Overal in de Arabische wereld zijn het met name de jongeren die in opstand komen. Ze zijn – in verhouding – beter opgeleid dan ooit, ze hebben als jongeren contact met de hele wereld, dankzij de nieuwe sociale media die grensoverschrijdend zijn, en ze zijn het zat dat ze geen kansen krijgen en er niet naar hen geluisterd wordt.
Hetzelfde gebeurt ook in Gaza, al is de situatie daar niet hetzelfde als in de Arabische landen met een al of niet ‘verlichte’ dictatuur. Gaza lijdt vooral onder de bezetting en de blokkade, waardoor de werkloosheid zo hoog is dat maar een deel van de jongeren werk kunnen krijgen, ook als ze goed zijn opgeleid. En dus noodgedwongen in de tunnelindustrie werken, bijvoorbeeld, wat levensgevaarlijk is. Gaza lijdt ook onder het feit dat het niet of nauwelijks mogelijk is om buiten die grote zandbak te studeren of werkervaring op te doen. Er zijn universiteiten, maar ook daar kunnen de docenten zich nauwelijks bijscholen, en de keuze aan vakken is beperkt. Het rottige is dat het niet alleen de Israëlische bezetting is die het de jongeren moeilijk maakt, ze hebben ook nauwelijks meer vertrouwen in het Palestijnse leiderschap, niet in Fatah, niet in Hamas. Pas had een groepje Palestijnse jongeren een studiebeurs gekregen in de VS, maar deze keer was het Hamas die probeerde ze tegen te houden. Na veel gezeik lukte het toch om de meesten van hen via Rafah en Egypte naar de VS te krijgen, maar het maakt wel dat veel jongeren ook de hoop op hun eigen semi-regeringen hebben opgegeven.
Waar jongeren in Gaza in het algemeen al lijden onder een enorme beperking van hun toekomstmogelijkheden geldt dat nog meer voor jongeren met een beperking. In principe heeft Palestina voor gehandicapten een geavanceerde wetgeving – ministeries zijn bijvoorbeeld verplicht een bepaald percentage gehandicapten aan te nemen, en nieuwe gebouwen moeten allemaal rolstoeltoegankelijk zijn, natuurlijk met name ook de scholen en universiteiten, maar er mankeert nog van alles aan. Er is vooral een groot gebrek aan openbaar vervoer waar ook mensen in een rolstoel gebruik van kunnen maken. En een baan krijgen, vergeet het maar, nu er voor elke vacature honderden gegadigden zijn van wie de meesten zich op twee benen voort kunnen bewegen en dus niet hoeven te vragen om aanpassingsmaatregelen.
Dus vonden wij van Kifaia – samen met Deny de Jong, die adviseur is van het NCCR waar we voor werken, en de mensen daar – het geen slecht idee om een project te starten voor jongeren met een handicap. Eerste vraag aan henzelf: wat hebben jullie nodig. Algemeen antwoord: extra ondersteuning om zelf ons eigen werk te creëren. Microkredieten, zeg maar, en extra ondersteuning in de vorm van een netwerk, coaching en training, om zelf iets op te kunnen zetten. En voor de mensen die nog niet zo ver zijn: extra hulp om hun opleiding af te kunnen maken.
Het project is nog maar een plan. Om het van de grond te tillen is er financiering nodig, en daar gaan we aan werken. Het heeft, als voorbeeld, veel voorbereidend werk gekost om van de EU het geld te krijgen voor het vrouwenproject, maar dat is gelukt, en nu gaan we ook iets van de grond tillen voor de jongeren.
Die zijn enorm ongeduldig. Ik was erbij, bij de tweede bijeenkomst van een door het NCCR bij elkaar gehaalde groep jongeren, en Theo Andreae leidde de bijeenkomst. Eerst een rondje, om van iedereen te horen wat hun wensen en dromen zijn. Er zijn jongeren bij die nog niet verder kunnen denken dan: als ik maar een medische behandeling krijg, als ik maar geopereerd kan worden, als ik maar een elektrische rolstoel krijg, en een dertienjarige jongen die eigenlijk nog veel te jong is heeft zijn moeder mee die vooral klaagt over wat ze allemaal nodig hebben en niet krijgen – we weten het, de nood is hoog, en wat het NCCR kan doen aan armoede is heel beperkt. Maar andere jongeren hebben al een fiere kijk op wat ze willen met hun leven. Ibrahim zegt: ik ben gehandicapt maar ik wil bewijzen dat ik het kan, zelf een zaak beginnen. Een een andere zegt: ik weiger om eeuwig van hulp afhankelijk te zijn, ik wil mijn eigen levensonderhoud verdienen. En ik wil laten zien dat ook gehandicapten een bijdrage hebben aan de maatschappij.
Van sommige jongeren klopt hun filosofie precies met die van het NCCR: niemand kan de wereld voor ons veranderen behalve wij gehandicapten zelf. Wij zijn de enigen die weten wat we nodig hebben. Wij geven de leiding over ons leven niet af.
Voor sommigen is hun eerste doel dat ze hun eigen onderhoud kunnen betalen, een elektrische rolstoel of orthopedische schoenen. Voor bijna iedereen geldt dat ze een een mobieltje en een computer zouden willen, zaken die voor elke Palestijn belangrijk zijn, maar voor gehandicapten die meer dan anderen afhankelijk zijn van de mogelijkheid te communiceren nog meer. Maar anderen hebben een groter doel voor ogen: dat de mensen met een handicap volwaardig kunnen participeren. En dat zij degenen zijn die het goede voorbeeld kunnen geven. Er moet heel veel veranderen in hun samenleving. Een jonge vrouw vertelt dat ze is afgestudeerd in business administration met de hoogste cijfers, maar elke keer als ze solliciteert wordt ze uiteindelijk toch weer afgewezen – ze zit een een rolstoel. Voor haar werk zelf zou dat niet uit moeten maken, ze is intelligent en heeft dat al bewezen, ze is ambitieus en energiek, ook dat is al af te lezen aan het feit dat ze is afgestudeerd. Toch lukt het niet. Dan maar voor mezelf beginnen, is haar idee.
(In het midden in het paars met gele T-shirt: Theo Andreae)
Ze willen van alles: een van de vrouwen wil een zaakje beginnen voor sieraden, make-up en leuke kleren, ze maakt nu al mooie dingen, maar mist het beginkapitaaltje om door te zetten. Twee mensen willen een boekwinkeltje beginnen, anderen willen computeronderhoud gaan doen, of mobieltjes verkopen, Mohammed, die we al thuis bezochten, ziet iets in een buurtwinkeltje, zo’n kleine supermarkt voor de dagelijkse boodschappen. Het valt mij op hoe realistisch ze zijn, dit zijn geen grote dromen, dit zou zo maar gewoon kunnen, met een beetje hulp.
Terwijl Theo een workshop met ze deed, hoe zet je een business plan op, moest ik een speech houden voor de notabelen, die kwamen kijken naar het vrouwenproject. Theo gaat nog een artikel schrijven over zijn ervaringen met de groep. Toen ik terugkwam voor het eindrondje hoorde ik vooral hoeveel jongeren morgen willen beginnen, het liefst vandaag nog. Wanneer zijn jullie zover dat we een start kunnen maken? We kunnen nog niets beloven, zeggen we, we beloven alleen dat we onze stinkende best gaan doen. Wanneer? Zo gauw mogelijk. Ze staan te trappelen, de jongeren, al is dat misschien een vreemde uitdrukking voor jongeren die niet kunnen staan en ook niet trappelen.