De column die Khadija al Mourabit hield in De Nieuwe Liefde op 2 oktober, ter afsluiting van een dag ‘Vrouwenlogica’ (zie hier)
Geen talent voor ondergeschiktheid, ook niet in vrijheid.
Op een gewone donderdag avond waande ik mij eens, met twee vriendinnen, zowaar in 1950. Nietsvermoedend zaten wij, op een nazomerse avond op het terras van het Stedelijk Museum in Amsterdam, van elkaars gezelschap en humor te genieten. We lachten hardop. Dit werd abrupt onderbroken door een witte man, die een paar stoelen verderop zat met zijn vriendin, en de ‘onderbuik drang’ voelde om ons op niet mis te verstane wijze (oftewel: paternalistisch instrueren); dat ons “gelach” te hard was en dat “er een grens is met betrekking tot lachen”.
Wij keken op zijn zachtst gezegd de man op een niet zo vriendelijke wijze aan. De ergernis was van mijn gezicht af te lezen. Zijn vriendin had al gauw door dat wij hier niet van gediend waren en probeerde de discussie te de-escaleren door aan te geven dat we hem moesten negeren. Volgens haar had hij al vaker ruzie gehad om soortgelijke zaken.
Er bestaan van die mannen; van die zelfingenomen witte mannen, die hun flinterdun laagje civilisatie dragen alsof het gemaakt is van een verheven stof die boven de mensheid staat, onderwijl het seksisme aan de oppervlakte welig tiert. Een seksisme dat af en toe de kop opsteekt om onbekende vrouwen onder andere te dicteren “hoe hard zij wel of niet mogen lachen.”
Er bestaat een speciale hel voor zulke mensen. Mensen die menen dat zij mogen bepalen waar de grens der vrijheid is, voor welke vrouw dan ook die zij in hun vizier krijgen.
Dit flinterdun laagje civilisatie merkte ik ook ongeveer een maand geleden op. Drie Franse politiemannen dwongen op het strand van Nice een moslim vrouw met hoofddoek haar bovenstuk uit te doen. Een vernederende situatie voor de vrouw! Omstanders keken toe. Men vond in Frankrijk het burkini verbod schijnbaar nog niet denigrerend genoeg, het moest uitgestrekt worden tot iedereen die bedekt, vrouw en moslim is en zich op het strand begaf. In één klap werd zowel haar positieve vrijheid (de mogelijkheid tot handelen), alsmede haar negatieve vrijheid (de afwezigheid van beperkingen en tegenwerkingen) van tafel geveegd.
Simone de Beauvoir zei eens over de positie van de vrouw in Frankrijk:
“Het land is ziek, al zijn leden leggen getuigenis af van de ziekte; het is onmogelijk er één van te genezen door daar belangrijke verbeteringen in aan te brengen: je zou het lichaam in zijn geheel moeten behandelen.”
Er lijkt weinig veranderd te zijn voor moslimvrouwen als ik kijk naar recente gebeurtenissen in Frankrijk en de rest van de wereld. De enige hoop die een moslimvrouw nog mag koesteren is dat het gaat veranderen; zoals de Franse vrouwen in de jaren ‘70 in Frankrijk hoopten volgens de Beauvoir en wellicht nog steeds hopen.
Het land is inderdaad ziek, maar als dat zo is dan is een groot deel van de wereld dat eveneens. Een flinterdun laagje civilisatie, afkomstig van het patriarchaat, dat zich ook bevindt onder bepaalde korangeleerden. Korangeleerden die vrouwen onderdrukken en precies dicteren hoe zij vrouw, mens en algeheel wezen moeten zijn. Opvallend vaak zijn dit mannen. Vrouwen worden veelal gezien als subjecten van bijvoorbeeld het islamitisch recht in plaats van de (her)vormers. Je zou denken dat er nooit vrouwelijke korangeleerden hebben bestaan. Niets is minder waar; er zijn meer dan 8000 vrouwelijke korangeleerden geweest.
Mohammad Akram Nadwi, een islamitische godsdienstwetenschapper, heeft de verloren gewaande traditie van vrouwelijke korangeleerden ontdekt. Deze vrouwen onderwezen de Koran, brachten de Hadith; de daden en uitspraken van de profeet Mohammed, over en waren zelfs juristen die de islamitische wet vervaardigden. In samenwerking met het Oxford Centre for Islamic Studies heeft Akram Nadwi een 40-volume werk geproduceerd over deze vrouwelijke moslimgeleerden en gebedsleiders. De relatie tot hun religie en de vrijheidsbeleving van deze vrouwen is verbijstering wekkend.
Alleen al Umm al-Darda, een prominente juriste uit het zevende-eeuwse Damascus is buitengewoon indrukwekkend. Op jonge leeftijd zat zij met mannelijke geleerden in de moskee om te discussiëren over de islam. Zij onderrichtte de Hadith en de jurisprudentie in de moskee. Daarnaast gaf zij lezingen in het mannengedeelte. Niemand minder dan de kalief van Damascus was haar student! Zij bad zij aan zij met mannen en gaf ook een fatwa uit. Een fatwa die toeliet dat vrouwen in dezelfde positie konden bidden als mannen. Deze fatwa wordt nog steeds door moderne geleerden geciteerd. Vergelijk dit eens met het heden, een tijd waarin vele vrouwen nog steeds niet in de moskee durven bidden laat staan lezingen leiden.
Er zijn meer dan 8000 vrouwelijke korangeleerden geweest, waarvan een paar enkelingen bekend zijn. Echter, waar is de kennis over al deze vrouwen?
In een tijd waarin moslimvrouwen vanuit alle kanten in hun vrijheid worden beperkt. Enerzijds hier in het Westen anderzijds door onder andere moslimgeleerden over de hele wereld. Waar veelal óver hen in plaats van mét hen wordt gesproken. Hun vrijheid in relatie tot hun religie die op kleingeestige wijze ingevuld en begrensd wordt door het flinterdun laagje dat wij civilisatie noemen. De vraag die rijst is: als wij onszelf van de ziekte van onderdrukking willen genezen, hoe pakken we dan het hele lichaam aan zonder dat wij ons blind staren op haar afzonderlijke delen?
“Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid.”, zei eens de Nederlandse achttiende-eeuwse Belle van Zuylen. Graag voeg ik daar nog aan toe: eveneens hebben diverse moslimvrouwen géén talent voor ondergeschiktheid; niet in hun bekwaamheid tot het leven, hun zelfbeschikking, de relatie tot hun religie of hun vrijheidsbeleving.
Dankuwel.