Voor wie het wil lezen: hier volgt de tekst van mijn bijdrage aan het debat over de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 19 april 2004. Voor de andere bijdragen, en voor de reacties van minister en staatssecretaris, plus de voortzetting van het debat, ga naar de website van de Eerste Kamer.
Mevrouw Meulenbelt (SP): Voorzitter. Met deze lijst van sprekers was te verwachten dat een aantal essentiële zaken al zouden zijn gezegd op het moment dat het mijn beurt was. Met name delen wij een zorg over de toekomst en de vraag hoe wij een rechtvaardig en ook nog betaalbaar sociaal beleid kunnen voeren oog in oog met een aantal demografische verschuivingen, en een groter geworden diversiteit in levensstijlen. Het thema dat daarbij het meest in het nieuws is geweest, is dat van de zogenaamde vergrijzing, een wat ongelukkig gekozen noemer. Ik kom er nog op. Daarnaast hebben wij nog een thema liggen dat minder de krantenkoppen haalt: het taaie thema van de verdeling van onbetaalde zorg en betaald werk.
Om met het eerste thema te beginnen, wij leven gemiddeld langer dan vroeger, maar houden al een hele tijd vast aan de grens van 65 jaar om op te (moeten) houden met betaald werken. Wij hebben vervolgens te maken met de geboortegolf van vlak na de oorlog die zoetjesaan de richting van de 65 op schuift. Alvorens zich te stabiIiseren, zal het aantal AOW’ers in 2040 zijn verdubbeld van 2 miljoen naar 4 miljoen. Dat heeft een hele reeks van consequenties voor de zorg, voor de behoefte aan woonruimte, voor de toegenomen behoefte aan mantelzorg, en ook, waar wij het vandaag over moeten hebben, voor de uit te keren AOW.
De toon waarop de discussie daarover soms wordt gevoerd, is helaas erg negatief. Er wordt gesproken over een niet te dragen vorm van solidariteit van de jongeren die de premies zullen moeten gaan betalen om al die ouderen in leven te houden. Ouderen op hun beurt kunnen zich ergeren aan die snotneuzen die op hun kosten van opleidingen zijn voorzien om als zij eenmaal zijn gearriveerd het te duur te vinden om nog naar de oudere generatie om te kijken. De discussie wordt gevoerd in termen als “Is de solidariteit tussen de generaties nog wel op te brengen?”
Er zijn ouderen boven of nabij de 65 die op dit moment toch al behoorlijk in onzekerheid worden gebracht over hun nabije toekomst. De heer Leijnse heeft het uitgebreid gehad over de teruggang van de koopkracht. Het is duidelijk dat met het huidige beleid heel veel mensen niet meer weten waaraan zij volgend jaar toe zullen zijn. Het ene moment gaat het over de vraag of zij hun rollators nog wel vergoed krijgen, dan weer gaat het over een plotseling verscherpte sollicitatieplicht en dat tegelijk met een voor ouderen weinig rooskleurige positie op de arbeidsmarkt, dan weer wordt er bezuinigd op de thuiszorg waardoor mensen niet weten hoe lang zij nog thuis kunnen blijven voordat zij worden opgenomen in een verpleeghuis. En daar dreigen dan de pyjamadagen.
Dwars op de gehoorde stelling dat de ouwetjes wel erg verwend en gepamperd zijn en dat zij maar moeten leren om het met minder te doen, staat de realiteit van een deel van de ouderen die reden hebben om bang te zijn over wat hen te wachten staat. Mijn fractie zou daarbij graag een onderscheid willen maken naar de inkomenscategorie waarover wij spreken. Ja, er zijn ouderen bij met een ruim inkomen en een goed geregeld pensioen waarvan het de vraag is of zij niet wat meer zouden kunnen betalen voor hun voorzieningen. Er zou dan niet alleen sprake zijn van solidariteit tussen de generaties, maar ook binnen de generatie van oudere burgers.
Toen wij in deze Kamer over de nieuwe Bijstandswet discussieerden, was de staatssecretaris nog tegen een inkomensafhankelijke kinderbijslag. Tot mijn vreugde heb ik gezien dat hij hierover inmiddels wel wil nadenken. Een van de vragen van mijn fractie is dan ook of er ook nagedacht kan worden over een inkomensafhankelijke AOW of een meer inkomensafhankelijke spreiding van voorzieningen.
