Het is al een halve eeuw geleden dat wij feministes tot de conclusie kwamen dat we geen vriendelijk woord hadden voor een geliefd deel van ons lijf. Er waren medische woorden (vagina), vage eufemistische woorden (van onderen) en mannelijke scheldwoorden (kut). Mijn strategie was om het woord kut uit het scheldrepertoire te redden, en het net zo lang te gebruiken tot het een gewoon woord was geworden. Nou, dat is geweldig gelukt. Iedereen zegt kut. Fietssleuteltje zoek. Kut. Trein net weg. Kut. Je wilt gaan demonstreren en het gaat regenen. Kut. Het enige waar bijna niemand kut voor gebruikt is kut.
En nou was er een plannetje om wat nieuws te verzinnen, een soort nationaal referendum voor hoe we dat daar …eh…moesten gaan noemen. We kregen een lijstje met alternatieven, waar het woord kut niet op voorkwam, maar wel woorden als yoni, poenie, en flamoes. Wat er niet bij gezegd werd is waar die woorden vandaan kwamen. We konden dus in onschuld kiezen wat we leuk vonden klinken. Maar flamoes is niet grappig als je Vlaams bent, en poenie niet schattig als je een Surinaamse achtergrond hebt. Want zoals een Surinaamse vriendin me vertelde, ‘bij ons hadden alle vrouwen een poenie, mijn moeder, mijn grootmoeder, ik kreeg pas een vagina toen we naar Nederland verhuisden’. Sommige Afro-Nederlanders vinden het een vorm van neokolonialisme, dat wij ons woorden toe-eigenen zonder er de gevoelswaarde en de plaats in een andere cultuur van te kennen. Ik denk dat andere zich suf lachen: zie je al al die witte vrouwen lopen met een poenie? Een soort blackface daar van onderen. Ik doe dus niet mee. Ik vind het kut.