Over feminisme en socialisme zonder nostalgie
In het blad voor antropologen CUL verscheen een artikel waarin ik werd neergezet als een ‘ex Fem-Soc’, en socialisme werd beschreven als een kwestie van nostalgie naar het mislukte communiste uit Rusland. Het leek me wel gepast daar een antwoord op te schrijven.
Tekst: Anja Meulenbelt
Tijdschrift CUL 24 febr 2021
Het was interessant om een artikel in het tijdschrift Cul tegen te komen, waarin aandacht is voor het feminisme, en waarin mijn naam ook nog voorkomt. Dat brengt me er wel toe om een paar zaken recht te zetten of aan te vullen. Ik kan het Wineke Brans niet kwalijk nemen dat ze niet alles weet over de ‘soc-fem’ van eens, want dat is alweer een halve eeuw geleden. Wel lijkt het mij belangrijk om wat meer te weten van het feminisme van nu.
Dat heeft net als toen vele verschillende invalshoeken en stromingen. Om te beginnen, ik ben geen ‘ex-lid van de Fem-Soc’, de soc-fem beweging had geen organisatie met leden, maar was een losse beweging met een platform en onder andere een jaarlijks tijdschrift, de Soc-Fem Teksten, waarvan ik in de redactie zat. Verder is er aan mij weinig ‘ex’ want de opvatting dat feminisme niet zonder socialisme kan, en vice versa, heb ik nog steeds, en daar is geen woord nostalgie bij. Ik ken ook eerlijk gezegd geen feministe die ook socialist is uit nostalgie naar het communisme van voor de val van de muur, op één vrouw in Cottbus na (in het voormalige Oost-Duitsland) die tijdens een lezing van mij in tranen uitbarstte, omdat ze met de ‘hereniging’ van Duitsland nu alles kwijt was: haar werk, haar kinderopvang en haar idealen. En lees over wat het vroege socialisme deed voor vrouwen in ‘Waarom vrouwen betere seks hebben onder het socialisme’ van Kristen R. Ghodsee, dat ondanks de wat provocerende titel laat zien dat het vroege socialisme in het Oostblok ver vooruit liep – wat rechten voor vrouwen betreft – op ons ‘vrije westen’. Gegarandeerd werk, kinderopvang, recht op echtscheiding en abortus, en veel maatregelen om de last van het huishoudelijk werk op te vangen. Het is niet goed afgelopen, met het autoritaire stalinisme zijn de meeste van deze maatregelen weer teruggedraaid. Maar dat we het nog steeds over socialisme hebben, als noodzaak, willen we als feministen er ook zijn voor vrouwen die niet hoogopgeleid en goedbetaald terecht kunnen komen in de verkiezing van de honderd meest invloedrijke vrouwen in Nederland (het directeurenfeminisme noem ik dat) dat staat voor mij buiten kijf. Feminisme hoort er ook te zijn voor de vrouwen die nooit in de buurt komen van een glazen plafond, en die ook weinig hebben aan de slogan ‘gelijke betaling’ omdat ze als meiden achter de kassa van de super even slecht betaald worden als de jongens die de vakken vullen.
Er is een overlap tussen wat tegenwoordig intersectionaliteit heet, en het nieuwe feminisme ‘voor de 99%’, dat je soc-fem zou kunnen noemen. Ik bedoel: een marxistisch feminisme dat niet alleen kijkt naar loonarbeid, maar dat alle onbetaalde arbeid die gedaan wordt om het leven in stand te houden, door vrouwen dus meestal, meeneemt in de analyse. Ook intersectionaliteit is niet nieuw, het begon al met de zwarte vrouwen van de Combahee River Collective uit de Jaren 70, die betoogden dat feminisme altijd rekening moet houden met een reeks van verschillen: kleur, klasse en gender. Zoals ik ook betoogde in een boek uit 1987, De ziekte bestrijden, niet de patiënt. Crenshaw had de eer die manier van denken en analyseren een term mee te geven: intersectionaliteit. Maar ze heeft het niet uitgevonden. Ook de daarmee samenhangende opvatting dat er nooit sprake kan zijn van werkelijke gelijkwaardigheid tussen vrouwen en mannen (wat echt wel iets anders is dan gedwongen gelijkheid) zolang we leven in een kapitalistisch systeem dat ongelijkheid produceert is belangrijk. Ongelijkheid die bovendien steeds erger wordt – de kloof tussen arm en rijk wordt in ons welvarende land alleen maar groter. En waarom dat nog steeds zo belangrijk is hebben we met de coronacrisis goed kunnen zien: een groot deel van het werk dat nodig is om ons bestaan voort te zetten wordt gedaan door onderbetaalde en ondergewaardeerde mensen, de verzorgers in de ziekenhuizen, de schoonmakers, de kinderopvang, de vuilnisophalers, de mensen die de pakjes rondbrengen en de supermarkten draaiende houden. Inderdaad, niet alleen vrouwen, maar in de zorg voor het merendeel wel, plus heel vaak mensen met een migrantenachtergrond. In het huidige economische bestel leven veel te veel mensen in armoede, waaronder, bijvoorbeeld, een groot deel van de alleenstaande moeders. Wat er ook nog mee te maken heeft dat het vooral vrouwen zijn die nog steeds het leeuwendeel van de onbetaalde zorg thuis doen. Met andere woorden: alles wat wel noodzakelijk is om het bestaan voort te zetten maar waar geen winst op te maken is. Vandaar, nog steeds, en zonder nostalgie: feminisme kan niet zonder socialisme, zoals je ook in mijn meest actuele boek terug kunt vinden: Brood en Rozen.