De manier waarop de discussie over de vergrijzing wordt gevoerd, helpt weinig met het vinden van een goede balans in de solidariteit tussen de generaties. Ik lees een citaat voor uit een brief van een man uit Eindhoven die na bijna 43 jaar werken overcompleet werd verklaard en al enige tijd vergeefs solliciteert. Hij schrijft: “Vanaf mijn vijftiende jaar heb ik onafgebroken in de onregelmatige dienst gewerkt, maar nu voel ik mij erg onrustig, opgejaagd en schuldig omdat ik werkeloos ben. Dit laatste mede door de bijna dagelijkse discussie over vergrijzing en de last die we schijnen te gaan worden.”.
Ik kan het niet laten om hier met een klein terzijde te komen. Een andere discussie waar ik me ook regelmatig aan stoor is die over de veronderstelde achterlijkheid van de islam. Nu werk ik al tien jaar regelmatig in een moslimsamenleving in de Gazastrook. Ik hoef u niet te vertellen dat het daar niet makkelijk leven is. Maar een ding kan u daar niet gebeuren als u daar zou leven, namelijk dat u als oudere als overbodig en als last zou worden ervaren. De moeder van een vriendin, 12 kinderen, 52 kleinkinderen en 21 achterkleinkinderen wordt behandeld als een koningin. Het is zo vanzelfsprekend dat ouderen die destijds voor hun kinderen hebben gezorgd, nu de eersten zijn die op hun beurt worden verzorgd door de jongeren dat ik daar het woord solidariteit niet eens kan uitleggen, laat staan de gedachte dat solidariteit misschien te veel gevraagd is. Nu zult u onmiddellijk denken, wacht even, met zo’n achterban is het ook niet zo’n kunst om voor iemand AOW op te brengen. Daar heeft u gelijk in en daarmee belanden wij weer in de realiteit van ons land. Wij zullen de realiteit niet ontkennen dat wij aan het begin van een grote verschuiving staan in de leeftijdsopbouw van onze bevolking en dat dit consequenties heeft.
Ook ontkennen wij niet dat wij in het westen al geruime tijd te maken hebben met een dubbel emancipatieproces: niet alleen vinden wij dat jongeren niet te lang financieel afhankelijk moeten zijn van hun ouders, wij hebben ook een emancipatieproces doorgemaakt waarvoor wij geen naam hebben: ouderen die financieel onafhankelijk willen blijven van hun volwassen kinderen — als zij kinderen hebben — en niet bij hen hun hand op willen houden.
Slechts twee procent van de Nederlandse bevolking antwoordt op de vraag hoe de AOW betaalbaar gehouden moet worden, dat kinderen verplicht gesteld zouden moeten worden om hun bejaarde ouders te onderhouden. Hoewel dat er niet bij staat, ga ik ervan uit dat de gedachte dat ouderen financieel afhankelijk zouden worden van hun kinderen, niet alleen bij de kinderen op weerstanden stuit. Ik citeer een studente van mij die afkomstig is uit het voormalig Joegoslavië. Zij had familie op bezoek en die mensen keken hun ogen uit. Hoe komt het dat in zo’n rijk land met zulke grote huizen, mensen wel hun hond op de bank hebben liggen, maar hun ouders naar een bejaardenhuis brengen? Een antwoord is dat veel ouderen zelf niet zoveel zin hebben om naast de hond bij hun kinderen op de bank te gaan zitten.
Een interessante uitkomst van een recent onderzoek toont aan dat de volwassen kinderen nog wel willen overwegen om hulpbehoevende ouders in huis op te nemen, 60% wil dat wel overwegen, maar dat de ouders daar niets meer voor voelen. Zo’n 90% zegt het een slecht idee te vinden om de jongeren tot last te zijn, en ook, om hun privacy te verliezen.
Er komt toch al meer zorg op de jongere generatie af. Juist doordat veel Nederlanders op latere leeftijd dan vroeger kinderen krijgen, komt de spits van de kinderverzorging soms heel dicht bij de noodzakelijke zorg voor ouderen terecht. Laat dat naast de affectieve zorg niet ook nog de financiële zorg worden.
Ons stelsel is er in principe op gebaseerd dat ouderen financieel van hun kinderen zijn “losgeëmancipeerd” en niet alleen een beroep kunnen doen op individueel opgebrachte regelingen, maar ook op collectieve voorzieningen.
