Op 15 januari was ik uitgenodigd om in de Ekklesia Amsterdam een preek, een toespraak te houden met als thema bevrijding uit vooroordelen. Dit is hem.
Lieve mensen,
Ik heb het op deze plaats al eens gezegd: er zijn van die woorden die altijd mooi klinken: woorden als vergeving en dialoog. En er zijn woorden die altijd fout klinken. Vooroordelen is er een van. Niemand wil vooroordelen hebben. Maar iedereen heeft ze. We kunnen helemaal niet anders. Vooroordelen bestaan in wezen uit niets anders dan dat we de wereld overzichtelijk proberen te maken door te oordelen vanuit de ervaringen die we al hebben. Je moet je toch indenken hoe ons leven er uit zou zien als we niets leerden, en elke situatie weer blanco ingingen alsof alles voor de eerste keer gebeurde. Dat we in de jungle een tijger tegenkomen en alleen maar denken, wat een leuk dier, zal ik die eens gaan aaien. Het is niet zo moeilijk om er over na te denken aan wat voor soort mensen we een hekel hebben, en hoe dat te maken heeft met wat we vroeger meemaakten of wat we van onze ouders hoorden. Zo ordenen we ons leven, wie we vertrouwen kunnen en wie niet, bij wie we horen en bij wie niet. En als we eerlijk zijn zien we in dat we ons ook ernstig kunnen vergissen.
Ik maak natuurlijk ook vooroordelen mee die op mij gericht zijn. Die over feminisme bijvoorbeeld, van die lelijke, mannenhatende, humorloze wijven met veel okselhaar. Het grote voordeel van dat vooroordeel is dat ik in werkelijkheid meestal geweldig meeval. Of over geloof. Een wijdverbreid vooroordeel is dat mensen die naar de kerk gaan per definitie conservatief zijn. Nu weten mensen van mij dat ik nogal links ben. En als ze horen dat ik regelmatig in de kerk zit en mij op hoge leeftijd ook nog heb laten dopen valt hun mond vaak open. Jij gelovig? Maar je was toch een socialist? Dan leg ik zo’n SPer uit, want dat waren het vaak, dat ik denk dat hij ook gelovig is. Want, zeg ik, jij besteedt al je vrijetijd aan flyeren en demonstreren en de buurten af te lopen. Jij gelooft er dus in dat de wereld te verbeteren valt, terwijl de feiten je daar weinig aanleiding toe geven. Volgens mij ben jij diepgelovig. En, zeg ik erbij, dat over die betere wereld zeggen ze in mijn kerk dus ook. Ook al verschillen de liturgie van de Ekklesia en die van een partijcongres wel een beetje.
Dat zijn vooroordelen die wel eens hinderlijk zijn, maar waar ik persoonlijk wel mee kan leven. Er zijn ook vooroordelen die meer schade aanrichten. Het is vandaag Martin Luther King dag, die ik straks ga vieren in De Balie. Ik wil het nog eens hebben over racisme. Sinan Cankaja heeft er in deze serie voordrachten een mooie lezing over gegeven. Hij vertelde bijvoorbeeld dat er van hem niet wordt verwacht dat hij objectief kan zijn in zijn onderzoek naar etnisch profilering bij de politie. Waarom niet? Omdat hij een Turkse achtergrond heeft. Dat hij een Nederlander is, en hier geboren, telt dan opeens niet meer. Intussen wordt iedereen die wit is, vaak ‘echte’ Nederlanders genoemd, beter geschikt bevonden om objectief te oordelen. Dat is toch interessant. Is wit dan geen kleur?
De hoogleraar Gloria Wekker heeft een prachtig boek geschreven, White Innocence. Een hele belangrijke opmerking die ze daarin maakt is deze: geloven jullie nu echt dat vier eeuwen kolonialisme en slavernij geen sporen heeft nagelaten in ons denken? Ze heeft een punt. Dit is de vraag: wat hebben we eigenlijk meegekregen, opgegroeid in een land dat het kolonialisme maar net heeft afgeschaft, en ook nog niet altijd zo vrijwillig. De mensen hier die zo ongeveer mijn leeftijd hebben weten het nog wel. Hoe we Sjors en Sjimmie lazen, populaire kinderboeken. Sjors was wit en blond en slim. Sjimmie was zwart, hij was niet zo snugger, hij praatte krom maar hij was reuze grappig. Op mijn school werden melkdoppen en zilverpapier ingezameld voor de arme ‘negertjes’ in Afrika. (Met excuses voor dat woord, zo zeiden wij dat vroeger). Ik had nog een leuke wandlap op mijn meisjeskamer, met van die leuke negertjes er op, bloot op raffiarokjes na en met een koperen ring door hun neus. Was dat nou racisme? Het was in ieder geval niet als racisme bedoeld, ik zag er tenminste helemaal niets verkeerds in dat we die zwarte mensen wilden helpen, integendeel. Dat was toch aardig van ons? En toch heb ik net als zoveel Nederlanders daar een beeld aan over gehouden dat diep weggeborgen zit in ons brein. Zwarte mensen hebben onze hulp nodig. Onze hulp en onze leiding. Wij brengen ze beschaving bij zoals de missie dat deed. Achteraf gezien, weten we dat dat het excuus was dat westerse mogendheden gebruikten om complete landen te koloniseren en uit te buiten. Het bevestigde bovendien het beeld van onze superioriteit. We horen het nu nog ministers zeggen: onze cultuur is superieur aan die van anderen. En dus moeten we onze cultuur verdedigen tegen binnendringende vreemdelingen die de pech hebben uit minder geavanceerde culturen te komen. Tegenwoordig maken we er een punt van dat de vrouwen uit zo’n inferieure cultuur zich op het strand niet uit willen kleden. Ik geloof dat we vergeten zijn dat er een tijd was dat we onze beschaving afmaten aan het feit dat wij geheel gekleed door het leven gingen, terwijl die primitieve lui in Afrika halfnaakt rondliepen. Het kan verkeren.
