Ik kom uit een andere tijd, ik zou haast zeggen uit een andere cultuur, waarin het nog vanzelfsprekend was dat ‘integratie’ een wederzijds proces was, dat groepen mensen zich aan elkaar aan zouden passen, aan elkaar zouden wennen – en dat je er als ontvangende samenleving helemaal niet slechter van werd als je je verdiepte in overeenkomsten en verschillen met anderen. Een manier van denken en handelen, die nu graag schamper wordt afgedaan als ‘naïeve multucul’.
Aangezien het ook nog mijn vak was, ik gaf les in diversiteit aan verschillende opleidingen, ben ik erg getraind in kijken naar mensen in hun context. Ik wil altijd graag weten hoe iemand zo komt als hij of zij is. Dat betekent niet dat ik geen oordelen heb, in wat ik aantrekkelijk of onaantrekkelijk vind of zelfs uitgesproken verkeerd, maar ik vind het op zich spannend om verschillen niet bij voorbaat weg te zetten en alles wat anders is meteen af te wijzen.
In Gaza werd ik regelmatig geconfronteerd met verschillen. En met interessante misverstanden. Ik heb er wel eens eerder over geschreven, voor oude klanten is het niet nieuw. Als ik daar onder vrouwen was werd mij vaak gevraagd of ik kinderen had. Ja, een, zei ik dan. Een beetje merkwaardig in een land waar het gemiddelde kindertal zes is. En man? Man weg, zei ik dan maar kort door de bocht. Man sloeg. Daar hadden ze wel begrip voor. Ook daar heb je mannen die slaan en het is niet eenvoudig om van hem af te komen als je dat wilt. Zoals het voor mij destijds ook niet makkelijk was. Dus je woont met je zoon? Nee, zei ik dan, die is al volwassen. Dan volgde er even een stilte, die ik toen nog niet begreep. Want de vraag was niet of ik nog voor mijn zoon moest zorgen, maar waarom hij niet voor mij zorgde. Als je geen man hebt, dan is dat toch automatisch je zoon, of niet? Wie zorgde er dan voor mij? Niemand?
In Gaza was het moeilijk uitleggen dat alleen wonen ook een keuze kan zijn, en dat het heel goed mogelijk is. Daar is dat vrijwel ondenkbaar, niet alleen voor vrouwen, ook mannen die alleen wonen komen vrijwel niet voor. Je hoort altijd bij een familie. Die familie is verantwoordelijk voor jou, en jij op jouw beurt voor je familie. Dat geeft geborgenheid en veiligheid: nooit zul je er helemaal alleen voor staan, maar het geeft ook ook benauwenis en veel minder ruimte voor individuele emancipatie dan wij gewend zijn. Ik ontmoette er een jonge man die mij opbiechtte homo te zijn, die had het daar niet gemakkelijk, en het is hem inmiddels gelukt om uit Gaza weg te komen. Ik ontmoet er vrouwen die verzuchten dat ze gek worden van hun familie, nooit kun je thuis eens je werk af maken of een boek lezen als je wilt studeren, want dan komen er weer een stelletje neven en ooms binnenvallen en die willen koffie. En mensen de deur uitkijken omdat het zes uur is en je wilt eten is er ook niet bij.
Leven zoals ik, alleenwonend, is voor veel Palestijnse vrouwen een droom en een beetje een griezelige droom. Zouden zij dat willen, zoveel vrijheid? Fatma zuchtte altijd dat ze nooit alleen was – zes kinderen, al haar broers met hun vrouwen om haar heen en dan al die kinderen – als ze wekelijks een zak appels kocht moesten haar kinderen die binnen opeten, zodat ze die niet hoefden te delen met al hun neefjes en nichtjes. En dan haar bejaarde ouders ook nog, een nurkse vader die altijd ruzie maakte als ze haar hoofddoek niet omdeed, dat deed ze dan maar voor de vorm even als ze thuis kwam om die dan meteen weer af te doen. Een werkloze echtgenoot, die het maar moest accepteren dat zij de deur uitging om het geld te verdienen. En als het dan de dag was dat ze haar salaris kreeg wist ze al wat er ging gebeuren, dan stond de familie bij haar in de rij, de een wilde schoenen voor de kinderen, de ander dringend wat anders. Eens had ze eindelijk de gelegenheid voor haar werk naar Bethlehem te reizen. Daar aangekomen was het eerste wat ze in haar hotelkamer deed: haar moeder bellen, huilend, omdat ze haar familie zo miste.
