De controverse die is ontstaan doordat een paar schrijvers niet willen dat ‘hun’ uitgeverij De Bezige Bij een boek van Dyab Abu Jahjah uitgeeft, vanwege diens vermoede maar niet bewezen antisemitisme, heeft een achtergrond. Die gaat niet over Dyab Abu Jahjah maar over Nederland. Over de scheiding der geesten die al stamt van vlak na de oorlog. Het gaat om de existentiële vraag: wat bedoelen we als we zeggen: nooit meer Auschwitz?
Ik denk terug aan een mevrouw die in het publiek zat bij een van die onzalige ‘debatten’ over de kwestie Israël/Palestina, die ik nu het liefst vermijd, omdat het nooit iets zinnigs oplevert om de grootste tegenstanders tegenover elkaar te zetten (en het bovendien te simpel is om mij als ‘anti-Israël’ weg te zetten). In het panel zaten twee pro-Israël-sprekers en twee pro-Palestina, en van de laatste was ik er dus een. De mevrouw in het publiek had een dochter in Israël, vertelde ze, en ze was kwaad op me. Want zij had mijn moeder nog gekend, een dappere vrouw die in de oorlog joodse kinderen op de fiets in veiligheid had gebracht. Verwijtend vroeg ze me wat mijn moeder wel gedacht zou hebben als ze geweten had dat ik nu de kant van de Palestijnen had gekozen. Ik weet niet wat mijn moeder gedacht zou hebben, die is allang overleden. Maar zonder een moment nadenken zei ik: ‘Wat ik doe is hetzelfde als wat mijn moeder toen deed’.
Dit is het punt: als mensen zeggen, ‘Nooit meer Auschwitz’, wat bedoelen ze dan? Dat mag ons joden nooit meer gebeuren, of, dat mag ons mensen nooit meer gebeuren, dat mag niemand overkomen? Het verschil tussen het ene en het andere antwoord is wat de gelederen nu splitst. De mevrouw in het publiek dacht net als Theodoor Holman en het echtpaar Durlacher-de Winter dat je na de Holocaust altijd partij moest kiezen voor joden. In hun ogen is het onacceptabel om niet te zeggen antisemitisch, om joden te beschuldigen van het plegen van onrecht, al zeg je er nog zo zorgvuldig bij over welke joden je het hebt en al is het onrecht dat je bedoelt nog zo evident en aantoonbaar. Het zionisme, het streven naar een aparte joodse staat, volgens hen een legitiem antwoord op de jodenvervolging, en wie daar kritiek op heeft is er dus tegen dat joden er alles aan gedaan hebben om een veilige plek te creëren waar alle joden ter wereld heen kunnen als het er weer op aan komt. Dat deze ‘oplossing’ die in mijn ogen geen oplossing is omdat joden erg veel veiliger zijn in, zeg, de VS dan in Israël en gepaard is gegaan met groot onrecht tegenover een ander volk, heeft in hun verhaal geen plaats. En dus ook niet het inzicht dat het niet voor niets is dat Israël, inderdaad, tot op de dag van vandaag is omringd door vijanden. En dat ook zal blijven, tot er een einde wordt gemaakt aan dat onrecht.
Voor de stroming die elke kritiek op Israël ziet als een aanval op de joden, moet het verhaal worden omgezet in een nieuw mantra: Israël verdedigt zichzelf alleen maar, en moet dat wel, want Palestijnen zijn geboren terroristen. Ze zijn moslims tenslotte. Ze hebben joden altijd al gehaat. Ze hangen meer aan de dood dan aan het leven. Deze vorm van racisme, want dat is het, tiert niet alleen welig in Israël zelf, waar de bevolking uiteraard een grote behoefte heeft aan een vijandbeeld waarmee de bezetting kan worden goedgepraat en het geweten kan worden gesust, het slaat ook over naar ons land, waar de fervente Israël-aanhangers meewerken om te ontkennen dat er iets aan de hand is wat we islamofobie noemen. En een kritisch mens als Dyab Abu Jahjah per definitie te wantrouwen is vanwege zijn islamitische achtergrond.
Een voorbeeld: Esther Voet, toen nog redacteur van het NIW, later directeur van het CIDI, vond dat een niet-joodse groep als Nederland bekent kleur geen Kristallnachtherdenking mocht organiseren. Want op die herdenkingen wordt niet alleen de jodenvervolging van toen herdacht, maar ook gewaarschuwd voor de tendens om de jaren dertig te herhalen, alleen nu met een andere doelwit, en dat bevalt haar niet.
‘Vraag is natuurlijk: wat doen wij als Joodse gemeenschap met het feit dat het kwaad dat is geschied op 9 november 1938 is gekaapt door stemmen in onze samenleving, waarvan inmiddels klip en klaar is dat deze groep moslims zieliger vindt dan Joden om nog maar te zwijgen over de sympathieën ten opzichte van het Midden-Oosten? Hoe kunnen wij ausgerechnet bij het monument van het Joods Verzet aan de Amstel hand in hand staan met mensen die de Jodenvervolging willen ombuigen naar een vergelijking met de zogenaamde “moslimvervolging”, waarvan in Nederland toch echt geen sprake is, en deze gebeurtenis aangrijpen voor eigen politieke doeleinden?’
