(Midden: Jan Andreae)
Column die ik uitsprak op de avond over ‘Wat is wijsheid: vergelden, vergeven of verzoenen?’ op 6 december 2011 in De Nieuwe Liefde. Zie hier.
Verzoening
Er zijn woorden die zo mooi klinken dat we er niets tegenin kunnen brengen. Woorden als verzoening en vergiffenis. Maar is het zo dat je eenvoudig kunt beslissen te vergeven?
Een klein verhaal. Het was in Kroatië, waar ik deel uitmaakte van een ploeg trainers. We werkten er met een groep professionele hulpverleners, therapeuten en psychiaters. Er was een jonge man, een psychiater, die er trots op was goed met vrouwen om te kunnen gaan, en die zich graag inzette voor slachtoffers van seksueel geweld. Op een dag kreeg hij een man op zijn spreekuur die alle symptomen vertoonde van een flinke post-traumatische stoornis: hij sliep slecht, was neerslachtig, kon zich niet concentreren. Wat was het verhaal, als soldaat had hij in Bosnië gevochten, en daar had hij een keer een meisje van zestien verkracht. Hij wist dat precies, want hij had haar paspoort meegenomen. En toen werd zijn eigen dochter zestien, en stortte hij in. Hij werd gekweld door herinneringen, door schuld en zelfhaat. Die man zat twee keer op een afspraak met de psychiater en kwam daarna niet meer terug. En nu wilde de psychiater van mij, als feministe, eigenlijk horen dat hij er goed aan had gedaan om die man maar te laten lopen, want hij, solidair met vrouwelijke slachtoffers, zag niet hoe hij het voor zijn geweten kon verantwoorden om een misdadiger bij te staan. Ik vroeg hem wat hij met die man gedaan zou hebben als hij geen psychiater zou zijn geweest.”Dan had ik hem aan zijn ballen opgehangen op het marktplein zodat iedereen had kunnen zien wat hij had gedaan, maar ik ben psychiater, dus ik zei niets.” “En denk je niet dat die man je afschuw op je gezicht heeft kunnen lezen”, vroeg ik. “Wat had ik anders kunnen doen”, vroeg de psychiater, steun zoekend bij mij. “Jij had die man toch ook niet willen helpen?”
Er gebeurde op dat moment iets in mijzelf dat ik niet voor mogelijk had gehouden. Ik zei: “die man heeft iets vreselijks gedaan. Maar hij is niet alleen een dader, hij is ook een vader die opeens begrijpt wat hij heeft gedaan en daar niet meer mee kan leven. Een stuk van die man is nog heel en bereikbaar. Ja”, zei ik, “ik had die man willen helpen, om zijn daad onder ogen te zien, en om met hem te kijken hoe hij boete kan doen, niet aan die vrouw die hij heeft verkracht, maar misschien aan de gemeenschap waar ze uit kwam. Om weer met zichzelf te kunnen leven.”
Ik verbaasde me over mezelf. Ik weet zeker dat ik dat jaren daarvoor niet had kunnen zeggen. Ik ben zelf eens slachtoffer geweest van geweld, in een tijd dat je nog nergens heen kon om hulp te krijgen, en dat is een van de redenen waarom ik me sterk identificeer met andere slachtoffers, en waarom ik het werk koos dat ik deed, werken met vrouwengroepen om slachtoffers van geweld bij te staan. In die begintijd van het feminisme had je bij mij echt niet aan hoeven te komen zetten met medelijden met de daders. Van mij hadden ze die allemaal aan hun ballen op het marktplein op mogen hangen. De gedachte dat ik mij eens zou kunnen verplaatsen in de psyche van een dader leek me weerzinwekkend.
Nog een ervaring. Het was met Jan Andreae, weer in Kroatië. Weer een groep hulpverleners. Vermoeide, haast uitgeputte mensen, die zich kapot werkten voor hun cliënten maar het er vooral niet over wilden hebben wat ze zelf in de oorlog hadden meegemaakt. Er was een man, een rechter die werkte met jeugddelinquenten, ook bijna op het punt van instorten. Jan werkte met hem en strak, toonloos, vertelde hij wat hem kwelde. Dat hij als soldaat in Vukovar had gevochten tegen de Serven. En toen was zijn munitie op. En had hij een paar van die mannen doodgestoken met zijn bajonet. Hij deed het voor, kijk, zo doe je dat, van onderen door hun buik. En nu sliep hij niet meer, de beelden kwelden hem, hij begreep niet hoe hij, een beschaafd man, ooit zo’n beest had kunnen zijn. Strak, ogenschijnlijk emotieloos, vertelde hij het verhaal. Pas toen een vrouw uit de groep zei: “ik kom ook uit Vukovar, ik wil wel met je mee naar die plek om daar samen met je te huilen”, biggelden er twee tranen over zijn wangen. “Kijk eens om je heen”, zei Jan. Hij keek de groep rond, en verbaasd zei hij: “ze huilen allemaal.”
Dit is wat er met mij gebeurde, naast hem gezeten: ik voelde de diepe pijn van die man bijna lijfelijk. Die man was in de hel. Hij voelde zich afgesneden van de mensheid, En wilde terug, maar wist niet hoe. Hij zocht geen excuses voor zichzelf. Hij vroeg niet om vergiffenis. Hij deed al boete, voor zover hij kon. Hij werkte zich kapot voor anderen. Ik had niet gedacht dat mijn hart nog eens open kon gaan voor de pijn van een moordenaar, zonder een moment te vergeten hoe erg het was wat hij had gedaan. Dat ik die dubbelzinnigheid kon verdragen: niet vergeten wat die man had gedaan, en toch willen dat hij de weg naar de mensheid weer terug zou vinden.
We vergeten wel eens dat niet alleen de slachtoffers maar ook de daders kapot zijn, zwaar getraumatiseerd. En dat er ook aan de kant van de daders veel moet gebeuren, willen we niet dat de cyclus van geweld zich voortzet, voor de volgende vrouwen die worden mishandeld, in de volgende oorlog. Maar dat zeg ik als hulpverlener. Als ik eerlijk ben, zou mijn hart ook open zijn gegaan voor die mannen als het mijn dochter was geweest die was verkracht, of mijn man die met een bajonet was vermoord? Ik denk het niet. De man die mij eens heeft mishandeld mogen ze wat mij betreft nog steeds aan zijn ballen ophangen.
Ik vind het dus niet zo simpel.