Het is goed om ons te realiseren dat de toekomstige hogere kosten van de AOW niet alleen het gevolg zijn van een groter aantal ouderen door de babyboom, maar ook van een feit dat wij alleen maar kunnen toejuichen, namelijk dat onze technologische kennis met sprongen vooruit is gegaan, hetgeen tot uiting komt in nieuwe behandelmethoden en geneesmiddelen. Deze zullen tot een andere zorgvraag leiden. Die nieuwe technologie is niet alleen van voordeel voor de nu ouder wordende mensen, maar ook voor de mopperende jongeren die zelf tenslotte ook eens oud zullen worden.
Een moeilijkheid bij het maken van een goed en rechtvaardig beleid voor ouderen is dat de behoeften ongelijk zijn verdeeld en weinig voorspelbaar zijn, behalve dan als statistiek. Prof. Hoefnagels, een geriater, wijst ons erop dat de kalenderleeftijd een steeds minder betrouwbare graadmeter voor biologische veroudering wordt met het stijgen van de jaren. Met andere woorden: iemand van zestig kan fysiek tot minder in staat zijn en meer klachten hebben dan iemand van tachtig. Zouden wij allemaal op hetzelfde moment de behoefte hebben aan een rollator, bijvoorbeeld op onze vijfenzeventigste verjaardag, dan was het niet moeilijk om daarvoor een spaarpotje te maken. Juist de onvoorspelbaarheid van onze behoefte aan diensten, voorzieningen en behandelingen als wij ouder worden, maakt het noodzakelijk om daarvoor een collectieve regeling te maken met een gedeelde risicospreiding.
Grofweg zijn er drie scenario’s denkbaar om ervoor te zorgen dat er in de toekomst meer mensen kunnen werken om de AOW te betalen. Dat zijn: meer kinderen krijgen, meer migranten binnenhalen of langer blijven werken. De eerste twee maatregelen blijken op weinig steun van de bevolking te mogen rekenen. Meer kinderen krijgen staat haaks op de emancipatiegolf die gezorgd heeft voor het tweede thema van vanavond, de verdeling van zorg en betaald werk. Mensen willen liever minder kinderen die ze goed op weg kunnen helpen, en vrouwen willen tegenwoordig meer met hun leven dan het moederschap. Over de tweede oplossing, meer migranten, hoeven wij het op dit moment al helemaal niet te hebben, nog afgezien van het feit dat ook migranten mensen zijn die eens ouder worden en dan ook recht hebben op voorzieningen. Blijft over: langer werken.
Op dit moment werkt nog maar de helft van de mannen tussen de vijfenvijftig en de vijfenzestig. Bij de vrouwen uit de generatie die nog niet ten volle heeft geprofiteerd van de emancipatiegolf, valt dat percentage nog lager uit. Van deze vrouwen werkt namelijk nog slechts 20%. Gezien het feit dat wij ouder worden en over het algemeen langer gezond blijven, is dat een reden tot overdenking. Wij gunnen iedereen een rustige oude dag, maar is het wel de bedoeling dat zo veel mensen een rustige oude dag hebben van zo’n dertig jaar? Is het wellicht een idee om de pensioengerechtigde leeftijd langzamerhand te verhogen? Dat is maar de vraag, want wij weten ook dat van de mensen die niet werken na hun vijfenvijftigste, een aanzienlijk deel het niet meer kan of het moeilijk vindt om passend werk te vinden.
Het idee om de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen is voorgelegd aan de Nederlandse bevolking. Uit dat onderzoek is gebleken dat een even groot percentage het een goed idee dan wel een heel slecht idee vindt. Waarom deze maatregel zo controversieel is, wordt wel duidelijk als wij de redenen die mensen aanvoeren, daarbij betrekken. Voor de SP-website heb ik enige tijd een discussie gevoerd met de achterban over de vraag of wij willen dat mensen verplicht moeten worden om langer te werken. De reacties waren zeer gemengd, maar leverden ook een paar belangrijke gezichtspunten op.
Zo wordt er nog veel te veel uitgegaan van de leeftijd waarop iemand zou mogen ophouden of zou moeten ophouden en te weinig van de voorafgaande levensloop. Iemand die vanaf zijn vijftiende werkt, is al vaak voor zijn zestigste echt op. Dat geldt vooral voor de zware beroepen. Zij zijn vanavond al door de sprekers voor mij genoemd. In de bouwvak of de verpleging is het zeer uitzonderlijk dat iemand rond zijn zestigste nog werkt. Er zijn ook beroepen die niet zozeer fysiek zwaar als wel mentaal zwaar zijn. Ik noem het onderwijs en de zorg. De gedachte dat zij nog langer door moeten, omdat zij anders niet rond zouden kunnen komen, benauwt mensen vreselijk.
