Gisteren was ik bij de wake bij het detentiecentrum in Rotterdam, opgehaald door oude SP vriendin Ineke Palm. Het is al tien jaar dat de wake wordt gehouden, elke maand. Anders dan bij Schiphol kun je de mensen die vast zitten, soms voor jaren, niet zien. Maar ze weten dat we er zijn. De mensen van de bezoekgroep konden vertellen hoe het met sommige van de mensen daarbinnen gaat.
En als alle vorige keren werden de namen genoemd van de doden. Joshua, een baby van een maand uit Ghana, die stierf omdat zijn moeder geen medische hulp kreeg in Duitsland omdat ze geen verzekeringspapieren had. Artavazd Gasparyan uit Armenie die zelfmoord pleegde in Nederland om aan de uitzetting naar Duitsland te ontkomen. Kahve Pouryazdan uit Iran die zichzelf in brand stak na 10 jaar als asielzoeker in Duitsland te hebben gewoond. En anderen.
Het voelde als een gebed.
Ik was uitgenodigd om te komen spreken. Dit is wat ik zei:
Beste mensen, lieve vrienden,
Het is goed dat jullie hier nu al tien jaar staan, en het is tegelijk niets om onszelf mee te feliciteren, want het is erg dat we dit moeten blijven doen. Er is nog te weinig veranderd in die tien jaar. Ik ben al heel wat keren bij de wake geweest bij Schiphol, en elke keer kom ik er weer aangedaan vandaan. Vol tegenstrijdige emoties. Dat ik wel kan janken om de mensen daarbinnen, die zitten opgesloten om geen enkele andere reden dan dat ze net als wij denken dat ze recht hebben op een veilig leven, zonder oorlog, met genoeg te eten, en een toekomst voor hun kinderen. Elke keer word ik weer geconfronteerd met de onverdraaglijke onrechtvaardigheid, dat ik straks terug kan naar mijn fijne huis, en zij niet. Dat ik kan beslissen hoe mijn toekomst er uit ziet en zij niet. Dat ik de vrijheid heb om te gaan en staan waar ik wil en zij niet. Elke keer opnieuw voel ik die machteloosheid, dat we er nog steeds niet in geslaagd zijn om een einde te maken aan deze onrechtvaardigheid, dus behalve verdrietig ben ik woedend. En dan ben ik ook nog blij dat ik deze emoties heb kunnen delen met mensen die een hart hebben en een geweten, en niet opgeven, zoals jullie.
Met jullie kan ik mijn zorgen delen, want die gaan verder dan het lot van de mensen daarbinnen. Die gaan over de wereld waarin we nu leven, waarin de scheidslijn tussen wij en zij scherper is geworden, de scheidslijn tussen de mensen met macht en geld, en de mensen aan de andere kant, die hun leven niet zeker zijn als ze blijven, en hun leven niet zeker zijn als ze oversteken op zoek naar een nieuw bestaan. We rouwen vandaag ook om die honderden, die duizenden mensen die de dood vonden in het water, en we rouwen om een meisje in fleurige kleren dat als een bloem voort zal leven in onze herinnering, want dat beeld, eenmaal gezien kan niemand meer vergeten. Mag niemand meer vergeten. Ze is een icoon geworden, zoals Anne Frank het icoon is geworden van die andere enorme menselijke ramp.
Ik weet dat er een taboe ligt op het maken van zulke vergelijkingen. En ik maak hem toch. Morgen herdenken we de doden van de tweede wereldoorlog, onze doden. En de dag erna vieren we de bevrijding, waar ik altijd erg gemengde gevoelens bij heb. Want natuurlijk was ook mijn familie blij dat het voorbij was. Maar wat is er voorbij?
Ik weet dat er een verschil is tussen de dood van de mensen die vermoord werden in de grootste industriële massamoord in de geschiedenis van ons beschaafde westen. Mensen die werden gedood niet omdat ze politieke tegenstanders waren, maar gewoon, om wie ze waren. Joden, Sinti en Roma, homoseksuelen, gehandicapten, Jehova getuigen, mensen die niet de moeite waard gevonden werden om te blijven leven. Wat we nu zien is geen opzettelijke genocide, het is moord door onverschilligheid. Wij hier, in het rijke, verlichte westen, hebben besloten dat zij daar onze verantwoordelijkheid niet zijn. Dat ze het maar uit moeten zoeken. Dat ze ons niet lastig mogen komen vallen. We vergeten hoeveel van de armoede, de ellende, de oorlogen mede een gevolg zijn van ons koloniale verleden, en van westerse belangen, we vergeten hoeveel van onze rijkdom te wijten is aan de uitbuiting elders.
