Jan vertrekt, hij moet nog een klus doen in Israël.
Joes werkt vanochtend, eerst met de leiders van de teams, dan met alle medewerkers. De vraag is wat zij de komende tijd nodig hebben aan bijscholing en training, zodat wij van Kifaia ons voor kunnen bereiden en bekijken kunnen wie er meegaat of wie we nog uit kunnen nodigen.
Belangrijk is dat het NCCR zich aan het omvormen is in een expertisecentrum, en hun ervaring en kennis door willen geven aan andere organisaties die zich bezighouden met de revalidatie van gehandicapten, omdat ook het NCCR niet in staat is om alle gehandicapten van de Gazastrook te bedienen – ze hebben nu al drieduizend mensen in hun bestand. Dat is nog niet zo eenvoudig, om de expertise door te geven.
Niet zozeer om de inhoud, want het is inmiddels in Gaza bekend dat de thuiszorg-aanpak die het NCCR samen met Kifaia heeft ontwikkeld het heel goed doet, en er zijn andere organisaties die het model best over willen nemen. Maar het kost ook geld: je moet er een team van vaste medewerkers voor in dienst hebben, die geleerd hebben om samen te werken, en veel organisaties hebben gewoon het geld niet. Net zoals het NCCR zullen zij zich ook bezig moeten houden met fondsenwerven, en dat is nog niet zo eenvoudig.
We hebben het er met de mensen nog eens over wat de aanpak van het NCCR zo succesvol maakt. Het is vooral Joes Meens, verpleeghuisarts, die het multidisciplinaire werken heeft geïntroduceerd. Het klinkt eenvoudig, maar er is een ware cultuuromslag voor nodig: dat de patiënt wordt gezien als het middelpunt, niet als een mens waarvan een aantal onderdelen het niet doen, maar als een persoon met alles erop en eraan: zijn/haar ervaringen, psyche, emoties, zijn/haar omgeving, de mensen om hem heen, zijn huis, de gemeenschap. Een holistische visie dus, die haaks staat op wat de meeste mensen in hun opleidingen hebben geleerd. Het nieuwe is dus dat arts, verpleegkundige, maatschappelijk werker, fysiotherapeut en psycholoog samenwerken op voet van gelijkwaardigheid, om samen met de patiënt en familie een behandelplan op te stellen dat steeds weer wordt bijgesteld, en waarin de patiënt zelf wordt aangemoedigd om actief deel te nemen. En om dat mogelijk te maken stapt het gehele team in het busje en bezoekt de patient thuis, in zijn eigen omgeving, zodat de hele familie ook participeert. En zodat het team met iedereen kan praten, en ziet hoe het gaat, met de voeding, met al die prozaïsche dingen als plassen en poepen, en hoe de patiënt zich bezighoudt, en hoe de relatie met de kinderen is, en de partner de gelegenheid heeft om zorgen te delen, want die hebben het vaak ook niet makkelijk.
Het werkt als een trein, en we bedachten, misschien werkt het nog wel beter in Gaza dan in Nederland, juist omdat daar gehandicapt zijn nooit maar één probleem is. Bij de man bij wie we gisteren op bezoek waren is het duidelijk: het gaat er ook om dat hij flink depressief was en eerst niet mee wilde werken, het gaat ook om zijn huwelijk nu er geen seks en geen kinderen meer komen, het gaat er ook om hoe ze het financieel gaan redden zonder zijn inkomen. Naast alle praktische dingen: dat hij te dik is, dat er met hem samen bekeken moet worden hoe hij dat doet met plassen, wat er moet veranderen om ervoor te zorgen dat hij buiten komt, het contact niet verliest, weer wat te doen krijgt anders dan lamlendig naar de tv te kijken. Dat hij gemotiveerd blijft om zijn oefeningen te doen en ervoor te zorgen dat hij geen doorligwonden krijgt met bijkomende levensgevaarlijke infecties. Dat hij meewerkt om de beste medicatie te vinden voor zijn fantoompijn die hem uit de slaap houdt.
De teams hebben intussen door dat het model werkt, ze hebben plezier in hun succes. De psychologe die er eerst een beetje bij bungelde, want psychologie werd vooral gezien als nodig als er iemand echt gek of ziek was, heeft een centrale rol gekregen, en we zien dat ze graag samenwerken, elkaar waarderen, trots zijn op de resultaten, want ze hebben letterlijk levens gered. Ze komen bij de mensen binnen als vrienden, ze schromen niet om hun affectie te uiten, ze knuffelen de kinderen, en ook dat helpt. Een tijd geleden vroegen we bij een evaluatie wat het belangrijkste was wat ze in de trainingen hadden geleerd, en het antwoord was dat een goede relatie met de patiënt het allerbelangrijkste was. Ook wij van Kifaia zijn dus dik tevreden, want wij konden ook niet weten dat het model in Gaza zo goed zou vallen.