Dit bracht ons tot de vraag, die wij graag door de staatssecretaris beantwoord zien, of het mogelijk is om bij- en omscholingstrajecten aan te bieden aan mensen in de zware beroepen, nog voordat zij afgeknapt, opgebrand of door hun rug heen zijn. Voordat zij dus in de WAO, WW of de bijstand belanden. Wij weten allen hoe moeilijk en kostbaar het is om mensen uit deze regelingen te krijgen als ze er eenmaal in zitten. Ik hoorde overigens ook mevrouw Swenker spreken over maatregelen om mensen in risicovolle beroepen aan het werk te houden.
Voor mensen die pas na jarenlange studie aan het werk zijn gegaan, is het veel meer voorstelbaar dat zij de 65 jaar in hun werk gemakkelijk halen, en dat ook nog met plezier. Ik herinner mij de woorden van Simon Vestdijk, die eens door een mevrouw werd gevraagd of een boek schrijven niet ontzettend zwaar werk was: hoezo zwaar, je kunt er toch bij zitten? Kortom, wij moeten niet alleen naar de leeftijd kijken waarop iemand ophoudt met werken, maar ook naar het soort werk dat iemand beoefend heeft en hoe lang hij gewerkt heeft.
Wordt er overigens wel rekening mee gehouden dat een groot deel van de mensen die al dan niet vrijwillig zijn opgehouden met betaald werk, een grote maatschappelijke bijdrage leveren door mantelzorg, vrijwilligerswerk in verenigingen en politiek? Welke financiële bijdrage moeten wij doen als de mantelzorgers uitvallen en een groot deel van het verenigingswerk, waarmee wordt gezorgd voor sociale cohesie, opeens betaald moet worden omdat iedereen die daartoe in staat is, betaald werk moet verrichten? Gelet op de huidige arbeidsmarkt gaat het om een hypothetische kwestie, maar dit zegt wel iets over actieve ouderen die niet wensen te worden afgedaan als “dure last”.
Een ander belangrijk punt is dat veel ouderen buitengewoon slechte ervaringen hebben met het vinden van betaald werk als zij ouder dan 50 jaar zijn. Een vijftigjarige maakt heel weinig kans meer op de arbeidsmarkt, al onze maatregelen over leeftijdsdiscriminatie ten spijt. Zij kunnen toch niet allemaal naar de Eerste Kamer? Als wij willen dat goed gemotiveerde en gezonde mensen langer aan het werk blijven, dan moeten meer maatregelen worden getroffen om dat voor werkgevers aantrekkelijker te maken dan nu het geval is. Ouder wordende burgers mogen in ieder geval niet het gevoel krijgen dat zij profiteurs zijn van het systeem als zij niet werken, of verplicht worden om te solliciteren naar werk dat er voor hen niet is. Ook daarover heeft de SP-fractie lange lijsten met negatieve ervaringen ontvangen.
Wij weten dus dat een bepaald percentage ouderen graag, al of niet na bijscholing, een tweede of derde carrière op maat wil, niet alleen omdat het prettig is om het eigen geld te verdienen, maar ook omdat het een plek geeft in de maatschappij, met meer contacten en een verhoogd gevoel van eigenwaarde, en het gevoel niemand tot last te zijn en de eigen broek op te kunnen houden. Bij het beleid voor ouderen moet kortom sprake zijn van grote flexibiliteit en moet rekening worden gehouden met grote diversiteit.
Over het tweede grote thema bij het onderwerp van een levensloop- en generatiebewust beleid zal ik kort zijn: ik rekende erop dat de vorige spreeksters langer stil zouden staan bij de piek in het gezinsleven waarbij behoefte is aan zowel een goed inkomen als aan thuis te besteden tijd als er jonge kinderen zijn. Ik heb met veel vreugde gehoord dat meneer Leijnse en mevrouw Vedder van de CDA-fractie het ook opnamen voor de emancipatie van vrouwen. Ik had in mijn jonge jaren als feministe niet gedacht dat ik deze klus over kon laten aan anderen. Dat is erg prettig.
