(Hans Dijkstal)
Zaterdag was ik in Utrecht bij een bijeenkomst van bestuur, pleitbezorgers en belangstellenden die actief willen worden van Eén Land, Eén samenleving, een initiatief van Hans Dijkstal, helaas vorig jaar overleden, die vond dat de tijd rijp was voor een politiek breed gedragen initiatief om de eenheid tussen burgers, nieuwe en oude, en de onderlinge solidariteit te versterken. Ik schreef er eerder over: hier, hier en hier.
Dat Dijkstal overleden is is een gevoelig verlies, het is dus fijn dat een andere VVD’er, Pieter Winsemius, is toegetreden tot de pleitbezorgers. Waar ook iemand als Doekle Terpstra inzit, en ik, destijds de enige politicus die nog in de politiek actief was – de SP had eenvoudigweg nog niet zoveel voormalige politici om uit te kiezen. Maar inmiddels ben ook ik een mastodont, samen met Tineke Lodders die nu voorzitter is, en anderen als Van Kemenade en De Gaay Fortman en Rabbae. Het is overigens niet de bedoeling dat het alleen bij (ex)politici blijft, het was wel de bedoeling om te laten zien dat er door bijna het gehele scala van de politiek heen mensen te vinden zijn die niet wensen te polariseren, maar te verbinden. Ook de dochter van Dijkstal, Anouk, heeft zich aan het initiatief verbonden.
Zaterdag hadden we een levendige discussie over hoe verder, hoe het initiatief te verspreiden, een olievlekwerking mee te geven. Hoe we de bestuursleden Margo van den Berg en Lex Rietveld kunnen ondersteunen. Ik ga meedenken over het gebruik van de nieuwe media. Ondertussen is het manifest nog geheel actueel. Het is door achtduizend mensen ondertekend. Wie dat nog niet heeft gedaan kan dat alsnog doen. Hieronder de tekst van het manifest Eén Land, Eén samenleving, daaronder de website (die erg aan vernieuwing toe is, ook daar wordt aan gewerkt)
Manifest
De Nederlandse samenleving wordt sinds enkele decennia geconfronteerd met grote veranderingen die soms hoop maar soms ook onzekerheden inboezemen: secularisatie, nieuwe technologie, mondialisering en de val van de Berlijnse muur.
Sinds 11 september 2001 en de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh is de Nederlandse samenleving in verwarring: het vertrouwen in zichzelf en in de ander wankelt. De gemeenschap die na de Tweede Wereldoorlog eensgezind, doortastend en in samenwerking met nieuwkomers werkte aan de wederopbouw verkeert in een vertrouwenscrisis. De Nederlandse assertiviteit en openheid hebben plaatsgemaakt voor vertwijfeling en treurnis om het ‘verwaarloosde nationalisme’ en de ‘verloren identiteit’. De internationale waardering voor het unieke Hollandse model van tolerantie en overleg is omgeslagen in afkeurende verbazing over de snelle polarisatie en verharding van verhoudingen in de samenleving en in beleid. Nederland heeft daarmee zijn onschuld, respect en rol als gidsland verloren. Hoe kon het zover komen?
Nederland is de laatste decennia op allerlei manieren steeds voelbaarder onderdeel geworden van de wereldgemeenschap. Dat heeft ons land economisch geen windeieren gelegd, en ook cultureel en politiek is de Nederlandse invloed vaak sterker geweest dan de grootte van ons land doet vermoeden. Tegelijkertijd en onvermijdelijk heeft het wereldtoneel zich ook steeds meer naar Nederlandse bodem verplaatst, met alle voordelen, maar ook de nadelen en wrijvingen van dien. Zulke veranderingen brengen dus goede dingen, maar ze doen ook pijn.
De ongelijkheid van politieke verhoudingen, van economische kansen en van uitoefening van democratische rechten in de wereld heeft mensen in dekolonisatieprocessen, via arbeidsmigratie en in vluchtbewegingen van hun oorspronkelijke plaats doen vertrekken. Een deel van deze mensen uit andere delen van de wereld en met andere normen, waarden en religies heeft zijn toekomst in Nederland gezocht en gevonden. De integratie van ontwortelde groepen in een nieuwe samenleving is in de regel een proces dat moeite en tijd kost en inspanningen vraagt van twee partijen: van immigranten zelf én van de samenleving van vestiging.
