Het ‘debat’ over de vrijheid van meningsuiting woedt na de aanslag op Charlie Hebdo weer volop. Voor de ene kant is het simpel: vrijheid van meningsuiting is zo fundamenteel dat alles moet mogen. Voor de andere kant is het een dilemma, een voortdurende keuze tussen wat er op dat moment onder die omstandigheden belangrijker is: dat je alles mag zeggen, of dat je er voor kiest om die vrijheid niet te gebruiken om moedwillig mensen te beledigen. Wanneer de groep die wordt beledigd ook al vrijwel permanent onder schot en in het beklaagdenbankje zit dan is mijn keuze snel gemaakt. De toetssteen is eenvoudig. Zouden we het accepteren als het over joden ging? Nee dat zouden we niet, op een paar clubjes kaalkopjes na, want we weten waar antisemitisme – dat ook vergezeld ging van ‘cartoons’ over gierige geldbeluste joden met grote neuzen – toe leidde. Antisemitisme nemen we serieus, en terecht. Islamofobie wordt nog heel weinig serieus genomen en dat is onterecht.
Paul Scheffer (die van ‘het multiculturele drama’) zou spreken bij een discussie voor de opleiding journalistiek in Zwolle, maar zegde af toen bleek dat de Hogeschool Windesheim de afbeelding van de bekende Charlie cartoon over de profeet Mohammed van de gevel had gehaald. Scheffer wist meteen waarom de afbeelding was verwijderd; dat moest wel uit angst zijn, de directeur was zeker bezweken voor intimidatie. Hij had verzuimd om daar even over in gesprek te gaan met Bas Mesters, die de pers vertelde dat hij de afbeelding niet had verwijderd uit angst maar uit respect voor alle mensen. Ook voor de moslimstudenten op de opleiding dus. Scheffer heeft ons te snel ‘geframed’ in het kamp van de angst, zei hij. (hier)
Ik sta in dezen geheel achter de directeur. Het lijkt dat de fundamentalisten van de vrijheid van meningsuiting, want ze zijn knap dogmatisch intussen, niet beseffen dat het niet ostentatief willen zwaaien met anti-islam materiaal en rekening willen houden met andere mensen óók een mening is. Een mening die gebaseerd is op normen van humaniteit en medemenselijkheid. Mag dat niet meer? Of geldt de vrijheid van meningsuiting alleen voor islamofoben die zich verschuilen achter de term ‘islamkritiek’?
Tot mijn ergernis doet Opzij ook weer eens een duit in het verkeerde zakje. Dat blad heeft inmiddels een interessante staat van dienst. Nadat in een ver verleden de hoofdredacteur van toen meedeelde dat vrouwen met hoofddoek er bij haar niet in kwamen hebben sindsdien twee hoofdredacteuren het estafettestokje overgenomen. Zo verscheen Fleur Agema, de rechterhand van Wilders, in 2009 op het omslag van Opzij met de slogan ‘echte feministes stemmen PVV’, en in 2014 stond er een gezellig interview in met Marine Le Pen, ultrarechtse islamofoob uit Frankrijk. Mijn conclusie: rechts ultra-nationalisme, inclusief moslimhaat, is helemaal in orde als het maar tieten heeft. Opzij is enorm ruimdenkend op dat vlak.
Onlangs heeft de redactie van Opzij een enquete gehouden onder de lezeressen. Daarvan bleek 43% niet van mening dat beledigen altijd moet kunnen vanwege de absolute vrijheid van meningsuiting. Die lezeressen zijn er voorstander van dat men zich aan bepaalde normen en waarden houdt. En een kwart is helemaal geen voorstander van cartoonisten en columnisten die zo graag beledigen. Die lezeressen krijgen nu van hoofdredacteur Irene de Bel te horen dat ze er niet aan kan beginnen om grenzen te leggen aan wat anderen kwetst, ‘er is altijd wel iemand met lange tenen’. ‘Laat iedereen zelf maar bepalen in hoeverre zij rekening wil houden met de gevoelens van anderen’, is haar geweldig liberale motto. Ieder voor zich. O ja? Mag zwaar seksisme ook, grappen over verkrachting en mishandeling, om maar even wat te noemen, of heeft Opzij opeens wel een mening dat er grenzen zijn als het gaat om de ‘lange tenen’ van vrouwen? Ik zou het als ik hoorde bij die 43% wel weten, maar ik heb mijn abonnement op Opzij al heel erg lang geleden opgezegd.
Voor mij is er altijd een spanning tussen die twee principes: de vrijheid van mensen om hun mening te kunnen uiten, ook als is dat een mening die mij in het geheel niet bevalt, en de constatering dat woorden wel degelijk kunnen verwonden, en in een al tot het uiterste gepolariseerde samenleving kwaad kunnen. Die spanning zal ik nooit met simpele slogans op kunnen lossen, met die spanning moeten we leven. En steeds weer opnieuw keuzes maken. En er goed over nadenken wat zwaarder moet wegen.
Voor de mensen die denken dat Opzij ‘het’ feminisme vertegenwoordigt, kan ik van harte het F-boek aanraden, dat op 5 maart uitkomt. Daarin zien we vele feministen (m/v) die het wèl een goed idee vinden om rekening te houden met de gevoelens van anderen, en die een inclusief en multicultureel feminisme voorstaan. Het kan echt anders.
En voor wie zich nogal ergert aan die simplistische vrijheid-van-meningsuiting-fundamentalisten, die vinden dat niemand lange tenen mag hebben behalve zij zelf, overweeg om je aan te sluiten bij het Comité van Waakzaamheid tegen Herlevend Fascisme.