Op het bloknootje dat naast mijn PC ligt staat bovenaan de lijst met dingen die ik nog moet doen: Hajo bedanken. Ik kreeg een paar dagen geleden zijn laatste boek: Briefe eines Flüchtlings 1939-1945. Ein jüdischer Junge im Holländischen Exil. Hajo’s vrouw Chris was zo lief om het me te sturen, met een mooie foto van hen beiden, en een briefje. Hajo was net 90 geworden, en vierde dat tegelijk met het uitkomen van dat boek. Hij was blij, schreef Chris, dat hij het nog af had kunnen maken, wetend dat het wel zijn laatste boek zou worden, een eerbetoon aan zijn ouders die omkwamen in Theresienstadt. Maar na het feest was hij wel ’total loss’.
Ik was niet op dat feest, zelf na een maand Gaza ellende er helemaal doorheen, ik moest het echt even heel erg kalm aan doen. Ik haal het wel weer in, dacht ik, als Hajo weer een beetje is bijgekomen en ik ook, dan ga ik weer voor een warme avond met hem en Chris naar Heiloo. Dan praten we weer bij, zoals die laatste keer dat Hajo op zijn praatstoel zat, over die brieven vertelde, tegen mij zijn eindeloze verontwaardiging over Israël uitte, van mij wilde weten hoe het met mijn mensen in Gaza ging, en na die avond verzuchtte dat het fijn was om met me te praten: ‘er zijn niet zoveel mensen die begrijpen wat ik zeg’. Maar voordat het zover was, en voordat ik hem heb kunnen bedanken dat hij mij dat dierbare boek heeft geschonken is hij overleden, zachtjes, in zijn slaap. Meer dan total loss. Op.
Een paar dagen daarvoor had ik de grote advertentie met de lijst met overlevenden van de holocaust, joden die protesteerden tegen de massamoord in Gaza, op mijn weblog gezet. Zijn naam stond bovenaan (hier). Ik had er die foto bijgedaan die ik maakte op zijn 85ste verjaardag, het nummer van Auschwitz op zijn arm: 179679. Chris heeft het hem nog laten zien. Hij weet dat ik aan hem heb gedacht. Dat troost me een beetje, nu ik het gevoel heb dat ik die laatste gelegenheid om hem nog te zien heb gemist, en dat het nu niet meer kan. En daarom schrijf ik, om hem toch nog te bedanken, dit verhaal.
Na de Kristallnacht
Hajo Meyer werd op 1924 geboren in Bielefeld. Na de Kristallnacht kon hij als joodse jongen niet meer naar school, en hij werd als veertienjarige door zijn ouders naar Nederland gestuurd om daar door te leren. Tijdens de bezetting dook hij onder, maar werd in 1943 bij toeval gepakt en getransporteerd naar Auschwitz. Zelf zegt hij dat hij veel geluk heeft gehad. Er waren altijd mensen die hem hielpen. Zelfs in Auschwitz. Een SSer die dokter Meyer nog kende stuurde hem niet meteen door naar de gaskamers. Hij kon zich nuttig maken in de fabriek omdat hij had geleerd voor machinebankwerker. Pas bij de derde selectie was hij aan de beurt. De gaskamers sloten de dag erna. Hij werd door de Russen bevrijd, een skelet. Zijn vader, een jurist, die als frontsoldaat in de eerste Wereldoorlog nog voor Duitsland had gevochten werd vanwege zijn verdiensten naar Theresienstadt gedeporteerd, in plaats van naar Auschwitz, waar hij overleed aan een sinds de oorlog opgelopen ziekte. Zijn moeder, wetende dat ze na zijn dood wel naar Auschwitz zou worden gestuurd maakte zelf een einde aan haar leven. Dat hoorde Hajo pas na de oorlog. Als herinnering aan hen publiceerde hij de brieven die hij als jonge man vanuit Nederland naar zijn ouders schreef, en die als een wonder bewaard zijn gebleven.
