In een van de boeken van haar die ik uit de kast trek zit een brief van haar aan uitgeverij Sara, die drie van haar boeken uitgaf. In het Nederlands schrijft ze ons: “ik verheug mij op kennis te maken met u. Maar omdat ik moet van Holland naar London vertrekken op 5 juni, het spijt me dat ik kan niet uw uitnodiging voor het avond 4 juni aannemen. Mijn gezond is niet helemaal goed en ik moet wat voerzichtig zijn. Ik probeer nog steeds een beetje Hollands te schreven, vergeef mijn fouten, alstublieft!”
Ik weet niet meer waarom Adrienne Rich Nederlands had geleerd. Ik heb het vast geweten. Was het haar man? Ik kan me ook niet herinneren of ik haar ooit zelf heb meegemaakt – ik geloof het niet. Maar haar boeken maakten diepe indruk op me.
Het eerste dat ik van haar las was Of Women Born. Het is een doorleefd exemplaar, met papiertjes erin, met zinnen onderstreept en uitroeptekens in de kantlijn, ik las het meerdere malen, en vond er telkens weer wat anders in. Ze was belangrijk voor me omdat ze de moed had om het feminisme te beginnen vanuit de binnenkant van het leven. Bij mij sloeg de vrouwenbeweging pas aan toen het niet meer alleen over de buitenkant ging: de gelijke lonen, de pil in het ziekenfondspakket, ook de klacht van Betty Friedan leek over andere vrouwen te gaan, ik was net aan het huisvrouwenbestaan ontsnapt, maar ik vond het allemaal niet belangrijker dan al die andere vormen van onrecht. Maar haar boek over moederschap! Dat raakte me dubbel, midden in mijn eigen leven, omdat ik zelf een moeder was van een zoon (zij had er drie) en omdat ze hartverscheurend schreef over onze eigen moeders die niet anders konden dan tekort te schieten – wat konden ze anders dan ons diep teleurstellen, de vrouwen die zelf moesten zien dat ze overleefden in het patriarchaat! We kunnen wel dromen van de weldadige vrouwelijke macht, als een manier van leven die in deze maatschappij geheel ontbreekt, schrijft ze, maar hoeveel vrouwen hebben die macht kunnen ontwikkelen onder de vreselijke beperkingen die hen werden opgelegd?
Ze schrijft over matrofobie: niet de angst voor je moeder of voor het moederschap, maar de angst net zoals je moeder te worden. ‘Duizenden dochters zien hun moeder als degene die hen het compromis en de zelfhaat hebben geleerd waar zij juist vanaf willen.’ Moeders als degenen door wier toedoen de beperkingen en vernederingen van een vrouwelijk bestaan met geweld aan hen werd doorgegeven. Ze wist er alles van. Ik wist er alles van, maar zij was het die er woorden aan gaf, bless her.
“Slechts weinig vrouwen die in het patriarchaat zijn opgegroeid kunnen zich bemoederd genoeg voelen: de macht van onze moeders, hoeveel ze ook van ons houden en voor ons vechten is te beperkt: en het is door middel van die moeder dat het patriarchaat het kleine meisje al vroeg leert, wat haar juiste verwachtingen horen te zijn. De angstige druk die de ene vrouw op de andere uitoefent, om zich aan te passen aan een vernederende en ontmoedigende rol, kun je nauwelijks ‘bemoederen’ noemen, ook al doet ze het omdat ze meent dat die rol haar dochter zal helpen overleven.”
Ik mag hopen dat de dochters van tegenwoordig anders naar hun moeders kijken, die hen een ander voorbeeld voorgeleefd hebben, voor mij was het de schrijnende waarheid – eindelijk iemand die mij kon uitleggen waarom ik altijd zo’n slechte relatie met mijn moeder had gehad, en als er iets was wat mij tot het feminisme dreef dan was dat het: niet zo te worden als zij.
Vrouwen van mijn leeftijd die die heftige nieuwe golf feminisme zelf hebben meegemaakt wisten wie Adrienne Rich was. Ik kom vrouwen tegen die jonger zijn dan ik die nooit van haar gehoord hebben.