Krampachtig proberen we te doen alsof we geen onderdeel uitmaken van de grote wereld, waarin in toenemende mate hele bevolkingen overbodig zijn geworden, bevolkingen die noodgedwongen op de vlucht zijn gejaagd en nergens meer heen kunnen. Ik kom al twintig jaar in Gaza, de grootste openluchtgevangenis ter wereld, met anderhalf tot twee miljoen mensen zonder toekomst, nog net in leven gehouden door onze noodhulp. Want daar zijn we goed in. De andere kant opkijken, als de mensen die nergens heen kunnen vluchten gebombardeerd worden, en dan noodhulp sturen als de bommen ophouden. Als ze daar maar blijven, in hun gevangenis. Na de laatste vreselijke aanval zijn er voor het eerst veel mensen uit Gaza illegaal door de tunnels vertrokken, en hebben in Egypte een van die wrakke boten genomen. En ook van hen zijn er al veel verdronken. Naamloos geworden, gestorven zonder ooit een monument te krijgen.
Dat meisje in haar kleurige kleren, zwevend in het water, is het kleine monument, ook voor hen.
We leven in een wreed land, een bang land. Een land waarvan de bevolking bang is gemaakt voor die anderen, die mensen die van elders komen maar in wezen net zo zijn zoals wij. Met dezelfde basale wensen. Of zijn we vergeten wat in onze ‘joods-christelijke’ beschaving (ik zeg dat niet voor niets tussen aanhalingstekens) eens hebben afgesproken? Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. En dat we de vreemdeling eerbiedigen, wij die zelf vreemdeling zijn geweest in Egypte. Wij die wel degelijk ons broeders hoeder zijn.
In Nederland is gebeurd wat ik jaren geleden niet voor mogelijk had gehouden, want ook ik dacht eens dat we best een tolerant land waren. Ik dacht niet dat het kon gebeuren dat racisme gewoon een plek zou krijgen in ons parlement, dat het zou bestaan dat een gekozen politicus zijn achterban zou oproepen om minder, minder te roepen, en daarmee een miljoen Nederlanders tot de vijand te verklaren, tot ongewenste vreemdelingen, mensen die voor het grote deel hier zijn geboren. En het is niet alleen die politicus die invloed heeft gekregen: de politiek ter rechterzijde heeft al veel van zijn taal overgenomen. De rechterkant van onze regering doet er alles aan om de mensen die het gelukt is ons land te bereiken, en die niet meer terug kunnen, zelfs het minimale bed, brood en bad te ontnemen. Let wel: we hebben het niet over kadootjes, we hebben het over normale mensenrechten. En intussen is de helft van onze bevolking bang gemaakt voor iedereen die anders is. De mensen die we allochtoon noemen, of vluchteling, of buitenlander. En dat is waarom ik ondanks het taboe die vergelijking maak tussen dat naamloze meisje in het water en Anne Frank.
Want de tijd waarin we nu leven lijkt angstaanjagend veel op de jaren dertig. Ik ben zeker niet de enige die dat zegt. Ed van Thijn zei het al jaren geleden, en Job Cohen, beide joden, zien gebeuren dat we opnieuw in een periode zijn beland met een versterkt ‘eigen volk eerst’ ideologie. We zien een toenemende demonisering van moslim Nederlanders. We zien dat migranten zijn gepromoveerd van gastarbeiders naar allochtoon, en na twee generaties nog steeds moeten bewijzen dat ze er bij horen. We zien een afweerreactie van witte autochtonen tegen de zwarte beweging die meer aandacht wil voor ons koloniale verleden en voor racisme nu. We zien een harde, harteloze behandeling van asielverzoekers. We leven in een tijd van uitsluiting en discriminatie en van een benauwd nationalisme. Dat hoeft zeker niet dezelfde kant op te gaan als destijds, we zijn er zelf bij. Maar we zullen wel waakzaam moeten zijn en tegengas moeten bieden.
Want dit is belangrijk, wij kunnen niet meer zeggen dat we het niet hebben geweten.
Het goede nieuws is dat ook de tegenbeweging groeit, van onder op. Daar horen jullie, daar horen wij bij. Met al onze verschillen, sommige mensen vanuit een goed hart, anderen vanuit een politieke overtuiging. We zijn van verschillende generaties, we zijn kerkelijke mensen, linkse mensen, wij hebben besloten dat we opkomen voor de mensen die dreigen te worden buitengesloten. We houden elkaar vast, we houden er met elkaar de moed in. We laten de mensen daarbinnen zien dat ze niet alleen zijn, al zullen ze zich vaak alleen en in de steek gelaten voelen. Wij geven niet op.