(Hajo Meyer met Dries van Agt)
In de media die van zijn overlijden berichten wordt hij, behalve als Auschwitz overlevende vooral neergezet als antizionist. Het is waar dat hij als geen ander zware kritiek had op Israël. Hij was diep verontwaardigd over wat de Palestijnen werd aangedaan. Het werd voor hem een onontkoombare missie om daar van te getuigen, in zijn boeken, lezingen en interviews, en als activist staande aan de wieg van Een Ander Joods Geluid. Juist als jood en holocaust overlevende vond hij het zijn plicht om luidkeels te protesteren tegen de manier waarop de holocaust werd gebruikt als excuus om een ander volk te onderdrukken. Maar het is veel te kort door de bocht om hem af te doen als alléén maar antizionist. Wat hij te zeggen heeft is een complex verhaal. Hij is jaren bezig geweest om dat verhaal in alle nuances en met alle historische feiten onderbouwd te vertellen. In mijn kast heb ik zijn boek staan:Het einde van het jodendom, en een artikel in de bundel die Milo Anstadt samenstelde getiteld Een Ander Joods Geluid, kritische opvattingen over Israël. Beide uit 2003. Het einde van het jodendom is niet meer leverbaar, helaas, want niet alleen als historische documenten zijn deze boeken belangrijk, ze zijn akelig actueel. Ik durf te beweren dat Hajo Meyer te ver voor de troepen uitliep, dat hij te vroeg was, en dat veel van wat hij heeft gezegd nu pas in bredere kring werkelijk gewaardeerd zal worden, buiten de langzaam groeiende groep van vrienden en mensen die hem bewonderden.
(Hajo Meyer met filmmaakster Jacqueline de Bruijn)
Ik wil een poging doen, als eerbetoon aan deze grote kleine man, een paar essentiële punten uit zijn boeken samen te vatten. Over het taboe om vergelijkingen te maken tussen de jodenvervolging destijds en de Israëlische overheersing over de Palestijnen nu, bijvoorbeeld. Over hoe ‘het spook van het antisemitisme’ (zijn woorden) ingezet wordt om de critici van Israël de mond te snoeren. En over hoe niet alleen Israël een mislukt project is, maar hij ook zijn twijfels had over wat er nog overbleef van het jodendom. Zware onderwerpen, en de manier waarop hij met zijn ongezouten uitspraken dwars door alle taboe’s heenstapte, werden hem niet altijd in dank afgenomen. Nestbevuiler werd hij genoemd, zelfhatende jood, en verrader. Daar had hij wel een antwoord op: liever een verrader dan een dader.
Nachtmerries
‘Waarom kan ik het niet laten om mijn nachtmerries over de huidige toestand in Israël openbaar te maken?’ schreef hij in Het einde van het jodendom. ‘De reden is dat ik het niet met mijn geweten in overeenstemming kan brengen om de gebeurtenissen daar zwijgend te laten passeren terwijl ik meen te zien dat het echt aan alle kanten dreigt mis te lopen. Want: het hoge woord moet er uit: het is vreselijk, het is pijnlijk, het is diep tragisch, het is beschamend’.
Hajo ziet veel paralellen tussen de manier waarop Israël met de Palestijnen omgaat en wat hij zelf heeft moeten beleven als tweederangsburger vóór er sprake was van enige systematische moordpartij. En dat laatste is essentieel. Voor veel mensen mogen de vergelijkingen niet gemaakt worden omdat Israël geen industriële moordmachine inzet om de Palestijnen massaal te vernietigen, en omdat de holocaust uniek was. En heilig. Zo uniek en zo heilig dat niets er mee vergeleken mag worden. Maar hij heeft het niet over de jaren veertig, de jaren van de Endlösung, hij heeft het over wat daaraan vooraf ging in de jaren dertig.
In een interview in het Reformatorisch Dagblad (hier) legt hij het nog eens uit waarom hij de vergelijking tussen Israël en nazi-Duitsland maakt:
„Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: aan de massavernietiging van de Joden ging iets vooraf. Dat was de Duitse propaganda; het uitsluiten, het wegjagen, het onmogelijk maken van onderwijs voor Joden. Kortom, de diabolisering en ontmenselijking. Dit zie ik allemaal terug in de Palestijnse gebieden. In Israël bestaat een sterke haat tegen alle Arabieren. Pure demonisering. Palestijnen worden gezien als kakkerlakken. En daar weet ik dus heel veel van.”