‘Uit vrouwen geboren‘ was een van de eerste boeken die we uitgaven bij de door onszelf opgerichte feministische uitgeverij Sara, in 1979. Wat een geluk om dat te kunnen doen! Er volgden nog een bundel door Maaike Meijer vertaalde gedichten, een bundel met essays, en in de Socialisties-Feministiese Teksten, in 1981, namen we het controversiële artikel “gedwongen heteroseksualiteit en lesbisch bestaan’ op – een belangrijk stuk waarin Rich de vanzelfsprekendheid van de heteroseksualiteit ter discussie stelde. In haar verhandeling over moederschap wist ze altijd heel precies een onderscheid te maken tussen moederschap als ervaring en moederschap als instituut, maar in dit artikel schoof ze in mijn ogen het essentialisme in, alsof er onder het patriarchaat geen ontkomen aan was dat elke relatie met een man altijd onderdrukkend zou zijn. Ik was het ontzettend met haar eens dat het lesbisch bestaan in de literatuur altijd als marginaal werd behandeld, maar waar ze het heeft over al of niet kiezen voor een heteroseksueel contact of voor het lesbisch bestaan raakte ze mij even kwijt. Ondanks het feit dat ik inmiddels ook aan de vrouw was kreeg ik het toch hevig aan de stok met de dames van de Paarse September die met Rich onder de arm beweerden dat lesbisch zijn een politieke keuze was. Ik was er hevig door beledigd. Ik ging toch niet met mijn geliefde om om mijn politieke huiswerk op haar te maken? En was ze niet op mij gevallen omdat ik toevallig de allerleukste vrouw ter wereld was? Toch niet omdat ze een politieke keuze wilde maken. Kom nou. En zou het het patriarchaat zijn geweest dat mij ertoe dreef daarna weer een relatie met een man te beginnen? Ik dacht het niet.
Adrienne Rich leefde alles wat ze schreef, of het gedichten of proza was, het was allemaal persoonlijk en heftig. Echt. Als er iets op haar van toepassing is, dan is het het afgesleten woord authentiek. Ze had het niet makkelijk met haar patriarchale vader, die joods was maar het daar niet over wilde hebben. Ze maakte zijn pijnlijke pogingen mee om als jood geaccepteerd te worden, in een omgeving waar dat nog nauwelijks in kon. Zij werd christelijk opgevoed, gedoopt, haar moeder was niet joods. Een van die breuken die door haar leven lopen, ‘ik was voorbestemd om een heteroseksuele blanke vrouw te worden, en wat werd ik? Een joodse lesbienne’, schrijft ze. Na zeventien jaar huwelijk scheidde ze en leefde verder met een vrouw, Michelle Cliff, haar weduwe.
Met drie zoons die joodser waren dan zij, want hun vader was ook een jood, en precies een zoals haar vader afkeurde. Ook een man die diep ongelukkig was en zelfmoord pleegde. In ‘gespleten vanaf de wortel’ probeert ze voor zichzelf een plek te maken, een identiteit, uit al die scherven waar ze uit bestaat: ze was een ‘eerstegraads Mischling‘ in de ogen van de nazi’s, niet vrijgesteld van de Endlösung, maar hallachisch niet joods genoeg om voor joden als echt gezien te worden – wat moest ze er mee? Ze vertrouwde haar eigen motieven niet. In die tijd ging het vooral over racisme tegen zwarte mensen in de VS, en net als zoveel joden liep zij voorop in de marsen voor de burgerrechten – van anderen. En ze dacht: verschuil ik me nu in een joodse identiteit om me niet schuldig te hoeven voelen als blanke vrouw? In de tijd dat ze het schreef was de term ‘vaderjood’ nog niet bedacht, ik ken meer mensen van nabij die ermee geworsteld hebben, met wat ze moesten, met dat ‘halve’ jood dat door niemand werd erkend. Terwijl je wel van zo dichtbij hebt meegemaakt wat het betekent.