De gedachte dat mensen kunnen sparen voor verlof deel ik, met de kanttekening dat van een jongere die voor zijn twintigste al werkt niet verwacht kan worden dat hij of zij een dergelijk vooruitziende blik heeft dat er meteen wordt gespaard voor de tijd dat er kindertjes komen. Ook is het niet-reëel om van de mensen in de laagste inkomensgroepen, die al moeite hebben om genoeg geld opzij te leggen voor als de ijskast het begeeft, te verwachten dat zij een groot percentage van hun inkomen opzij kunnen leggen voor later. Wij moeten dus toe naar een beleid dat niet alleen geschikt is voor vooruitziende yuppen.
Hiermee kom ik op het voorstel dat in de afgelopen week is gepresenteerd door vier partijen – GroenLinks, de PvdA, de LPF en de SP samen met het FNV – voor een geïntegreerd stelsel voor levensloop en prepensioen, met het karakter van een verplichte collectieve basisvoorziening. In dat plan is met een aantal belangrijke factoren rekening gehouden: de solidariteit tussen de jongeren en de oudere generatie en de solidariteit met de lagere inkomensgroepen. In een flexibel systeem wordt er rekening mee gehouden dat mensen die al langer werken of een zwaar beroep hebben ervoor kiezen om voor hun vijf- en zestigste op te houden met werken; mensen die pas later in het arbeidsbestel zijn begonnen, kunnen tot hun AOW-leeftijd doorgaan. Het is daarbij mogelijk, ook voor de lagere inkomensgroepen, om met bijdragen van werkgevers en overheid in de piekperiode van het gezin minder te werken, wat ten goede komt aan een eerlijker verdeling van arbeid en zorg tussen vrouwen en mannen. Een neveneffect hiervan is dat mensen gezonder kunnen doorwerken en minder snel door overbelasting worden uitgeschakeld.
Het is ons duidelijk dat een samenhangend prepensioen en levensloopbeleid het karakter zal moeten hebben van een verplichte collectieve opbouw, gepaard gaande met een uitbreiding van de keuzemogelijkheid van mensen voor de besteding ervan. Door bestaande VUT- en prepensioenregelingen mee te nemen in het nieuwe beleid, voorkomen wij dat de huidige ouder wordende mens opeens wordt geconfronteerd met een beleid dat gebaseerd is op individueel sparen, waarvoor hij immers geen tijd meer heeft. Ons lijkt dat van het voorgestelde systeem een veel grotere, positieve, stimulerende werking zal uitgaan dan kan worden bereikt met het voorgestelde schrappen van de fiscale ondersteuning van VUT- en prepensioenregelingen die zijn bedoeld om de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen. Wij horen graag van de staatssecretaris en de minister hoe zij denken over het genoemde voorstel.
“Vergrijzing” lievelingsbegrip rechtse beleidsmakers
Om allerlei verslechterende maatregelen te verkopen, komen rechtse beleidsmakers en opiniemakers steeds vaker aanzetten met het modebegrip “vergrijzing”. Er zou langer doorgewerkt moeten worden, vrouwen zouden meer kinderen moeten krijgen, de toegang tot de gezondheidszorg en sociale zekerheid zou beperkt moeten worden en bruikbare arbeidsmigranten zouden slechts tijdelijk toegelaten moeten worden. Er zou vanwege “de vergrijzing” allemaal geen ontkomen aan zijn.
Eind jaren 40 kende Nederland een geboortegolfje en vanaf 2010 gaat die generatie met pensioen. Vanaf de jaren 70 worden er minder kinderen geboren. Deze twee feiten zorgen volgens demografen en beleidsmakers voor “de vergrijzing”. De “dramatische groei” van het aantal AOW-ers zou het nog werkende deel van de bevolking zwaar gaan belasten. Men spreekt daarom wel van een “demografische tijdbom” waarbij “de solidariteit tussen de generaties” op het spel zou staan omdat de jongere generatie niet zou willen “opdraaien” voor de oudere.
Meer werken
Om ondanks de vergrijzingsgolf het hoofd boven water te kunnen houden zou de BV Nederland meer geld moeten gaan verdienen en tegelijk fors moeten gaan besparen. Werknemers zouden harder en meer moeten gaan werken tegen hetzelfde loon, en ook na hun 65-ste door moeten gaan. Ook wil men zoveel mogelijk arbeidsongeschikten en huisvrouwen alsnog de arbeidsmarkt op jagen. Alle werknemers zouden verder “zelf hun broek moeten ophouden” en veel minder een beroep moeten mogen doen op de sociale zekerheid.