Het gaat dus om de jaren dertig, toen de finale vernietiging nog niet was ingezet. De vernietiging die niet had kunnen plaatsvinden zonder die voorbereiding, met haar discriminatie en ontmenselijking.
In zijn boek geeft hij de voorbeelden van de ontmenselijking van de Palestijnen: ‘Palestijnen zijn een kanker’, zei stafchef Mosje Ja’alon. Het uitvergroten van de bedreiging, de collectieve straffen en het een geheel volk verantwoordelijk maken voor de daden van enkelen – hij heeft het allemaal al eens aan den lijve meegemaakt. Dezelfde techniek, zegt hij. En het erge is dat Israël er prat op gaat de enige democratische staat te zijn te midden van die ‘verfoeilijke Arabische dictaturen’ – wat betekent dat de Israëlische media en de Israelische burgers zonder meer medeschuldig zijn aan de wandaden van de Israëlische regering. Hij kan er niets aan doen, maar wanneer hij hoort over de treiterijen en pesterijen bij de zogenaamde checkpoints dan ziet hij de foto’s voor zich van Duitsers in nette uniformen die de verpauperde en angstige joden uitlachen. Wanneer je mensen eenmaal tot paria’s maakt, verkondigt dat ze een minderwaardig soort zijn, een rechtssysteem opbouwt waarin het tweederangsburgerschap van de groep wordt bevestigd, dan hoeven er nog maar een paar stoppen door te slaan, om dat wat we ‘etnische zuivering’ noemen mogelijk te maken. Dat is voor Hajo Meyer de les van Auschwitz: dat die niet had plaats kunnen vinden zonder de fase waarin een groep mensen tot Untermenschen werd gemaakt die er aan vooraf ging.
(Chris en Hajo Meijer)
In zijn boeken probeert hij het antwoord te vinden op de vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen. Toen in 1948 de staat Israël werd gevestigd betrapte hij zich op een godslasterlijke gedachte, zegt hij in het interview. ‘Als God hiervoor verantwoordelijk is, waarom deed Hij het dan niet vijftien jaar eerder? Dan waren honderdduizenden Europese Joden er nog geweest -onder wie mijn ouders- en was mijn eigen leven heel anders verlopen’. Maar in het begin steunde hij Israël nog, en heeft zelfs even overwogen er heen te trekken.
Zionisme
Dit was het oorspronkelijke idee van het zionisme, dat hij toen nog niet in twijfel trok; Israël zou een veilige haven bieden voor de joden, het zou een normaal land worden dat respect zou verdienen in de wereld, en het zou zodoende een einde maken aan het antisemitisme. Mooie ideeën, maar gaandeweg werd duidelijk dat dat niet zou lukken.
Het is niet verwonderlijk dat na de uitroeiing van het grootste deel van het Europese jodendom de pasgestichte en van veel kanten bedreigde staat Israël een tijdlang boven de wet stond, schreef hij. Het is ook niet verwonderlijk dat de meeste joden buiten Israël zich vergaand met de jonge staat identificeerden – het was tenslotte een potentiële vluchthaven. Maar na 1967, toen Israël zich Gaza en de Westoever toe-eigende, is er iets heel erg misgegaan. Israël sloeg de kans over om géén koloniale macht te worden die in de bezette gebieden een discriminerend en onderdrukkend apartheidsregime vestigde.
Want dit werd hem gaandeweg duidelijk: dat het zionisme twee ouders had: het nationalisme en het kolonialisme. In 1967 had Israël de kans zich van de koloniale wortels te ontdoen, en de veroverde gebieden (de Gazastrook, Jeruzalem, de Westoever) vrij te geven. Maar dat gebeurde niet. Die doelstellingen van het zionisme: een vluchthaven bieden, een einde maken aan het antisemitisme, zijn niet gerealiseerd. De reden van deze mislukking, zegt Hajo, ‘is dat het zionisme aan zijn anachronistische uitgangspunten heeft vastgehouden. Als de kopstukken van alle politieke partijen in Israël dat zionisme minder dogmatisch zouden hebben opgevat, dan zou het inzicht hebben kunnen doorbreken dat het kolonialisme, een ander volk onder heerschappij houden, en het idee van een joodse natiestaat – een staat van de joden, en niet zoals in Europese democratieën, van alle er wonende burgers, in de tweede helft van twintigste eeuw niet meer levensvatbaar was.’ Israël, als laatste koloniserende mogendheid in het postkoloniale tijdperk, toen alle Europese landen hun overheersing van andere volken al hadden opgegeven, was niet van plan het laatste stuk land dat door de Palestijnen werd bewoond op te geven.