Als de training rond is gaan we met Fatma mee naar Nuseiratkamp, een van de vluchtelingenkampen in het midden van de Gazastrook. Het was het idee van Mark om een korte film te maken over de vraag: waar gaat Gaza nu eigenlijk over. En een belangrijk onderwerp is dat twee derde van de bevolking (van inmiddels 1,7 miljoen mensen) vluchtelingen zijn. De alleroudste inwoners weten nog hoe het was, en we willen graag hun verhaal horen. Zo gaan we eerst naar de oom van Fatma, die als jonge man van begin twintig met zijn familie gevlucht is uit Beer Sheva, de plaats waar veel Bedoeïenen vandaan komen. Fatma is eerst een beetje verlegen, ik heb mijn oom een jaar niet gezien, zegt ze, maar dat is meteen over, want de krasse oude baas van dik in de tachtig is vitaal en geheel bij de tijd, en vindt het heerlijk om aan ons zijn verhaal te vertellen. Hoe dat was, toen de zionistische troepen begonnen met het veroveren van de Palestijnse dorpen en wijken, en toen kwam het grote omslagpunt waar alle Palestijnen van welke leeftijd dan ook over kunnen vertellen: 9 april 1948, Deir Yasseen, het bloedbad in het kleine dorpje vlakbij Jeruzalem, waar meer dan honderd dorpelingen, voornamelijk vrouwen, kinderen en bejaarden – want de mannen waren verderop om te vechten – werden afgemaakt. Daarna wist iedereen dat dit geen gewone oorlog was waar mannen het onderling uitvochten, maar dat hun families ook in levensgevaar waren, en toen ontstond de grote vlucht. Nog met het idee dat ze terug zouden kunnen keren naar hun dorpen als de oorlog zou zijn afgelopen. Wat voor verreweg de meesten van hen een nooit vervulde droom zou blijven.
De oom van Fatma heeft die droom nooit opgegeven. Smakelijk vertelt hij hoe de vader van Fatma met een koe vastgehouden aan de staart naar Gaza was gelopen. En hij is ervan overtuigd dat de dag gaat komen dat de Palestijnen hun land terug zullen krijgen – hij niet meer, maar zijn kinderen of de kinderen van zijn kinderen.
Hetzelfde verhaal, maar in een geheel andere stemming krijgen we te horen als we op bezoek gaan bij de vader van Ramadan, in Bureijekamp, die nog een kind was toen zijn familie vluchtte uit Kowkaba, een van de vierhonderd dorpen die werden vernietigd door de Israëlische troepen om elke terugkomst onmogelijk te maken. Ik heb de grootvader van Ramadan nog gekend, die de mukhtar, zoiets als burgemeester of dorpsoudste, was van Kowkaba. Die is nu overleden. Zijn zoon is gekozen als de nieuwe mukhtar van het dorp dat niet meer bestaat. De familie – grootvader had twee vrouwen – bestaat uit meer dan honderd mensen, de zoons zijn bij de familie gebleven met hun vrouwen en kinderen, en wonen allemaal in een complex van op elkaar gestapelde woningen dat bij elkaar een soort dorp vormt.
Ramadan’s vader zegt dat hij het moeilijk vindt om het verhaal te vertellen, omdat het zo’n pijn doet. Nog steeds. Acht was hij toen ze vluchtten. Hij krijgt tranen in zijn ogen als hij het verhaal vertelt, en zijn vrouw vermaant hem: mannen huilen niet. Maar ook Fatma krijgt het te kwaad, en zit daar met natte ogen. Het is moeilijk om weg te gaan. Mark heeft de verhalen op de video, en we gaan nog kijken wat we ermee kunnen doen, want dit zijn historische documenten. De laatste nog levende mensen die het zelf kunnen vertellen, het verhaal van de Nakba, de grote ramp, die hun leven totaal zou veranderen. Het enorme onrecht ervan, dat tot op de dag van vandaag niet is erkend.
Joes neemt afscheid van Ramadan, want hij zal morgenochtend weer vertrekken.
Op de terugweg gaan we nog even langs een moskee die verwoest is bij de laatste aanval op Gaza. Mark laat zijn camera in de auto liggen, hij heeft voorlopig wel genoeg puin gezien.
In de flat val ik in slaap, onder het nieuwe boek van Schlomo Sand, over de “uitvinding van het land Israël”. Ik kom daar geheid nog op terug, eens.
De films van de interviews moeten nog uitgewerkt worden. Ze komen.