Ook de gezondheidszorg zou “gemoderniseerd” moeten worden. Anders zouden de ouderen straks een te groot deel van het zorgbudget opsouperen en dat zou “de solidariteit” tussen jong en oud, en tussen gezond en ziek, maar onder druk zetten. Volgens de beleidsmakers moeten er daarom voortaan “strengere voorwaarden” verbonden worden aan het gebruik van de gezondheidszorg. Volgens Han van Dijk van het onderzoeksbureau Prismant zal het pakket aan zorg de komende jaren ook moeten krimpen. “Er moet meer beroep worden gedaan op de zelfredzaamheid van mensen en op hulp van buren of familie.”(1) Zo gebruiken beleidsmakers het begrip “vergrijzing” als zweep om “moderniseringen” door te kunnen voeren die de BV Nederland toch al nodig had om de winsten te kunnen verhogen en te kunnen blijven concurreren met andere landen.
Meer werknemers
Ook zou de BV Nederland meer werknemers nodig hebben om geld te verdienen voor al die ouderen. Over welke bevolkingspolitieke maatregelen daartoe precies ingezet moeten worden verschillen allerlei beleidsmakers, demografen en opiniemakers van mening. In liberale en sociaal-democratische hoek pleit men er tegenwoordig voor om jonge goed opgeleide arbeidsmigranten tijdelijke werkvergunningen te geven. “We” moeten daar “rationeel, vanuit een kosten-batenanalyse voor de ontvangende samenleving, naar kijken”, zegt PvdA-leider Wouter Bos bijvoorbeeld.(2) Een bijkomend kostenvoordeel is dat de BV Nederland die “gastarbeiders” niet hoeft op te leiden en dat ze na gebruik niet in de AOW belanden. Om uitsluitend de gewenste “nuttige” werknemers binnen te kunnen laten, wordt er keihard gewerkt aan de perfectionering van de migratiebeheersing. Nieuwe repressieve maatregelen worden begeleid met een racistische hetze tegen “allochtonen”, waarbij men er wel voor tracht te waken daarin te ver door te schieten en zo “nuttige” arbeidsmigranten af te schrikken.
In meer conservatieve kringen wil men helemaal geen arbeidsmigranten meer toelaten, zelfs niet op tijdelijke basis. Daar gaat men “de vergrijzing” liever te lijf met blanke baby’s. Steeds meer Europese staten geven de voorkeur aan zulke “inheemse groei” boven “gekleurde groei”, aldus demograaf Harry van Dalen.(3) Daar zijn volgens hem “redelijke verklaringen” voor te geven, zoals “de behoefte om de identiteit van een land te waarborgen. Wanneer teveel immigranten de verhoudingen fundamenteel zouden wijzigen, dan sterft een land uit.”
Conservatieven willen vrouwen ertoe aanzetten om eerder en meer kinderen te krijgen, onder meer via een verhoging van de kinderbijslag. Ook wil men meer crèches opzetten, waardoor buitenshuis werkende vrouwen sneller kinderen zullen nemen. Men wil de vrouwen liever niet onttrekken aan de arbeidsmarkt, ook al staat het gezinsdenken in deze kringen centraal. Wel hopen sommigen dat in tijden van werkloosheid eerst de vrouwen ontslagen worden, omdat thuis zittende werkloze mannen over het algemeen geen kinderen zouden willen en werkeloze vrouwen juist wel. Verder wil men de voortplantingstechnieken perfectioneren die kinderloze echtparen toch aan nageslacht kunnen helpen en sommige niet-christelijke conservatieven zijn zelfs bereid lesbische paren daar toegang tot te geven. Kortom, een heel arsenaal aan bevolkingspolitieke maatregelen, gericht op het beheersen van de mobiliteit van migranten en vluchtelingen, en op het manipuleren van vrouwen en vrouwenlichamen om meer baby’s te produceren.
Minder ouderen?