Hajo Meyer citeert een Israëlisch kopstuk, Michael Ben-Jair, wat een enorme fout dat is geweest:
Wij kozen er geestdriftig voor een koloniaal land te worden, internationale verdragen naast ons neer te leggen, land te onteigenen, Israëlische kolonisten naar de bezette gebieden te sturen, diefstal te plegen, alsook om rechtvaardigingen te vinden voor al deze activiteiten. Aangezien wij de bezette gebieden dolgraag wilden behouden, creëerden wij twee rechtssystemen: één – progressief, liberaal – voor Israël; een ander – wreed, onrechtvaardig – voor de bezette gebieden. Na de verovering van die gebieden stelden we daar in feite onmiddellijk een apartheidsregime in. Dit repressieve systeem bestaat tot op de dag van vandaag.
Hoe kan het dat Israël blind blijft voor het onrecht dat zij de Palestijnen aandoen? Hajo Meyers antwoord:
‘Tweeduizend jaar van vervolging, die in de verschrikkingen van de holocaust culmineerden, hebben bij veel joden het idee doen postvatten dat geen volk zo lijdt als het joodse. De aanspraak op het monopolie van het lijden brengt met zich mee dat het lijden van anderen wordt gebagatelliseerd. Dat raakt bijzonder de Palestijnen wier lot door deze instelling extra wordt verzwaard. De monopolieaanspraak heeft ook een demoraliserende invloed op de Israelische soldaten die er nog sterker door verruwen dan het oorlogshandwerk op zichzelf al vraagt. En dit samenspel leidt tot een optreden van het Israelische leger dat in zijn meedogenloosheid de buitenwereld shockeert. Zeker omdat ook joden zonder wapenrok waar dan ook ter wereld de indruk wekken het wel goed te vinden’.
Dit schreef Hajo Meyer in 2003. Toen moesten de buitensporige wrede en verwoestende aanvallen op Gaza nog komen.
Nog een taboe
Ik was ook geschokt toen ik het hem een keer hoorde zeggen: dat Israël was mislukt, en dat het jodendom ook niet meer was wat hij ervan verwacht had. Hij doorbrak nog een taboe: Het probleem ligt niet alleen in het zionisme, stelt hij. Het ligt ook in de verwording van het jodendom zelf. Voor hem is de essentie van het jodendom wat geschreven staat in Leviticus 19:34:’De vreemdeling die onder u vertoeft zal voor u gelden als een geboren Israëliet; gij zult hem liefhebben als uzelf, want ook gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte.’
Deze kern van het jodendom, samen met de bekende uitspraak van Rabbi Hillel uit de eerste eeuw voor Christus: Wat jij niet wilt dat jou wordt aangedaan, doe dat ook een ander niet aan – daar komt de hele Tora op neer – is niet meer terug te vinden in de wending die het jodendom na de holocaust heeft genomen, vindt hij. Er zijn joden zijn die zich een monopolie op het lijden toe-geeigend hebben. Daarbij ook joden die het zelf niet hebben meegemaakt maar die zich identificeren met het leed van de holocaust – Hajo noemt hen martelaren bij volmacht – joden die door de holocaust uniek te verklaren zichzelf ook als uniek kunnen ervaren – boven de wet staand.
