Afscheid van Jaap Jansen (2)


(Jaap Jansen en ik, helemaal links. Joop Admiraal, tweede van rechts, tussen Ramses Shaffy en Arjan Ederveen, foto van Cas Enklaar)

De eerste keer dat ik echt kennis maakte met Jaap Jansen was toen hij me op kwam zoeken in mijn huis in de Jordaan. Dat moet omstreeks 1984 zijn geweest. Ik was jaren daarvoor met ruzie weggegaan bij uitgeverij Van Gennep, die mijn tweede boek De schaamte voorbij had uitgegeven. Maar toen na avontuurlijke jaren met de Feministische Uitgeverij Sara ook aan die werkrelatie een einde kwam moest ik bedenken bij wie ik mijn volgende boek het liefst uitgegeven wilde hebben. En dacht toen ondanks de ‘aksie’ die we destijds voerden – Van Gennep is een sexist! – toch weer aan die linkse uitgeverij. Daar hoorde ik toch. Als ze me terug wilden hebben.

Jaap kwam praten, ik had voor die tijd vooral met Rob te maken gehad, we legden het bij. Ik zei dat het me speet dat de uitgeverij zoveel schade aan onze actie had opgelopen, wisten wij veel dat zoveel mensen ons advies, ‘koop niet bij Van Gennep’, zo serieus zouden nemen, en Jaap wilde wel toegeven dat Rob ook wel een beetje een seksist was, eigenlijk. En nam het manuscript van mijn nieuwe boek, Alba, onder zijn arm mee naar kantoor.

Zo begon een werkrelatie van zo’n jaar of twintig, met een boek of twintig. En toen Jaap afscheid nam, na de dood van Rob, en de zaak overdeed aan zijn opvolger, besefte ik dat we intussen vrienden waren geworden, en dat ik hem erg graag in mijn leven wilde houden. En hij mij ook.

Achteraf heb ik wel beseft wat een geluk ik had gehad met Jaap en met de uitgeverij Van Gennep. Jaap had een groot vertrouwen in mij als auteur, dat wil zeggen, we waren het er best over eens dat ik geen hemelbestormend literair talent was, maar hij vertrouwde erop dat ik wel wist wat ik deed. En of ik nu aankwam met een boek over sekseverschillen, een roman, een boek over poezen of over Palestijnen, alles mocht. Niet dat hij onkritisch was, want ik kreeg er nogal van langs, soms. Meestal had hij gelijk, vond ik. Soms niet. Een keer wees hij een manuscript af. Ik ging ermee naar een andere uitgever, maar kwam erna meteen weer terug. ‘Sorry, schat, ik had het beter wel uit kunnen geven, we zaten een beetje krap bij kas, ik was zenuwachtig’, zei hij, en ik gaf toe dat het ook niet mijn beste werkje was geweest. Zulke uitgevers, die niet een boek uitgeven maar een auteur, lijken nu nauwelijks meer te bestaan, of je moet echt een topauteur zijn die altijd wel zal verkopen. Jaap deed zijn best om zoveel mogelijk van mijn oude titels leverbaar te houden. Het eerste dat zijn opvolger deed was mijn gehele backlist te verramsjen.

Rob van Gennep was niet alleen de naamgever van de uitgeverij, maar ook het gezicht naar buiten. De extraverte Rob, beetje ijdel, die zich graag liet zien met zijn sterauteurs, met Konrad, Wallraff, Breytenbach, was vooral de koopman. Jaap was veel introverter, maar hij had vooral het talent om om te gaan met auteurs. Ik heb er al eerder over geschreven (hier). Ik heb ontzettend veel van hem geleerd. Het is niet zo in de mode voor schrijvers om het over de rol van je redacteur te hebben, het lijkt een beetje alsof je je boek niet zonder hulp zelf had kunnen schrijven. Maar Jaap zei tegen mij: ‘Als ik door jouw manuscript heen ben geweest is het méér jouw boek geworden, niet minder.’ Al de overbodige grappen en interessantigheden die ik erin had gezet, kennelijk met te weinig zelfvertrouwen dat het zonder die versieringen ook wel kon, haalde hij eruit. Hij leerde me zonder franje te schrijven.

Het interessante van Jaap was dat hij niet met alle auteurs hetzelfde omging. Ik merkte een keer hoe vriendelijk hij was tegen een andere auteur die ik helemaal niet zo geweldig vond, ‘Waarom ben je tegen mij zo streng en tegen hem niet?’ vroeg ik.’Omdat jij beter kunt, hij niet’, was zijn antwoord. Het is een bijzondere relatie, tussen schrijver en redacteur, een van groot vertrouwen, als het goed is. Het blijft een kwetsbaar moment, als ik een manuscript aan hem kwam brengen en wachtte op wat hij er van vond. Ik wilde hem wel eens bedanken, in mijn boek. Ging absoluut niet door. ‘Ik doe gewoon mijn werk,’ zei hij, ‘straks voelen alle schrijvers zich verplicht om hun redacteur te bedanken, geen denken aan’.