Hoewel de Nederlandse overheid een tijd lang geweigerd heeft om Nederland een immigratieland te noemen, heeft zij in de jaren tachtig van de vorige eeuw toch een duidelijk minderhedenbeleid ontwikkeld om de integratie van deze nieuwe bevolkingsgroepen te bevorderen. Het huisvestingsprobleem – een heet hangijzer in die tijd – is goeddeels opgelost. De participatie van immigranten in de politiek en in overheidsorganen is sterk toegenomen. Veel immigranten kozen ervoor om Nederlands staatsburger te worden, mede dankzij de mogelijkheid van de dubbele nationaliteit. Op de arbeidsmarkt en in het onderwijs hebben de resultaten niet alleen langer op zich laten wachten, maar zijn ze ook minder eenduidig positief. Dit hangt samen met de afnemende invloed van de overheid op de arbeidsmarkt, en de problemen die een deel van de kinderen van immigranten in het onderwijs ondervonden en -vinden vanwege de combinatie van taal-, cultuur- en sociaal-economische klasse. Desondanks zijn veel immigranten en hun nakomelingen succesvol gebleken in alle sectoren van het maatschappelijke leven: toneel, literatuur, cabaret, sport, film, wetenschap, media, politiek, enzovoort.
Het in Nederland historisch diepgewortelde besef van en respect voor verschil heeft geleid tot een systeem van tolerantie en vrijheid van godsdienst dat alle minderheden kansen gaf. Ook immigranten – onder wie moslims en Hindoes – hebben in die traditie religieuze voorzieningen van de grond kunnen krijgen, vaak met steun van de (lokale) overheid, kerken en het maatschappelijk middenveld. De brede coalitie rondom het minderhedenbeleid, gevormd door de landelijke overheid, gemeenten en provincies, maatschappelijke en politieke organisaties, immigrantenorganisaties, kerken en culturele organisaties, maakte dit beleid tot een uniek model in Europa, ja, zelfs in de wereld.
De dynamiek ervan gaf Nederland een perspectief voor de toekomst: samen bouwen wij een nieuwe samenleving op. Ondanks de grote werkloosheid van de jaren tachtig hebben velen met grote inzet aan die nieuwe samenleving gewerkt, en die werd breed aanvaard. En zonder dat die term in het beleid bewust werd gebruikt, werd die samenleving gaandeweg ‘multicultureel’ genoemd. Dit betekent niet dat er geen problemen waren – anders was beleid ook niet nodig –, maar deze werden als oplosbaar gezien, op basis van inzet van twee kanten. De verwachting was dat de onvermijdelijke problemen van ‘ontworteling’ uit de oude en ‘ingroeiing’ in de nieuwe samenleving, die zich vaak het duidelijkst manifesteren bij de tweede generatie, met de tijd en een intensivering van het minderhedenbeleid te overwinnen waren.
De laatste jaren echter, heeft een heel andere kijk op veranderingen in Nederland, op immigratie en integratie van nieuwkomers en hun plaats in de samenleving de overhand gekregen. In het huidige politieke en maatschappelijke klimaat worden de ontwikkelingen in het recente verleden neergezet als een multicultureel drama, en wordt het integratiebeleid mislukt verklaard. Volgens deze luidruchtige opvatting zou de Nederlandse samenleving haar eigen nationale identiteit moeten cultiveren en bewaken, en van degenen die hier komen (en in het verleden zijn gekomen) moeten verlangen dat zij zich aanpassen. Geen tolerantie en gedogen, maar eisen en sancties. Diversiteit is geen kans of winst, maar een mogelijk gevaar. De van immigranten geëiste integratie komt neer op assimilatie.