De polarisatie waar ik het over heb is er niet simpelweg een tussen joden en niet-joden. Tijdens de Kristallnachtherdenkingen, nu georganiseerd door het Platform tegen Racisme en Uitsluiting, spraken onder andere Ed van Thijn, Anne-Ruth Wertheim, Marjan Sax, joden die zich zorgen maken om het veranderende politieke klimaat in Nederland. Opnieuw wordt een gehele bevolkingsgroep weggezet als ongewenst, op grond van één gemeenschappelijke eigenschap, hun godsdienst. Van Thijn die anderen zijn de joden die ‘nooit meer Auschwitz’ opvatten als: dat mag niemand meer gebeuren, niet alleen ons joden niet. Hajo Meyer, zelf Auschwitzoverlevende, en fel antizionist, was ook zo iemand, die zich zorgen maakte over de nieuwe haatdragende en wantrouwige sfeer. Hij nam waar dat de beschuldiging van antisemitisme steeds vaker werd uitgebreid naar elke vorm van kritiek op het zionisme of op Israël.‘Vroeger was een antisemiet iemand die niet van joden hield; nu is het iemand waar de joden niet van houden’. Later nuanceerde hij dat een beetje: ‘iemand waar bepaalde joden de pest aan hebben’.
Leon de Winter, een van de schrijvers die dreigen bij De Bezige Bij op te stappen, is ook zo’n bepaalde jood. Hij beschuldigde Hajo Meyer ervan een bange jood te zijn, een gevaarlijke jood, een joodse mol, een brave hofjood.
‘Wat beschuldigt u de Israëlische joden graag, met wellust bijna, van oorlogsmisdaden? Diep in uw hart bent u blij met die joodse vechtersbazen. Ze geven u de kans om afstand van hen te nemen en een nette jood te zijn die zijn gojische buren wil behagen met wat ze vermoedelijk van hem willen horen: sla me niet, ik ben net zoals jullie want ook joden zijn tot genocide in staat en we zijn allemaal even schuldig!’
Meyer had het overigens niet over genocide, maar over bezetting. Maar voor wie de vele dikke rapporten over gepleegde oorlogsmisdaden eenvoudig negeert of als ‘antisemitisme’ terzijde schuift, zijn ook joden die Israël niet alleen wil zien als een onbegrepen slachtoffer fout als ze niet vierkant achter Israël staan. Ron van der Wieken, actief in een reeks joodse organisaties, is iemand die vindt dat er geen verschil is tussen ‘judenrein’ en ‘judenstaatsrein‘: Israël vertegenwoordigt alle joden, en wie kritiek heeft op een exclusief joodse staat is dus een antisemiet. Mensen als Hajo Meyer zijn joden die zich ‘tegen hun eigen volk keren’ – Israël staat dus gelijk aan ‘het joodse volk’- en zich daarmee buiten de grenzen van het jodendom plaatsen. Dat zijn er intussen heel wat: Van der Wieken noemt Ilan Pappé, Tony Judt, Noam Chomsky, Norman Finkelstein, Richard Goldstone, en uiteraard onze eigen Nederlandse Een Ander Joods Geluid. En in mijn boek Kwart over Gaza, citeer ik er nog meer: Brian Klug, Steven Beller, Mark Braverman en Israeli’s als Avraham Burg, Gideon Levy, Amira Hass, Michel Warschawski, Tikva Honig-Parnass en nog een reeks Jews of Conscience, zoals Marc Ellis ze noemt.
We hebben de eindeloze pogingen al gehad om de Kristallnachtherdenking en andere kritische bijeenkomsten te saboteren, en verdacht te maken. Dyab Abu Jahjah is gewoon de volgende die aan de beurt is. Makkelijk doelwit omdat hij Arabisch en ‘cultureel moslim’ is en zijn opvattingen over de daden van Israël niet onder stoelen of banken steekt. Die moet dus wel fout zijn in de ogen van De Winter en andere door dik-en-dun aanhangers van Israël, en ook van islamofoben als Theodor Holman. Die islamofobie die hier niet schijnt voor te komen. En alleen verzonnen is door mensen die denken dat ‘moslims zieliger zijn dan joden’.
In mijn ogen heeft Dyab Abu Jahjah dus geheel gelijk als hij zegt precies in de verzetstraditie van de Bezige Bij te passen. Die uitgeverij kwam voort uit het verzet, om precies te zijn uit het Utrechtse Kindercomité dat een paar honderd joodse kinderen in veiligheid bracht. Mijn oom Jan Meulenbelt was een van de oprichters, en was bevriend met Bas Lubberhuizen die uitgever werd, ‘as busy as a bee can be’. Mijn moeder was een van de naamloze koeriersters die kinderen en valse bonkaarten rondbracht op de fiets. Mijn oma woonde in het huis aan de Rijnlaan in Utrecht dat een tijd als doorgangshuis voor de kinderen fungeerde, en waar ik in de winter van 1944/45 geboren ben. Mijn familie deed dat niet omdat het joden waren die werden vervolgd en bedreigd, maar omdat het mensen waren die werden vervolgd en bedreigd. In die traditie hoor ik, en ik hoop dat De Bezige Bij dat ook nog zal blijven en zich niet laat intimideren: Nooit meer Auschwitz, nooit meer vervolging, uitsluiting, bedreiging, van niemand. Niemand.
Over wat Dyab Abu Jahjah zelf zegt over de kwestie: zie het verslag dat Sunny Bergman maakte over een gesprek met hem: hier.
Mijn commentaar op een artikel in de Groene over de kwestie: hier.