Een van zijn diepste grieven was hoe van de holocaust een religie is gemaakt. Hij stond daarin lijnrecht tegenover Nobelprijswinnaar Elie Wiesel, net als hij overlevende van Auschwitz, die zijn lijden van eens uitbuit tot het uiterste om Israël de hand boven het hoofd te houden. Meyer: ‘Deze man, die beter zou moeten weten, wil geen woord naar buiten brengen over de oorlogsmisdaden die begaan zijn door de Israeli’s. Wiesel zegt dat het niet aan de joden is om de Israëlische politiek te beoordelen. Hoewel de daden van Israël in de naam van alle joden worden begaan. Intussen vindt Wiesel dat niets met de holocaust mag worden vergeleken, maar paradoxaal wordt tegelijkertijd alles er aan gerelateerd. Israël eist een status aparte op. De moord op de joden is het allerergste wat er ooit is gebeurd, en daarmee wordt in de meest absolute zin van het woord de rol van ultiem en eeuwig slachtoffer opgeëist. En daarmee lijken de misdaden tegen de menselijkheid die Israël beging en nog steeds begaat in het niet te vallen naast wat de joden hebben meegemaakt.
Dat strookt niet met het gevoel van rechtvaardigheid dat Hajo Meyer nu juist aan het jodendom ontleent, zijn jodendom, dat van het verlichte denken zoals hij dat van huis uit had meegekregen. “Maar ook de handen van wie het ziet en als verlamd blijft staan kleuren rood” citeert hij dichteres Tsafy Levi. Het kan toch niet zijn dat de holocaust alle joden die deze hebben overleefd en al hun nakomelingen ten eeuwigen dag vrijwaart van elke kritiek? Dat alles wat joden doen goed is, zolang het maar niet zo erg is als de holocaust?
De gedachte dat de joden zich destijds gedwee naar de slachtbank lieten voeren leidt nu tot een houding waarbij je bij de geringste schijn van antisemitisme meteen op je achterste benen moet staan. ‘Ik vrees’ schreef Hajo, ‘dat men zich met dit soort overkill alleen maar belachelijk, en erger nog, uitermate onbemind maakt’. En; ‘ik heb geleerd dat onterechte beschuldiging van antisemitische gevoelens een van de meest effectieve middelen is om juist de gevoelens op te wekken bij de beschuldigde’. En formuleerde een van zijn gevleugelde woorden: ‘Vroeger was een antisemiet iemand die niet van joden hield; nu is het iemand waar de joden niet van houden’, staat er in zijn boek. Later nuanceerde hij dat een beetje, ‘nu is een antisemiet iemand waar bepaalde joden de pest aan hebben.’
Hajo Meyer gaat nog verder dan alleen het zionisme tot kwaadaardig anachronisme te verklaren, en Israël te benoemen als een mislukt project. Als de verlichte kant van het jodendom niet wordt herontdekt en in ere hersteld, dan heeft ook het jodendom de wereld niets meer te bieden.
Wat er zou moeten gebeuren?
De joden in de wereld moeten hun bijdrage leveren door Israël het mandaat te ontnemen namens hen te spreken, en wel met onmiddellijke ingang, zegt hij. Joodse organisaties behoren publiekelijk afstand te nemen van de huidige politiek van Israël, die een gevaar vormt voor de wereldvrede.
(Chris, Hajo en Anneke Jos)
Die opvatting is de reden waarom hij zich meteen aansloot bij het door Anneke Jos Mouthaan en Harry de Winter opgerichte Een Ander Joods Geluid, en bestuurslid werd. Later verliet hij het EAJG, omdat zijn heftige uitspraken haaks stonden op de meer tactvolle aanpak die het EAJG voorstond, maar de band is altijd gebleven. (Zie over Meyer en het EAJG het in memoriam van Jaap Hamburger (hier) en Maarten Jan Hijmans (hier) Ook ik had het wel eens met hem aan de stok. Dan riep hij weer dat Gaza een concentratiekamp was. Doe nou niet Hajo, zei ik: ik weet dat jij het hebt over de oorspronkelijke definitie van concentratiekamp, mensen bij elkaar drijven en opsluiten, en dat klopt, maar mensen denken aan een vernietigingskamp en dan geloven ze je niet meer. Ja ja, zei hij dan, en deed het de volgende keer gewoon weer. Hij was in zijn diepe verontwaardiging niet te houden. Hij bracht het gewoon niet meer op om zijn oordeel beleefd en tactvol te brengen. Hij was te kwaad. De zaak was te urgent. Hij had te weinig tijd.