Alleen wonen lijkt ze griezelig. En andere dingen die ze over ons horen. Is het waar dat er een keer een hele hete zomer was en dat er toen veel oude mensen dood zijn gegaan en dat er niemand was om ze te begraven? Dat was waar. In Frankrijk. Onvoorstelbaar. Ze hebben gehoord dat er mensen zijn die hun hond op de bank laten zitten maar hun oude moeder de deur uitdoen. Ik leg uit dat wij niet meer in zulke grote families leven, en dat dat een reden is waarom veel mensen niet meer thuis verzorgd kunnen worden. Ze schudden hun hoofd en vinden het maar zielig. Dan nog liever een vader die denkt dat hij de baas is, of een bemoeizuchtige schoonmoeder. Want ook dat is een interessant verschil: veel Palestijnse vrouwen zouden best wat meer vrijheid willen hebben, maar ons soort feminisme lijkt ze vaak harteloos en erg tegen mannen gericht. Geen wonder: veel vrouwen hebben meer last van hun schoonmoeder bij wie ze inwonen, en die op haar oude dag er op rekent om bediend en geëerd te worden, dan van hun man.
Als jonge vrouw kun je er over klagen dat je in dienst staat van je familie, maar als oudere vrouw wordt je leven anders. De moeder van Ramadan is een matriarch, en een formidabele, die heerst over haar zoons met hun vrouwen en over haar schare kleinkinderen. Zeker is haar man de baas, maar binnenshuis is zij het, en Ramadan heeft een heilig ontzag voor zijn moeder. De ruzie over hoe hij zijn eerste zoontje zou noemen won hij: dat werd geen moderne naam, maar Mohammed, zoals de familietraditie dat wilde: elke eerste zoon van elke oudste zoon die Ramadan was genoemd naar opa, die heette automatisch Mohammed. De tegenwerping dat ze al vijf Mohammeds hadden in de familie mocht niet baten. Ik vroeg Ramadan wat er zou zijn gebeurd wanneer hij zijn zoontje, samen met zijn vrouw een andere naam had gegeven. Hij keek benauwd: dan praat ze wekenlang niet meer tegen me. Binnen het patriarchaat is er ook een matriarchaat, en vrouwen hebben ook hun machtsmiddelen, en eisen als ze ouder zijn gehoorzaamheid en eerbied op.
Ik was met Rula, een Palestijnse uit Jeruzalem in Amsterdam. Rula is de meest geemancipeerde Palestijnse die ik ken: inmiddels een beroemde fotografe die er bewust voor koos om niet te trouwen. We liepen over de Wallen, halfnaakte vrouwen achter de ramen. Rula echt geschokt. Is dat vrijheid? Dat vrouwen zich zo verkopen moeten? Is er dan niemand, geen vader, geen broer, die voor zo’n vrouw opkomt en zegt dat mag niet? Nee, wel een pooier die aan haar verdient. Ze begrijpt het echt niet. Dat we dat accepteren, wij moderne mensen.
Het zijn maar een paar schetsen, die ik presenteer. Wat ik er mee wil zeggen is ten eerste dat veel van wat wij ‘cultuurverschillen’ noemen niet voor niets onder bepaalde omstandigheden is ontstaan, en ook weer zal veranderen als die omstandigheden veranderen, al gaat dat meestal niet zomaar: mensen hechten aan gewoontes die hen vertrouwd zijn, zelfs als ze daar niet alleen maar profijt van hebben. Te tweede: dat veel van die cultuurverschillen niet alleen positief of negatief te duiden zijn. Een sterke ‘wij’ cultuur zoals je die in Gaza aantreft heeft moeilijke kanten voor iedereen die meer individuele keuzes wil maken. Maar onze zo sterk ontwikkelde ‘ik’ cultuur heeft ook nadelen: het maakt dat mensen zich verloren kunnen voelen, onbeschermd. Het ikke ikke en de rest kan stikken maakt ook slachtoffers: mensen die het niet bij kunnen benen. Er is in onze moderne verlichte maatschappij geen automatische zorg meer voor de mensen onderaan de maatschappij, of liever gezegd, die zorg wordt afgebroken. Mensen die niet meer automatisch bij een zuil horen, of bij een grote familie, en die groot worden met de gedachte dat je recht hebt op een deel van de welvaart – om vervolgens te merken dat ze die niet krijgen, dat ze niet meetellen, kunnen wrokkig worden, en de schuld gaan zoeken in ‘de politiek’ (die zakkenvullers) of alles af wentelen op de komst van migranten die hun vertrouwde omgeving aantast. Hoewel we in Nederland, wat sociale zekerheid betreft, nog ver vooruit lopen op een samenleving als Gaza, denk ik dat hier mensen zich vaker ontheemd en onbeschermd voelen.