Ik heb met opzet voorbeelden uit mijn jeugd gekozen die onschuldig klinken. Er zat bij mij thuis geen enkele kwade bedoeling bij, en bij mij op school ook niet. Maar zijn ze zo onschuldig? Uit de verhalen van zwarte vrienden, maar ook uit de onderzoeken, weet ik dat gekleurde kinderen op school heel vaak een te laag schooladvies krijgen. Ook blijkt dat de tweede en derde generatie migranten veel moeilijker een baan kunnen krijgen, en dat terwijl ze hun schoolachterstand al grotendeels hebben ingelopen. Vaak worden ze al afgewezen op grond van hun achternaam, of postcode. Gloria Wekker maakte zelf ook mee dat zij aan de universiteit stond te wachten op gasten, en de eerste haar ongevraagd zijn mantel in de armen douwde. Een zwarte vrouw, die moest wel de mevrouw van de vestiaire zijn. Ik maakte op mijn opleiding mee dat een vriendin met mij in de kantine zat, toen er een Antilliaanse vrouw binnenkwam. Leuk dat jullie ook zwarte studenten hebben, zei de vriendin. Zal ik je even voorstellen aan onze directrice, vroeg ik.
Dit is wat we gewend zijn om te doen. Mensen die gekleurd zijn, ook Marokkanen en Turken, stelselmatig een beetje te onderschatten. Dat beetje heeft het effect dat er in de meeste gevallen bij sollicitaties waar gekozen kan worden tussen witte en zwarte kandidaten, de witte het meestal winnen. Dat noemen we dus wit privilege. En dat is het lastige van privilege, zoals een vis het laatste merkt dat hij in water zwemt, zien we die privileges niet. We vinden het heel gewoon.
Een zwarte vrouw, Pat Parker, heeft een gedicht geschreven: “Voor de witte persoon die mijn vriend wil zijn. Ten eerste: vergeet dat ik zwart ben. Ten tweede: vergeet nooit dat ik zwart ben.” Zo heb ik geleerd om dat raadselachtige tegenstrijdige advies te begrijpen. Dat we altijd twee dingen moeten doen: niet vergeten om elkaar als mensen te zien, om te zien wat we met elkaar gemeenschappelijk hebben. En tegelijk, nooit te vergeten dat het in deze wereld uitmaakt, of je als man of als vrouw geboren bent, als wit of als zwart. En dat we dus verschillen. En dat het niemand die zwart is gelukkiger maakt als je zegt: ik zie dat niet eens hoor. Mij maakt het niet uit.
We hebben bij dit thema het overbekende bijbelfragment van de Barmhartige Samaritaan gekozen. Het past mooi bij het thema vooroordeel, omdat de held van dat verhaal uitgerekend de Samaritaan is, iemand die gewantrouwd werd, iemand van de stam die reden had om Judeers, Joden te wantrouwen, omdat die al eerder hun stad en hun heiligdom verwoest hadden. En we kennen Jezus als iemand die zich niet door vooroordelen liet tegenhouden, die koos voor vissers en armen en hoeren, tegen de collaborerende tempelelite in. Maar ik heb pas weer zo mooi les gehad van Alex van Heusden, die mij als late bekeerling zoveel bij brengt. Over die zinnen in dat fragment: de vraag van de Thorageleerde aan Jezus: maar wie is mijn naaste die ik moet liefhebben? En dan die zin later in het fragment: Wie denk je, is van deze drie de naaste geworden? Lees dat als een essentieel verschil: iemands naaste ben je niet zomaar, iemands naaste moet je worden. We moeten er aan werken. De vraag is niet: ben ik racistisch? De vraag is: wil ik in deze racistische wereld deel zijn van het probleem of van de oplossing?
Dit is dus wat we kunnen doen: onderkennen dat we vooroordelen hebben. Onderzoeken waar ze vandaan komen. En bedenken hoe je er mee om wilt gaan, zeker als je naaste niet altijd degene is die het meeste op je lijkt. We ontmaskeren onszelf en elkaar, met liefde. We moeten er, net als die Samaritaan, soms vuile handen bij maken. We moeten van ons paard afstappen. En misschien komt er dan ook de dag dat we bedenken dat barmhartigheid heel goed is, maar nog niet voldoende. Want hoe lang willen we doorgaan met mensen redden die op sterven na dood naast de weg liggen van Jeruzalem naar Jericho? Martin Luther King heeft eens gezegd, in een beroemde speech over Vietnam, dat de dag komt dat het niet voldoende is om de Barmhartige Samaritaan te spelen, maar dat de echte verandering pas komt als we er voor zorgen dat de weg naar Jericho veilig is voor iedereen. Dat niemand meer verwond naast de weg ligt, wachtend of wij hem oprapen. Echte barmhartigheid is meer dan melkdoppen verzamelen voor arme kindjes in Afrika.
Zo moge het zijn.
Martin Luther King, in 1967, ‘A time to break the silence’
“A true revolution of values will soon cause us to question the fairness and justice of many of our past and present policies. On the one hand we are called to play the Good Samaritan on life’s roadside, but that will be only an initial act. One day we must come to see that the whole Jericho Road must be transformed so that men and women will not be constantly beaten and robbed as they make their journey on life’s highway. True compassion is more than flinging a coin to a beggar. It comes to see than an edifice which produces beggars needs restructuring.“