Mede door het schikbeeld van “de vergrijzing” worden ouderen door beleidsmakers steeds vaker als maatschappelijk probleem afgeschilderd. Er verschijnen berekeningen over het grote aantal nieuwe dure aanleunwoningen en bejaardentehuizen dat nodig zou zijn, en zelfs over nieuwe recreatieterreinen die overal voor hen aangelegd worden en over groeiende files doordat bejaarden tegenwoordig mobieler zijn. Bejaarden zijn in de ogen van veel mensen tot lastige figuranten geworden in de samenleving. Ze zouden teveel aandacht vragen en in de rij bij de kassa in de supermarkt de zaak maar onnodig ophouden. Jonge mensen lijken de maatstaf geworden. Veel ouderen zijn echter best tevreden met hun leven, voelen zich nuttig en redden zich prima. Anderen beginnen zichzelf echter als een probleem te beschouwen, omdat hen dagelijks wordt aangepraat dat ze niet “nuttig” meer zouden zijn. Tegelijkertijd wordt euthanasie steeds verder geliberaliseerd en wordt er regelmatig een connectie gelegd tussen “vergrijzing” en dementie, inmiddels ook al een grond voor euthanasie. Dat kan een dodelijke cocktail opleveren.
“Vergrijzing” wordt dus gepresenteerd als een vaststaand en onafwendbaar probleem. Iedereen zou kunnen narekenen dat er de komende jaren verhoudingsgewijs steeds meer mensen ouder dan 65 zullen zijn. Maar wie kennis neemt van voorspellingen die in jaren 60 gemaakt werden over de huidige bevolkingsgrootte – 30 miljoen -, weet dat het vaak om niet meer gaat dan twijfelachtige toekomstprojecties op basis van actuele trends. De pensioenleeftijd is vroeger op 65 jaar vastgesteld omdat dat in buurt lag van de gemiddelde leeftijd waarop arbeiders “op” waren en stierven. Zo hoefde er relatief weinig geld uitgekeerd te worden. De levensverwachting is sindsdien flink toegenomen. Nu klinkt de roep om de pensioenleeftijd naar 67 op te trekken. Zo wil men de “vergrijzing” met een pennenstreek verminderen. Het vaststaande probleem blijkt uiteindelijk dus niet veel meer dan een kwestie van definitie, waarbij de vraag centraal staat wie er nog “productief” gemaakt mag worden.
Politiek begrip
“Vergrijzing” is geen wetenschappelijk, maar een politiek begrip dat deel uitmaakt van een ideologische constructie om rechtse maatregelen door te kunnen drukken. Het richt de aandacht eenzijdig op wat ouderen de BV Nederland zouden kosten. Dat er logischerwijs een relatieve daling van bijvoorbeeld kosten voor kinderopvang en onderwijs tegenover staan, wordt zelden benoemd. Ook is het maar de vraag of de BV Nederland uiteindelijk niet met minder inwoners en personeel toe zou kunnen. De welvaart van een land wordt immers niet bepaald door de grootte van de bevolking.
Het probleem met alle redeneringen rond “de vergrijzing” is dat het economisch systeem nooit ter discussie wordt gesteld, en dat men uitsluitend met maatregelen komt die de mensen voor het systeem geschikt moeten maken. In een democratie zou de bestaande bevolking centraal staan en zou die zelf een passend economisch systeem bedenken. Een systeem waarin mensen niet langer onderwerp zijn van berekeningen en niet meer ingedeeld worden in “productief” en “onproductief”. Een systeem waarin ieder mens, jong of oud, gezond of ziek, gelijk gewaardeerd wordt. Om die zo gevreesde “vergrijzing” op te vangen is niet meer nodig dan een eerlijker verdeling van de welvaart en de zorgtaken. De BV Nederland is zo absurd rijk dat dat geen enkel probleem mag vormen. Zelfs zonder revolutionaire herverdelingsplannen betekent dat wellicht niet meer dan dat de rijke middenklasse een keertje per jaar minder op vakantie kan gaan. Daarbij kan het zeker geen kwaad als oudere mensen meer betrokken zouden worden bij de rest van de samenleving, en als de manier van werken gezonder zou worden, zodat mensen langer actief mee kunnen doen.
Noten
* 1. “Zorgsector gaat te sterk drukken op beroepsbevolking”, Marc van den Broek. In: De Volkskrant, 6.5.2004.
*
* 2. “Migratie heeft een duur prijskaartje”, Froukje Santing. In: NRC, 10.12.2003.
3. “Vergrijzing, krimp en de stille opmars van bevolkingspolitiek”, Harry van Dalen. In: Demos, september 2004.