Verscheen op Rekto Verso, door Anja Meulenbelt op 30 October 2020
Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Deze week schrijft Anja Meulenbelt een brief aan Peter Mertens en Paul Verhaeghe, die beiden een boek schreven over de huidige crisis. Maar Meulenbelt mist daarin één ding. ‘De werkende klasse bestaat ook uit mensen die werken zonder loon. Het persoonlijke is nog steeds politiek.’
Beste Peter Mertens, beste Paul Verhaeghe.
We kennen elkaar een beetje. Peter, wij hebben elkaar meermaals ontmoet op ManiFiesta. Paul, ik heb eens in het publiek gezeten toen je in Amsterdam optrad. En ik kwam mijzelf tegen in een boek van je, over intimiteit, waar je me min of meer bedankte omdat ik eens heb geschreven over het onderscheid tussen verschillende soorten orgasmen. Ik wist dat niet eens meer.
Jullie hebben allebei een actueel boek geschreven over de crisis waarin we ons bevinden. Jij, Paul, schreef Houd afstand, raak me aan en Peter Ze zijn ons vergeten, dat meteen doorstoomde naar nummer 1 in de hitparade van non-fictieboeken in België. Heel bijzonder voor zo’n uitgesproken radicaal boek. Maar het is ook tijd voor radicale uitspraken, en daarin voel ik me met jullie beiden verwant. We delen een grote zorg over hoe het staat met de wereld, en met de mensen daarin.
Ik zou in deze brief lang door kunnen gaan over wat ik aan jullie boeken heb beleefd: ze staan alle twee vol met markeringen en uitroeptekens. Wat jullie met elkaar delen is een visie waarin duidelijk wordt dat het huidige economische systeem zorgt voor een steeds verder groeiende ongelijkheid die een groot deel van onze bevolking in een enorme onzekerheid en vaak ook in de armoede stort. En dat is nu, nu corona het masker van het systeem heeft afgetrokken, voor iedereen duidelijk.
Wat jij schrijft, Peter: ‘als we iets geleerd hebben, dan wel wie vandaag werkelijk de samenleving doet draaien. De mensen die elke dag hun arbeid verkopen. Die de rekken vullen. De vrachtwagens lossen. De beddenlakens wassen. De bejaarden verzorgen. Het afval ophalen. De gangen schoonmaken. De kleuters verzorgen.’ De onmisbaren maar onzichtbaren. Onmisbaar maar tegen een te karig loon. En bovendien: zij zijn het die de meeste kans lopen om hun banen kwijt te raken.
Ook Paul wijst op de groeiende kloof: ‘Een kleine groep werkt hard en verdient veel, dankzij een grote groep die even hard werkt maar weinig verdient, naast een derde groep die niet werkt en daarom niet langer meetelt.’ Jullie beiden zijn het er over eens dat COVID-19 vooral de mensen treft die met hun werk voortdurend in contact komen met andere mensen, precies de groep die het minst betaald wordt. En Mertens voegt toe dat het virus hard toeslaat in de dichtbevolkte volkswijken in de grote steden.
Het doet mij deugd dat jullie je er van bewust zijn dat die hardwerkende en meest getroffen groep voor een essentieel deel bestaat uit mensen met een migratieachtergrond, en impliciet, door de voorbeelden die jullie noemen, zie ik dat jullie ook oog hebben voor de vrouwen die oververtegenwoordigd zijn in de zorgverlenende beroepen. Maar er is één gegeven dat ik mis in jullie verhalen. En dat is dat deze wereld, en het kapitalisme, niet alleen draait op de mensen die hun arbeid moeten verkopen, maar ook op al die mensen – vrouwen vooral – die de zorgarbeid doen zonder daar een loon voor te ontvangen. Zoals de Italiaans-Amerikaanse academica en activiste Silvia Federici zegt: ‘De vrouw creëert de arbeidskrachten. Generaties bedrijfsleiders hebben miljoenen winst gemaakt op de rug van de arbeid van al die vrouwen die deze zorgtaken gratis deden.’
We zijn het vergaand eens. Maar dit zou ik nog willen toevoegen: dat in de definitie van de werkende klasse ook die mensen worden meegenomen die werken, maar daar niet voor worden betaald. Die ook ernstig worden getroffen door de coronacrisis, maar vaak over het hoofd worden gezien, zelfs door socialisten, ook door feministen, omdat hun werk geen loonarbeid is. Een aanzet vind ik bij Paul, waar hij het heeft over de thuissituatie van mensen, over de opvoedingstaak, waarvoor mensen te weinig tijd hebben. En in één zin kom ik ze tegen: de alleen opvoedende ouders (90% moeders) die om rond te komen voltijds zouden moeten werken maar dan geen oplossing hebben voor de kinderen.