Deze ‘herdefinitie van de werkelijkheid’ treft de brede categorie van ‘allochtonen’ en immigranten in het algemeen, maar sinds de jaren negentig en in het bijzonder sinds de terreurdaden van een klein aantal extremisten die zich ter rechtvaardiging op de islam beroepen, vooral de islamitische immigranten en hun kinderen. In de populistische vertogen gaan alle nuances verloren en wordt de tweedeling wij-zij voortdurend bevestigd.
De gebeurtenissen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten en de latere aanslagen in Madrid en Londen, hebben de aanhangers van deze denkwijze en populistische oplossingen van het migratie- en integratievraagstuk de wind in de zeilen gegeven. De moord op Pim Fortuyn en later die op Theo van Gogh alsmede de angst voor het terrorisme van moslim -extremisten hebben nog veel concreter als aanjager gediend. Dat populisme speelt in op gevoelens van onzekerheid en onvrede bij een deel van de autochtone bevolking met name in de achterstandswijken, die het sterkst geconfronteerd worden met de snelle veranderingen en de negatieve kanten ervan. De tweespalt die dat zaait, legt echter een zware hypotheek op de constructieve oplossingen die noodzakelijk zijn.
Niet alleen zijn het politieke klimaat en de publieke opinie drastisch gewijzigd, met het denken en erover spreken is ook het gedrag veranderd. Dat uit zich onder andere in animositeit en fysiek geweld jegens en vernederingen van immigranten in het algemeen en moslims in het bijzonder. Het resultaat is een verdeeld Nederland. Spanningen tussen de autochtone en allochtone bevolkingsgroepen zijn overal voelbaar. Wantrouwen en angst domineren de relaties. Die polarisatie werkt door in de verhoudingen tussen jongeren: een deel van de autochtone jeugd wordt steeds openlijker in zijn afkeer van allochtonen, een deel van de allochtone jongeren sluit zich steeds meer af van de samenleving of zet zich ertegen af. Beide groeperingen staan met de rug naar elkaar toe.
Als antwoord op de populistische stem is gekozen voor een beleid dat eerder is gericht op het tegenhouden van nieuwkomers dan op het maatschappelijk integreren van de al aanwezige immigranten. Dat beleid krijgt daarmee meer de status van vreemdelingenbeleid dan van integratiebeleid. Bovendien staan de maatregelen op het terrein van de inburgering en de uitspraken op het godsdienstige vlak op gespannen voet met de Nederlandse grondwet en de internationale verdragen. De toon van het kabinetsbeleid versterkt het ‘wij-zij-denken’ en vervreemdt de nieuwe burgers van bestuur en samenleving. Kortom: de ingeslagen weg werkt averechts. De Nederlandse politiek lijkt eerder gekozen te hebben voor een naar binnen gekeerd provincialisme dan voor een open en tolerante samenleving.
Eenheid in verscheidenheid
Zonder wederzijds vertrouwen is samenleven onmogelijk. Het is daarom van cruciaal belang dat overheid én samenleving krachtig investeren in het herstellen van dit vertrouwen tussen de verschillende burgers van ons land. Genuanceerd denken en zorgvuldig handelen op basis van een toekomstvisie en kennis van zaken dienen daarbij het uitgangspunt te zijn.
Zo’n visie kan niet anders dan uitgaan van de eenheid van het land, van gelijke rechten en gelijke plichten van alle toegelaten burgers. Deze eenheid is des te meer noodzakelijk omdat Nederland doelwit kan zijn van bedreigingen die het evenwicht van de samenleving aanzienlijk kunnen schaden. Wij moeten daarom toe naar een beleid waarin die eenheid en saamhorigheid voorop staan en als expliciete idealen worden uitgedragen: één land, één samenleving! Met respect voor verschillen in afkomst, achtergrond en culturele en religieuze oriëntaties zijn wij allemaal Nederlandse burgers en spannen wij ons in om de democratische verworvenheden van Nederland te verdedigen en tevens een welvarende, rechtvaardige, solidaire en open maatschappij op te bouwen. Dat is in ieders belang. De toekomst van Nederland, vreedzaam en vrij van conflicten, dient centraal te staan en richtinggevend te zijn.