Er was iets waar ik altijd gepuzzeld over bleef en ik heb het hem vaak gevraagd. ‘Waarom schrijf jij zelf niet, Jaap?’ Hij was een boeiend verteller. Hij had veel meegemaakt, was een scherp observator, zijn taalgevoel was prachtig, absoluut mooier dan het mijne, en waarom dan zo’n functie in de schaduw? Ik heb nooit een antwoord gekregen waar ik mee tevreden was, maar hij vertikte het gewoon.

Over een paar zaken waren we het roerend eens. Ons verbond een ouderwets soort terughoudendheid, je kunt die ook arrogant noemen. Als een boek goed is komen de mensen het maar halen, vonden we alletwee. Van hem hoefde ik niet mee te doen aan al die fratsen om in het nieuws te komen, ik hoefde behalve boeken te schrijven niet ook nog eens mezelf te verkopen. Toen De schaamte voorbij uitkwam, en meteen, nog zonder recensies en zonder enige reclame een bestseller werd, besloot ik heel snel mezelf minstens een half jaar zo onzichtbaar mogelijk te houden. Geen foto’s, geen interviews, geen talkshows. Rob vond dat maar kunstenaarsallures en ergerde zich eraan, maar Jaap, die zelf ook niet hield van interviews, was het geheel met mij eens. Ik kreeg ook geen standjes van hem toen ik Adriaan van Dis met zijn toen bekende boekenprogramma een blauwtje liet lopen, en ook niet toen ik me niet liet strikken voor Zomergasten door Peter van Ingen die ik een vervelende vent vond. En nog wat tv-optredens waar andere schrijvers een moord voor deden, maar waar ik gewoon geen zin in had. Jaap begreep ook wel dat dat zakelijk niet zo slim was, en toen hij afscheid nam deed hij me over aan zijn opvolger met de woorden, ‘Ronald, deze vrouw heeft een neurotische relatie met de media, doe er wat aan jongen!’ Dat is de opvolger dus ook niet gelukt.

Dat Rob van Gennep overleed was een ramp voor de uitgeverij en voor Jaap. Jaap wist niet of hij het alleen zou redden, ondanks de ploeg van mensen om hem heen. Ik zag ze vaak als een soort huwelijk, die twee mannen. Dan zat ik naast Rob op de Buchmesse in Frankfurt, waar Rob mij net voor een voor die tijden ongekend hoog bedrag (veertigduizend mark) had doorverkocht aan uitgeverij Rowohlt – alsof ik een voetballer was, en dan belde hij met Jaap, om alles even door te nemen, of ik zat op het kantoor bij Jaap, en hoorde hem zeggen goed schat, ja doe dat maar, en dan wist ik dat het Rob was aan de andere kant. Er gingen nogal wat mensen in Jaaps omgeving dood aan Aids, en toen bleek de enige verstokte hetero van het bedrijf ook ongeneeslijk ziek. Jaap was degene die naast hem zat om hem de gifbeker aan te reiken. Een paar dagen later belde Jaap me op. ‘Wil je hem nog zien? Dan moet je nu komen.’ Ik belde aan. Jaap deed open en zei, ‘wat eerst, thee of de kist?’ ‘Doe de kist maar’, zei ik. Hij haalde de deksel van de eenvoudige houten kist er af, en daar lag Rob, erg dood, omringd met tekeningen van de kleinkinderen en een exemplaar van een boek van Che Guevara dat net was uitgekomen. En ik zag hoe Jaap de trui van Rob nog even rechttrok, zo huishoudelijk, zo huwelijks, zo intiem, dat kleine gebaar. Toen ik weer op de fiets stapte begreep ik opeens waarom Jaap me had gevraagd om te komen. Om getuige te zijn van een grote herenliefde waar geen woorden voor zijn omdat ze niet in een geijkte groef vallen.

‘Nou nou’, zei Jaap, toen ik hem daarover vertelde. ‘Niet overdrijven hoor, Rob was ook een lastpak. En ik ben ook niet makkelijk. Het was bepaald geen idylle.’

Ik herinner me vooral nog dat ik met mijn Palestijnse man bij Jaap en Joop op bezoek was en die het erg naar zijn zin had bij die twee mannen. Joop hoorde hem helemaal uit, over hoe dat was geweest in de gevangenis, en Jaap kookte weer de sterren van de hemel, en mijn man was al zijn vooroordelen over homo’s in een keer kwijt. Behalve dat we tevreden buiten stonden bij de lichtjes aan de Amstel en mijn man nieuwsgierig vroeg, ‘but who is the husband?’ (Ik schrijf daarover in mijn laatste boek, Het Jawoord). Nooit zou hij daarna vergeten om aan mij te vragen: ‘How is Jaap and Joop?’ en toen Joop overleed schreef hij nog een mooie condoleancebrief.

