uitingsvorm van die groep, hoezeer ook binnen de regels van de rechtsstaat die burgers vrijheid van godsdienst garandeert, elke nieuwe moskee is een bewijs van de dreigende ‘islamisering’. En kenmerkend is bovendien dat het wereldbeeld zo gesloten is dat het resistent is tegen feiten: het feit bijvoorbeeld dat er met geen mogelijkheid een meerderheid aan moslims in Nederland zal komen, dat er geen enkele aanwijzing is dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse moslims zou streven naar een machtsovername om de Nederlandse cultuur te vernietigen en een zuiver islamitische staat te vestigen, het feit dat er met de meeste moslims gewoon te praten valt, en dat zij zich in hun wensen en levensdoelen nauwelijks van andere Nederlanders onderscheiden – het maakt allemaal niet uit dat je niet eens een geleerde hoeft te zijn om dat eenvoudig te kunnen constateren.
Werkelijke problemen met de migratie, schooluitval, te weinig deelname aan de arbeidsmarkt voor een deel van hen, nog haperende emancipatie, ook voor een deel van hen, worden ‘geislamiseerd’, in plaats van dat er werkelijk gezamenlijk wordt gewerkt aan een aantal kwesties waar in principe consensus over mogelijk zijn (niemand is voor genitale verminking, of voor gedwongen huwelijken, die overigens niet islamitisch zijn) – en er treedt een polarisatie op tussen bevolkingsgroepen. Bang gemaakte autochtonen, en allochtonen die het gevoel hebben het niet goed te kunnen doen.
Is dat fascisme? Het komt in ieder geval aardig in de buurt. Er is geen sprake van een bewust fascisme bij een groot deel van de aanhang. Er is al vaker opgemerkt dat niet alle Wilders stemmers per definitie racistisch zijn, en naar het schijnt vinden veel van hen ook wel dat Wilders met zijn opvattingen over moslims ‘overdrijft’, maar ze vinden het ook niet erg dat zo’n man, met zulke opvattingen, zoveel politieke macht krijgt. Integendeel. En dat betekent toch dat een niet onaanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking wel degelijk gevoelig is voor de verleidingen van een nieuw fascisme – de angst voor het verlies van de ‘eigen’ cultuur, het vijanddenken, het wantrouwen tegen rechtsstaat en parlement, tegen de intellectuele elite, de media, de rechters, ‘links’, in het algemeen tegen de mensen die zich meer kosmopolitisch dan nationalistisch opstellen, en tegen mensen die zich niet laten verleiden om de wereld langs de lijnen van godsdienst op te delen. De multicultiknuffelaars en theedrinkers die het gevaar niet zien en het Paard van Troje binnen halen.
Wordt vervolgd.