Zo’n visie of ideaal heeft ook de potentie om nieuwe en positieve energie vrij te maken en te mobiliseren bij alle burgers in alle maatschappelijke sectoren. Van groot belang is echter dat die burgers van meet af aan coalitiegenoten zijn bij het uitdragen en organiseren van dit ideaal. Het maatschappelijk middenveld, inclusief de religieuze en kerkelijke organisaties en organisaties van immigranten, kan en moet het draagvlak gaan vormen voor de verwezenlijking ervan.
Met de nieuwe burgers – al dan niet met een islamitische achtergrond – dient een gelijkwaardig, diepgaand en constructief gesprek gevoerd te worden om tot een coalitie en een strategie te komen om dit ideaal te bereiken. De overheid moet dat in haar beleid bevorderen. Vooral lagere overheden hebben in de regel frequente contacten met burgers en zijn derhalve onmisbaar voor het bestuurlijke draagvlak bij deze missie.
In beleid kan dit ideaal herkenbaar gemaakt worden aan de hand van een aantal centrale uitgangspunten. Allereerst dienen de democratische rechtsstaat, de grondwet alsmede de internationale verdragen en de andere wetten hét juridische handelingskader kader te vormen voor ons allen, óók voor de overheid. De culturele verscheidenheid van de bevolking dient- indien niet strijdig met de beginselen van de rechtstaat- erkend en gewaardeerd te worden. Alle burgers zijn voor de wet gelijk. Zij hebben dezelfde grondrechten en worden gelijkelijk beschermd tegen racisme, discriminatie en extremisme. Geweld, van wiens kant dan ook, dient in het belang van allen, met kracht strafrechtelijk bestreden te worden. De scheiding tussen kerk en staat wordt door iedereen in acht genomen. Er dient een duidelijke scheiding gemaakt te worden tussen het integratie- en het vreemdelingenbeleid, en het vreemdelingenbeleid dient rekening te houden met mogelijke effecten voor (de integratie van) legaal verblijvenden. Het vreemdelingenbeleid is bedoeld om de toelating tot Nederland te reguleren. Het integratiebeleid is erop gericht om degenen die zijn toegelaten zo snel mogelijk een zelfstandige en volwaardige plaats in de samenleving te geven. Naturalisatie kan daarbij behulpzaam zijn en dient dus niet bemoeilijkt te worden.
Van cruciaal belang voor de participatie en integratie van de nieuwe burgers in de samenleving is hun positie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Daar moet alle beleidsenergie op gericht worden. Om de eenheid en onderlinge solidariteit te versterken dienen vooral de problemen van de onderkant van de samenleving aangepakt te worden: die van autochtonen én allochtonen. De internationale ervaringen leren dat een sociale tweedeling een bron is van etnische spanningen en conflicten. Het ontstaan van ghetto -achtige en verloederde buurten dient daarom met man en macht voorkomen te worden. Voor de vergroeiing van de nieuwe burgers met de samenleving is een positief politiek en maatschappelijk klimaat vereist, dat hun binding met Nederland versterkt. Zowel met het oog op deze binding alsook in het belang van het stimuleren van de potentiële creativiteit en talenten binnen de nieuwe gemeenschappen is ook een grotere aandacht voor de sectoren sport, kunst en cultuur zeer gewenst. Juist op deze terreinen manifesteren zich steeds meer helden, voorbeelden en idolen, die een uitstraling op de hele Nederlandse bevolking uitoefenen.
Het verwezenlijken van dit ideaal vraagt niet alleen van de overheid, maar ook van alle (oude én nieuwe) burgers een omslag in het denken. De overheid zal moeten erkennen dat zowel de inhoud van het beleid als de toon ervan moet veranderen, van drang en dwang naar overtuigen, overleg en medeverantwoordelijkheid. De samenleving – met het bedrijfsleven voorop – zal zich moeten openstellen voor nieuwe medeburgers en met hen samenwerken. En de nieuwe burgers, van hun kant, zullen Nederland emotioneel als hun land moeten koesteren, een gevoelsverandering die niet kan ontstaan zonder vertrouwen. Iedereen zal dus over de eigen schutting heen moeten komen. Ter wille van een betere toekomst voor Nederland!
Website ELES: hier.