Bij ons zijn ook ouderen in zoverre ‘geëmancipeerd’ dat ze hun eigen leven mogen leiden. Maar dat kan ook betekenen aan je lot overgelaten te worden. Op de eerbied waar ouderen in Arabische en islamitische culturen op kunnen rekenen hoef je hier niet te komen. Ouderen zijn niet meer productief, en ze ‘kosten’ dus. De vraag die hier speelt, of de jongeren wel zin hebben om voor die ouderen te betalen, zou in die culturen wezenlijk onzindelijk en onfatsoenlijk worden gevonden. Voor je ouderen zorg je want eens zorgden ze voor jou. Punt. Wat is nu de superieure cultuur?
In de meeste Arabische en islamitische landen zijn gasten en vreemdelingen bijna heilig. Je slacht je laatste kip voor ze. Je schaamt je als je ze niet te eten geeft. In het begin kon ik er niet tegen welke gigantische maaltijden wij Nederlanders voorgeschoteld kregen, terwijl mensen zelf weinig hadden. Protesteren had geen zin, dat was beledigend. Ook werd me duidelijk gemaakt dat dat hun manier was om weer een beetje evenwicht in de zaak te krijgen, wij kwamen geld en expertise brengen, zij voelden zich beter als ze ook wat terug konden doen. En bovendien, al dat eten dat overbleef werd verdeeld onder de buren die nog minder hadden. Ik protesteer dus niet meer.
Zeker is die in onze ogen overdreven gastvrijheid een overblijfsel uit de tijd dat mensen lang moesten reizen, en voor onderdak aangewezen waren op gastvrijheid. Vinden we dat minderwaardig aan de manier waarop wij met gasten en vreemdelingen omgaan?
Ik zeg dit niet om nu de zaak om te draaien, ik zeg het ook niet om die andere cultuur te idealiseren, en nu te beweren dat de islamitische culturen waar we ons tegenwoordig zo graag tegen afzetten beter zijn dan de onze. Naast de voorbeelden die ik noem, de zaken die we in onze maatschappij bijna kwijt geraakt lijken te zijn, de vanzelfsprekende saamhorigheid waar niet eens een woord voor is zo vanzelfsprekend – ik probeerde eens het woord solidariteit uit te leggen – kunnen we zo een lijst maken met de nadelen die er kleven aan de sociale controle en bijbehorende groepsdwang. Het punt is vooral dat het niet erg van de superioriteit van onze cultuur getuigt om andere culturen gemakzuchtig als ‘minder’ weg te zetten.
We zullen allemaal onze opvattingen hebben over hoe wij het liefste willen leven. Ik zou in ieder geval niet graag in zo’n grote familie willen leven, met al die plichten en sociale controle, ik zou er met het individualisme dat ik in mijn cultuur heb ontwikkeld stapelgek van worden. Ik hou het nu al nauwelijks uit als ik een vrijdag bij de familie van Fatma op bezoek ben en ik uren achtereen sociaal moet zijn zonder even de krant te mogen lezen. Maar dat wil dus niet zeggen dat ik mijn cultuur per definitie als superieur beschouw aan die van Fatma.
Dus dit is mijn conclusie: dat het niet zo simpel is om hele culturen, zonder iets te snappen van omstandigheden en hoe en waarom tradities en gewoontes zijn gegroeid, in te delen in superieur of minderwaardig.
(wordt vervolgd)
Ik begrijp niet welke behoefte er bij mensen achterschuilt om een cultuur in te willen delen op een schaal van superieur tot inferieur.
In India is de koe een heilig beest en bij ons de hond, de kat of het paard. Zijn zij dan superieur aan ons of wij aan hen…? Ik heb geen idee.
Het lijkt me dat sommige zaken zich gewoonweg niet lenen voor dit soort van indeling en dat het beter is dat dan ook gewoon maar niet te doen.