Hij had wel een idee wat er met Israël zou moeten, als het zichzelf nog zou willen redden. Het zou een een democratische, multi-etnische staat moeten worden, waarin joden en Palestijnen samen kunnen wonen. Daarmee zou Israël eindelijk een land worden als vele andere landen, democratieën waarin de inwoners gelijke burgerrechten hebben ondanks afkomst, etniciteit of geloof. Waarin je Israeli kunt worden zonder joods te hoeven zijn.
En elk streven naar een duurzame vrede zou moeten beginnen met een excuus aan de Palestijnen voor de wijze waarop zij de afgelopen jaren zijn behandeld. Een gebaar dat gepaard zou moeten gaan met de materiële vergoeding van alle schade die de Palestijnen hebben geleden. Ook al maakt schadeloosstelling het leed nooit goed, toch is dat van groot belang voor het herstel van vertrouwen. En hoe je dat doet kan Israël afkijken bij een bekende vijand met wie het toch nog goed is gekomen: Duitsland. Het Duitsland van na de oorlog maakte ernst met de Wiedergutmachung. En hoe goed ze dat hebben gedaan kun je zien aan het feit dat veel Israeli’s ‘voor het geval’ een tweede paspoort op zak hebben – en dat Duitse paspoorten het meest populair zijn.
Kleine profeet
Hajo Meyer gaat nu de geschiedenis in als Auschwitz-overlevende en radicale antizionist. Maar hij was zoveel meer. Een vioolbouwer, die met zijn geliefde Chris graag muziek maakte. Een aimabele man en een erudiete man, een man met zelfspot – Hajo met de kleine beentjes – zei hij vaak over zichzelf. Een man die zielsveel hield van zijn vrouw. Een man met wie ik geen ruzie kon krijgen al was ik het echt niet altijd met hem eens. We gaan hem enorm missen.
Als het woord ‘profeet’ niet zo’n beeld opriep van een meer dan levensgrote figuur, dan zou ik de man die het over zichzelf had als ‘kleine Hajo’ tot de profeten willen rekenen. Zijn visie op wat er mis is gegaan met Israël en ook verder alleen maar nog verder mis lijkt te kunnen gaan, werd bij het uitkomen van zijn boeken nog zo extreem gevonden dat er maar weinig mensen naar konden luisteren. Maar met de dag krijgt hij meer gelijk. Een gelijk waar hij geen gevoel van triomf aan kon ontlenen, meer dan het wanhopige gevoel een roepende in de woestijn te zijn: waarom luisteren ze niet? Hij is gestorven terwijl er opnieuw een massaslachting plaats vond in Gaza. Ondanks het feit dat er wereldwijd meer mensen zijn dan ooit die het niet langer aan kunnen zien hebben we dat niet tegen kunnen houden. Dat moet ook Hajo ongenadig zeer hebben gedaan.
Hij is een van de vier joodse hoofdpersonen in een prachtige documentaire van Jacqueline de Bruijn, De Omslag, waarin we zien hoe hij op reis gaat naar de Verenigde Staten, en ook naar Duitsland, om daar zijn boodschap te brengen. Al in de tachtig, had hij het er voor over om te doen wat hij ongeveer het ergst vond: zijn koffer pakken en de trein moeten nemen – het riep teveel oude trauma’s op. In het begin van de film zien we hem snibbig reageren op zijn trouwe vrouw Chris, en we snappen niet waarom hij zo onaardig is, tot we door de film begrijpen hoe bang hij werd als hij de trein in moest. Maar hij deed het. Omdat hij moest. Hoe vaak heeft hij dat verhaal niet verteld. Of het gehoord werd? Ja door een langzaam groter wordend publiek. Maar nog altijd te weinig mensen om definitief een verschil te maken. Ik denk dat er een kentering gaande is. Het spijt me enorm dat Hajo het tijdens zijn leven, ondanks zijn profetische waarschuwingen alleen maar slechter heeft zien worden, en die kentering niet meer mee maakt. Het verplicht ons, zijn nabestaanden. Het verplicht Een Ander Joods Geluid dat werk voort te zetten. Het verplicht ons allemaal. Als hij de moed had om de pijnlijke waarheid te spreken, dan kunnen wij dat ook.