In de jaren zeventig waren we al bezig met het politiseren van het dagelijks leven en stapten we al af van de kunstmatige scheiding tussen de politieke strijd op straat en in ons dagelijks leven. Ik had mijn studiegroepjes marxisme er al opzitten toen het feminisme losbarstte. Opeens ging het niet meer alleen over solidariteit met anderen, het ging ook over mij, piepjonge alleenstaande moeder die was ontsnapt aan een gewelddadige echtgenoot. Maar daar hadden we het nooit over met mijn kameraden. Dat was mijn privé-leven, dat viel buiten het marxistische schema. Dat het kapitalistische systeem tegelijk ook een patriarchaat inhield, was nog nieuw, en ik maakte me er bij links niet populair mee.
In die tijd zocht ik naar de symbiose tussen mijn socialisme en mijn feminisme. Dat was nog niet eenvoudig. Niet alleen ging het om verschillende territoria, de werkvloer, scherp gescheiden van wat we ‘thuis’ noemden, het ging ook over verschillende talen. Bij links hoefde je niet echt aan te komen met moederschap, met seks, met geweld, met de vraag wie de was deed.
Toen kwam daar dat helverlichte moment van helderheid: dat wat we liefde noemden feitelijk ook werk was. Al werd het niet betaald. Marx had het over de reproductie van de arbeidskracht, maar ging er vanuit dat je dat wel over kon laten aan het instinct van de arbeiders, die zich zonder aanmoediging ook wel zouden voortplanten. Wat hiermee werd verhuld, is dat het complete kapitalisme zou instorten als er niet voor gezorgd zou worden dat die arbeiders fit, gevoed, uitgeslapen op hun werk zouden verschijnen, en tegelijkertijd alvast de volgende generatie in de steigers werd gezet om de versleten arbeiders te vervangen. Vrouwenwerk, kortom.
Wij van de ‘soc-fem’ probeerden dat te vangen in een theorie over de economische waarde van huishoudelijk werk, van de zorg, zouden we nu zeggen. De ‘soc-fem’ bestaat niet meer, maar het denken is voortgezet in wat nu ‘reproductief feminisme’ heet. Tithi Bhattacharya, Nancy Fraser, Silvia Federici zijn de denkers die wijzen op de samenhang tussen productie en reproductie, of, zoals Bhattacharya het zo mooi zegt: de kloof, maar ook de samenhang, tussen ‘life-making’ en ‘profit-making’.
Wat de coronacrisis heeft bloot gelegd is een — ook zonder die extra ramp – al groeiende crisis in de zorg. Dat terrein van onderbetaald en onbetaald werk dat er voor zorgt dat het leven doorgaat, maar dat door het kapitalistische systeem altijd zoveel mogelijk afgeschoven zal worden naar de mensen zelf – omdat het noodzakelijk is maar geen of weinig winst oplevert. Dat is precies waarom, zoals Peter zo terecht analyseert, de zorg voor de ouderen er bekaaid afkomt.
Ik was eens een alleenstaande moeder. Ik was geschokt toen het tot me doordrong dat er nog steeds vele duizenden alleenstaande moeders zijn waarvan velen op of onder de armoedegrens moeten leven. En geen politieke partij die zich voor hen interesseert, socialisten interesseert het niet en ook het feminisme heeft hen in de steek gelaten. Nog onzichtbaarder dus dan de onzichtbaren die Peter noemt.
Dit is het punt: we leven nog steeds in een wereld waarin vrouwen geacht worden te werken alsof ze geen kinderen hebben, en hun kinderen te verzorgen alsof ze geen werk hebben. Dit is wat er moet gebeuren: moederschap moet weer op de politieke agenda, en niet alleen bij de conservatieven die vrouwen het liefst willen terugsturen naar het aanrecht. Het moet opnieuw duidelijk worden dat de mensen die kinderen krijgen en verzorgen daarmee een belangrijke maatschappelijke bijdrage leveren. Een bijdrage waar niet alleen moeder en vader voor verantwoordelijk zijn, maar wij allen met elkaar. Waar we heen moeten, is niet alleen een rechtvaardigere verdeling van betaald werk, en van betaling, maar ook een rechtvaardigere verdeling van al die onbetaalde zorg, voor kinderen, voor ouderen, voor mensen die niet meer kunnen.
In jullie boeken staat het er – bijna – waarde Peter en waarde Paul. Eén stap, maar een belangrijke stap verder. De werkende klasse bestaat ook uit mensen die werken zonder loon. Het persoonlijke is nog steeds politiek.
In vriendschap
Anja