Said conferentie 4: Hoe verdwijn je een land


(Robert J.C.Young)

Lezing van Robert J.C. Young, op de tweede dag van de conferentie ter ere van Edward Said, de Palestijns-Amerikaanse geleerde. Ik bleek Young ook in mijn kast te hebben staan, maar het was niet tot me doorgedrongen: een klein, bescheiden boek: Postcolonialism, A Very Short History. Kom ik nog op. Onderwerp voor zijn lezing: de verdwijning van Palestina.

In 1915 werd bij de Hogarth Press een klein boek uitgegeven, met twee verhalen van Virgina en Leonard Woolf. Haar verhaal werd vele malen herdrukt, zijn verhaal, Three Jews, werd vergeten. Het was de tijd van de Balfour Declaration (1917) waarin de zionistische joden een ’thuisland’ werd beloofd door de Britten, die toen nog het ‘mandaatgebied’ Palestina onder hun koloniale heerschappij hadden, en aldus dachten dat het aan hen was om het land weg te geven. Het was de tijd van het begin van het postkolonialisme, de landen werden verdeeld. De grenzen werden getrokken.

In het verhaal van Woolf praten twee joden met elkaar, en bekennen dat ze zich niet thuis voelen in Engeland. ‘We belong to Palestine’, zegt de een tegen de ander. Let wel, als we dat vertalen, dan zou dat zijn: wij horen bij Palestina. Niet andersom, Palestine belongs to us, Palestina is van ons. Een cruciaal verschil. Die Britse joden, lang voor de Tweede Wereldoorlog, vonden dat ze in Palestina hoorden, maar sloten niet uit dat er meer mensen waren die konden zeggen: ‘We belong to Palestine’. Tot de zionisten zeiden: ‘Palestine belongs to us’.

Edward Said hoorde nog in Palestina. Maar na 1948 leek het steeds meer verboden om het P-woord te vermelden, als had Palestina nooit bestaan. Hoe kun je een land laten verdwijnen, en hoe kun je vervolgens, als Palestijn, een land vertegenwoordigen dat er niet meer is? En waarvan er ook nog eens mensen beweren dat het nooit heeft bestaan? Lees Said’s After the Last Sky, waarin hij beschrijft pas na 1967, het jaar van de bezetting van Westoever, Oost-Jeruzalem en Gaza, ten volle te beseffen Palestijn te zijn, en meer dan dat, Palestijns activist te worden.

Palestijnen hebben geen hoofdstad. Ze hebben geen Freud, geen Einstein. Golda Meir beweerde ooit dat de Palestijnen nooit bestaan hadden. Op het web kom je het vaak genoeg tegen, Palestijnen, dat zijn gewoon Arabieren, die zijn dus niet te onderscheiden van de Arabieren in zeg Jordanië.

Dat de Palestijnen geen staat hadden voor 1948 betekent niet dat ze geen recht hadden op hun eigen land, zegt Young. De meeste staten werden toen pas gevormd. En Israël was voor 1948 zéker geen staat. De Native-Americans, de oorspronkelijke bewoners van wat nog niet Amerika heette, hadden ook geen staat en noemden zich geen Native-Americans maar heetten naar het volk waar ze bij hoorden. En het zou ongehoord en onrechtvaardig zijn om achteraf te beweren dat het niet hun land was waar ze woonden.

De vraag is of de Palestijnen van destijds het nodig vonden om zich in de eerste plaats als Palestijnen te definiëren. Ik ben het met Young eens, nog steeds weten de Palestijnen die ik ken exact waar ze vandaan komen, uit welk dorp, ook al zijn ze er nooit geweest en bestaat het dorp niet meer. Dat ze zich in toenemende mate als Palestijnen zijn gaan definiëren heeft veel te maken met de ontkenning door Israël van de Nakba. Tevergeefs, zegt Young, hoe harder het wordt ontkend, hoe belangrijker het voor Palestijnen is geworden om hun eigen geschiedenis te schrijven, hun oude cultuur te behouden, de verhalen op te tekenen, hoe meer ze Palestijnen worden. Juist de ontkenning heeft een bewustzijnsproces op gang gebracht. Misschien zouden we Said anders nu kennen als een internationaal befaamde geleerde, maar niet als Palestijn. Hij nam een taak op zich, mede door hem schreven de Palestijnen zich terug in de geschiedenis.

Palestijnen bestaan, en ze horen nog steeds bij Palestina, ook al is Palestina niet van hen. Nog niet.


(Robert Nixon)

De volgende spreker, Rob Nixon, sluit daar prachtig op aan. Hij heeft het over ‘slow violence‘, tevens de titel van zijn boek. Geweld dat niet altijd als geweld wordt erkend, omdat het gaat om een langzame verwoesting, van het milieu, van de middelen van bestaan, bijvoorbeeld. Langzaam geweld kan onder onze ogen gepleegd worden zonder dat we het zien, anders dan een aanslag, en zonder dat het ooit ‘nieuws’ wordt.

Said had niet zoveel met het ‘environmentalisme’, hij zag de activisten die waarschuwden tegen de vernietiging van het milieu als mensen die graag bomen omarmden, bij gebrek aan een werkelijk serieuze zaak. Toch sluit veel in zijn teksten wel aan bij het ‘genormaliseerde geweld van onzichtbare machten’.

In Vietnam stierven anderhalf miljoen mensen, maar daarna gingen nog veel meer mensen dood of werden mismaakt geboren door de invloed van de giftige Agent Orange. Ook de in Palestina en andere landen opzettelijke ontwikkeling van on-ontwikkeling is een voorbeeld. (Sara Roy, econome, had niet eens een woord voor wat er in Gaza gebeurde, hoe noem je het tegendeel van ontwikkeling? De-development, is het woord dat ze ervoor moest bedenken.)

Het punt is dat het langzame geweld, de gestadige vernietiging – de langzame etnische zuivering van de laatste Palestijnse gebieden werd door Nixon niet genoemd maar is een goed voorbeeld – moeilijk als activist of politicus te bestrijden is, omdat het moeilijk is om het zichtbaar te maken, moeilijker om een dader aan te wijzen dan bij een aanslag. Zeker in deze tijden van soundbites en tweets, of zoals Nixon dat noemt: ‘The age of fractured attention spans’, de tijden van wel erg korte aandachtsbogen. We zappen zo door.

Er was die dag nog meer, maar mijn aandachtsspanne, toch redelijk lang, (ik lees nog wel eens een boek), was met Spivak, Young en Nixon voor die dag op. Ik heb nog veel gemist, Paul Gilroy, bijvoorbeeld, en Etienne Balibar. Gelukkig wordt er een boek gemaakt van de lezingen.

Ik kom nog terug op het boek van Young dat ik las toen ik weer thuis was.