Er is iets wat Jaap voor me heeft gedaan, en waar ik hem nu nog voor zou willen bedanken. Hij vroeg een keer: ‘Hoe oud is je vader nou?’ Mijn vader was net in de tachtig. En hoe lang ik hem niet gezien had? Twintig jaar. ‘Moet je daar niet wat aan doen’, vroeg Jaap. ‘Straks is hij dood en dan heb je spijt’. We sloten een deal. Jaap moest naar de dokter om pillen te vragen omdat hij depressief was, en hij was doodsbenauwd dat de arts hem de therapie in zou lullen. En ik was doodsbenauwd om contact op te nemen met mijn vader. ‘Als ik naar de dokter ga, schrijf jij je vader dan?’ vroeg hij. We schreven de deal op een servetje. Een paar dagen later lag er een kopietje van een recept in mijn bus. Toen moest ik wel. Ik schreef een brief. Ik kreeg per kerende post een brief terug. Het kwam allemaal weer goed. (Staat ook in Het jawoord.) Nog net op tijd, want niet lang erna begon mijn vader zachtjes te dementeren en nu is hij ook overleden. Toen ik de brief van mijn vader aan Jaap liet lezen zei hij: ‘Zie je wel’.

Jaaps echte grote liefde was Joop Admiraal, de acteur. Ik heb vaak met Jaap in hun befaamde keuken gezeten waar Jaap zijn gepocheerde vis voor me had gemaakt, met veel glaasjes witte wijn, en dan kwam Joop binnen na de voorstelling, en deed nog even mee. Hoe Jaap naar zijn man kon kijken, na al die jaren nog met een verbaasde verliefdheid, ‘hij is toch de mooiste man die ik ken’, zei hij tegen mij. Nog steeds verwonderd dat ze weer bij elkaar waren gekomen nadat Joop het jaren had met de flamboyante maar onmogelijke Ramses Shaffy.

Ik herinner me Oud en Nieuw, elk jaar een grote gebeurtenis, bij Joop en Jaap thuis. Jaap was al weken van tevoren bezig met het menu, ik mocht helpen in de keuken, en dan dat prachtige gezelschap mensen, die van Jaap en dan al die acteurs van Joop. En hoe dat met een klap afgelopen was toen op een dag Joop zomaar overleed. ‘Ik ben blij dat hij eerst ging’, zei Jaap die dacht dat er van Joop, die aan de refusal was omdat hij teveel dronk, niet veel terecht zou komen zonder echtgenoot. Maar zonder Joop vond Jaap er niks meer aan.

Ik zocht hem op in zijn volkstuintje dat hij net met Joop had gekocht. Er kwam nog één jonge man in zijn leven, hij vertelde het mij als een beetje scabreus avontuur, maar hij was er ontroerend gelukkig mee. Dat hem dat nog kon overkomen. Maar ik merkte hoe hij zich steeds verder terugtrok. Hij was er nog op mijn huwelijk, maar excuseerde zich voor de maaltijd, hij had geen zin in zoveel mensen. Ik stuurde hem nog mijn laatste manuscript, dat las hij nog voor me, wat lief was, want hij hoefde dat niet meer te doen. Toen kwam het bericht dat hij kanker had. En daar leek hij weer van te genezen. ‘Ik ben zo ontzettend moe’, zei hij de laatste keer dat we elkaar spraken. Ik liet het aan hem over, om me te bellen of ik weer eens langs wilde komen. Hij belde niet meer. Natuurlijk heb ik daar nu spijt van, dat ik de laatste tijd niet van me liet horen. Ik hoor hem nog zeggen, ‘Dan stuur je toch een ansichtkaartje’.

Het is alsof er met hem een roemruchte periode, en een belangrijke fase van mijn leven nu echt is afgesloten. Hij stond ergens voor, al ontkende hij dat bij hoog en laag. Voor een specifiek soort ondogmatisch links – ‘Links?’ hoor ik hem meteen zeggen, ‘wie zegt er dat ik links ben?’ Voor een ouderwets soort fatsoen, nou daar zou hij het wel mee eens zijn geweest. Voor een idealistische manier van uitgeven. Voor een schat aan belangrijke boeken die door hen zijn uitgegeven, boeken die ertoe deden. Uitgeverij Van Gennep stond ergens voor. Ik hoor hem brommen: ‘Overdrijf je niet?’

Nee Jaap. Dat overdrijf ik niet.