Een van de mooiste gedichten gaan over haar joodse vader en haar joodse man, die beide mannen die er niet mee konden leven dat ze een jood waren en ze rouwt om hen beiden. Dat er voor geen van tweeën, zoals voor haar uiteindelijk wel, een plek was op de wereld waar ze thuis waren. Wat ze schreef nam ik op als citaat in mijn boek over verschil, over diversiteit, klasse, kleur en sekse, De ziekte bestrijden, niet de patiënt, en nog steeds knijpt het me de keel dicht als ik het voorlees:
Daarom wil ik je nu aanspreken. Om te zeggen: niemand, die verantwoordelijkheid probeert te nemen voor haar of zijn identiteit, zou zo alleen mogen zijn. Er moeten mensen zijn met wie we kunnen neerzitten en huilen, en toch gerekend worden tot de strijders. Ik denk dat jij dacht dat er voor jou niet zo’n plek bestond, en misschien was die er toen ook niet, en misschien is die er nog steeds niet; maar we zullen die moeten creëren, wij die willen dat het lijden eindigt, die de wetten van de geschiedenis willen veranderen, als wij onszelf niet willen verraden.
Ze was radicaal. Radicaal als in de zin van terug naar de wortels. Terug naar de essentie. Nietsontziend. Ze werd beschimpt, en opzijgezet als ‘feministische dichteres’ – en gelauwerd. In ‘ontrouw aan de civilisatie‘ verklaarde ze zich als blanke vrouw tot bondgenote tegen het racisme, een houding die sommige feministen van nu die geen vrouwen met hoofddoek in hun bureau dulden zich aan kunnen trekken – het is soms alsof we weer opnieuw moeten beginnen. Toen ze in 1973 de National Book Award kreeg uitgereikt nam ze die samen met twee zwarte schrijfsters, Audre Lorde en Alive Walker, in ontvangst. De National Medal weigerde ze, want ze was niet van plan die uit handen van Bill Clinton te onvangen. Maar op hoge leeftijd nam ze wel met zichtbaar genoegen de Risk Taker Award in ontvangst van Jews for Racial and Economic Justice. Op het You Tube filmpje hieronder is ze te zien, terwijl ze een gedicht voorleest van Audre Lorde, die al was overleden, en een gedicht van haarzelf, waarin ze de Israëlische soldaten aan de kaak stelt die lief op de muren in Gaza ‘sorry voor de rommel’ schrijven – maar soldaat blijven.
Het vaakst citeer ik haar, en nog steeds, omdat ze mij bewust maakte van de politieke lading van het zo argeloos gebruikte woordje ‘wij’. In ‘Een politiek van plaats‘ zegt ze: “Het probleem was dat we niet wisten wie we bedoelden als we ‘wij’ zeiden.” Met dat woord sluiten we in – en uit. Met dat woord hebben we de pretentie namens anderen te spreken.”
Jij kunt niet voor mij spreken. Ik kan niet voor ons spreken. Twee gedachten: er bestaat geen bevrijding die alleen ‘ik’ weet te zeggen. Er bestaat geen collectieve beweging die voortdurend voor ieder van ons spreekt. En daarom worden zelfs gewone persoonlijke voornaamwoorden een politiek probleem.
Over vrouwen in Peru, arme vrouwen.
In het karige licht zie ik haar, steeds weer opnieuw, haar innerlijke klok drijft haar uit bed met haar zware en misschien pijnlijke ledematen, met haar adem blaast ze haar oven nieuw leven in, haar huis, haar gezin, ze neemt de laatste restjes koude nacht op haar lichaam mee, knippert tegen het plotselinge licht van de opkomende zon.
Probeer me niet te vertellen dat deze vrouw niet nadenkt en haar leven overziet. Dat haar ideeën niet net zo reëel zijn als die van Karl Marx of Simone de Beauvoir. Probeer me niet te vertellen dat haar ideeën over het leven geen theorie zijn, dat alleen bepaalde mensen theorie kunnen ontwikkelen. Gaan we het dan weer doen – doen we haar overwegingen, haar filosofie, haar gave voor wet en ethiek, haar politieke beslissingen van alledag, af als simpele reacties op de omstandigheden? Wat kwalificeert ons om haar prioriteiten te dicteren, haar die zovelen heeft onderwezen, overtuigd, georganiseerd? Nogmaals: wie zijn wij?
Ze heeft ons ontzettend veel gegeven. Ons. Haar nagedachtenis zij tot zegen.