(Maaike Meijer)
De laatste van een heerlijke serie lezingen over mannelijkheid, in Atria, door Maaike Meijer. (Hier het verslag van de eerste lezing) De tweede lezing ging over die oude film: One Flew Over the Cuckoo’s Nest, de derde over’de mannen met gitaren’. Zo hadden we het over Boudewijn de Groot, wiens protestliedjes ook gingen over de vaders, de traditionele mannen waar hij niet bij wenste te horen. Het ging over nieuwe mannelijkheid, in de liedjes van Jaap Fisher hoorden we over de schuchtere minnaar, maar ook over onvervalste vrouwenhaat. Het liet zien dat er niet één beeld van mannelijkheid is, al is er wel sprake van ‘hegemoniale mannelijkheid’, van de dominante normen waar mannen aan horen te voldoen. Het was een vrolijke lezing, niet in het minst omdat we lekker mee konden galmen met al die oude liedjes die we nog van vroeger kennen.
En een toegift: een van de weinige vrouwelijke troubadours, Lenny Kuhr, 1969. Kijk:
De laatste lezing in de reeks ging over de antiheld in de literatuur. Het eerste boek waar Maaike Meijer het over had was van Pascal Mercier (meer bekend van The night train to Lisbon). Perlman’s zwijgen gaat over een hoogleraar in crisis, die niet meer gelooft in zichzelf, en die niet meer in staat lijkt tot enige geloofwaardige prestaties. In dat verhaal lees je de nood van een man die niet meer kan voldoen aan de mannelijkheidswaan, de druk, het hooghouden van de status. Het is een pijnlijk boek, dat vooral gaat over de vraag hoe een man, geconfronteerd met zijn innerlijke leegte, met zichzelf om moet gaan. Het blijkt een thema in de literatuur, de vlucht uit het eigen leven, die wens: ik smeer ‘m en kom nooit meer terug.
Eenmaal op dit thema gekomen van de last van hegemoniale mannelijkheid zijn er veel romans die over datzelfde thema gaan, zonder dat er ooit op het omslag staat: ‘dit boek gaat over de druk om een echte man te zijn’. Meijer noemt Tirza, van Grunberg, Heere Heresma, Een dagje aan het strand. En eigenlijk ook Gerard Reve. Met voorgangers: Dostojevski, Gogol, tergend naar die eerste antiheld: Don Quixote.
Voor de helden die winnen in plaats van verliezen moet je tegenwoordig bij de strips en de populaire films zijn, Rambo, Batman. Maar ook in het klassieke mannengenre, de westerns en de krimi’s zie je het verval van mannelijkheid – of de angst ervoor. In detectives worden de mannen steeds interessanter, dat wil zeggen: ze lossen altijd wel nog op het nippertje de misdaad op, maar ze zijn niet meer van bordcarton. Het zijn echte mannen met drankproblemen en moeizame relaties met vrouwen. De antiheld rukt op – ook in de populaire cultuur.
De vraag is waarom, stelt Meijer. Hoe komt het dat een roman met een typische antiheld, Stoner, nu opeens zo populair is, terwijl die in de tijd van de helden als Kerouac, Miller en Mailer, de vrouwenversierders, nauwelijks belangstelling kreeg?
En waar vinden we het mannelijke heldendom nog? In de tragiek van oorlog. Veronique leest voor ons dat beroemde gedicht voor: het Lied der achttien doden, van Jan Campert (hier). de geijkte rolverdeling: verzetsstrijders zijn mannen. De vrouwen degenen die achterblijven:
‘Wat kan een man, oprecht en trouw,
Nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
En strijd den ijd’len strijd.
En let op die laatste regels:
Mijn God, maak mij het sterven licht,
En zo ik heb gefaald,
Gelijk een elk wel falen kan,
Schenk mij dan Uw gena,
Opdat ik heenga als een man
Als ‘k voor de lopen sta.
Wat is dat: sterven als een man, vraagt Meijer zich af. Dood is dood. Doodgaan is het ultieme verlies van controle, je wordt object. Het is alsof de schrijver, die zich verplaatst in een man die gaat sterven, nog één keer zijn mannelijkheid moet poneren voordat hij zich moet overgeven.
En dan komen we bij die bekende oorlogsroman van Hermans: ‘De donkere kamer van Damokles‘. Wederom een antiheld: Osewoudt, een man met een hoge stem en klein van stuk. In het boek ontmoet hij, of hij verzint het, dat zal in het verhaal niet duidelijk worden, een alter ego, een man die op hem lijkt maar wel een echte man is, een verzetsheld, Dorbeck.
We horen een paar passages over hoe de man seks heeft met een vrouw, en letterlijk op die vrouw zijn mannelijkheid probeert op te bouwen – in één scène blijft hij gekleed, de vrouw onder hem is naakt, en hij fantaseert de daad als bij een elektrocutie, als straf voor haar vermeende medelijden met hem. Hij reduceert haar tot een object. Hij moet wel geringschattend over vrouwen denken om zichzelf een man te kunnen voelen.
Zo hebben we De donkere kamer van Damokles niet eerder gelezen: als een studie van de worsteling van een man om aan zijn geïnternaliseerde mannelijkheidswaan te voldoen. Oppervlakkig gelezen zou je kunnen zeggen dat Hermans een seksist is, maar je kunt het ook lezen als een studie van hoe die mannelijkheidswaan een man ten onder laat gaan. Ook al is het een ijskoud boek: de verteller heeft met de hoofdpersoon geen enkele compassie.
Discussie. Ben je ook inspirerende mannenbeelden tegen gekomen is de vraag uit de zaal. Jawel, bij Wessel te Gusinklo, bijvoorbeeld, De opdracht, waarin wel met sympathie en empathie geschreven wordt over een jongen die verliefd wordt op een sterke leider, omdat hij zelf zo’n man wil zijn. In dat boek lees je vooral hoe eenzaam het kan zijn, die tocht naar de mannelijkheid, voor een jongen die te gevoelig is om zich de juiste gepansterdheid aan te meten.
Ik vond het weer een zeer inspirerende lezing, die uitnodigt om opnieuw te lezen, om naar de mannenbeelden in de populaire cultuur te kijken: wat voor een man wordt ons hier voorgespiegeld, welke mannenproblemen worden aan het licht gebracht met de nieuwe antihelden, is dit een nieuw bewustzijn over de kwetsbaarheid en de duistere kanten van mannelijkheid?
Dit, denk ik als ik in de tram terug naar huis zit, naast de backlash die we ook meemaken: het dogmatische vasthouden aan echte mannelijkheid die aangeboren zou zijn. De breinmannen, gestuurd door hun testosteron, naast de trend van de mannen die toegeven dat het niet zo makkelijk is om aan de mannelijkheidswaan te voldoen en zoeken naar vluchtwegen.