Mijn moeder zei vaak: ‘kind, geld maakt niet gelukkig.’ Daar was ze expert in, want ze had geld, en ze was niet gelukkig. Dat was in de tijd van mijn marxistische scholingsgroepjes, ik had net het Kapitaal gelezen, een absolute blikopener vond ik dat, en ik kreeg dus vaak ruzie met mijn kapitalistische moeder. En dan zei ik hardvochtig: als je nou toch van plan bent om ongelukkig te zijn, kun je dat toch prettiger met geld dan zonder.
Daar dacht ik aan bij het lezen van een artikel van Arjo Klamer, in het weekeinde NRC, met de lange titel ‘Pleidooi voor een nieuw politiek programma: maak de burger niet rijker, maar gelukkiger. ‘ Arjo Klamer is econoom en houdt zich bezig met geluk. Klamer was trouwens ook een van de adviseurs van het verkiezingsprogramma van de SP. Ik heb wel eens met hem gesproken, en hem horen spreken. Die aanvankelijke vraag: watte? Waarom bemoeit een econoom zich met geluk, moet hij dat niet aan de psychologen overlaten? is voor mij allang beantwoord. Zoals ik ook nog steeds een groot aanhanger ben van de oude feministische slogan het persoonlijke is politiek (en dus is het politieke ook persoonlijk) zie ik dankzij Klamer ook dat economie direct verbonden is – of zou moeten zijn – met denken over menselijk geluk. En dus met de politiek.
Kan de politiek ons gelukkiger (of ongelukkiger) maken? Dat kan, zegt Klamer.
De algemene gedachte in de vaderlandse politiek is dat we met z’n allen gelukkiger worden van economische groei. Daarom worden we gemaand harder en meer te gaan werken, zodat de economie flink gaat groeien en we allemaal gelukkiger worden. Zo simpel is het dus niet. Nederlanders blijken in doorsnee een tevreden volk. We geven ons leven gemiddeld een 7,5. (Ik denk daarbij ook aan die onvertaalbare Hollandse uitdrukking: ‘ik mag niet klagen’.) Maar de afgelopen jaren zakken we terug. Terwijl we wel rijker worden. Hoe komt dat?
Dat komt in de eerste plaats omdat we van consumptie niet speciaal gelukkiger worden. Ga zelf maar na, iets nieuws kopen kan een kortstondig lekker gevoel geven, maar het is vluchtig. Zo zijn er ook mensen aan kopen verslaafd geraakt, die hebben steeds meer nodig om dat kortstondige geluksgevoel nog te halen. Geluk blijkt relatief te zijn. We spiegelen ons aan anderen. Gaan de buren langer of verder met vakantie, dan voelt de eigen bescheiden vakantie niet meer zo goed. Als iedereen tegelijk rijker wordt neemt het totale geluksgevoel dus niet toe. Het neemt wel af voor de mensen die het gevoel hebben de boot te missen omdat ze achterblijven. Wanneer de ongelijkheid toeneemt, neemt het totale geluksgevoel dus af, is een nieuwe economische wet. Vandaar, voeg ik maar toe, dat we Klamer hebben als adviseur van de SP, want dat is een van onze hoofdthema’s: de ongelijkheid tussen mensen die groter is geworden, ook nu de economie groeit. Armoede, naar de voedselbank moeten voor eten, je kinderen geen merkkleding kunnen geven die hun vriendjes wel hebben, dat is vooral schrijnend als je ziet dat andere mensen dat wel hebben. Dit is dus punt 1 wat de overheid, en de politiek kunnen doen om er voor te zorgen dat Nederlanders gelukkiger worden: meer gelijkheid in de samenleving nastreven.
Verder blijkt uit onderzoek dat geluk niet zozeer een kwestie is van consumeren maar van het goede doen. Het goede gevoel komt wanneer je dat wat je doet goed doet. Dus als je het goed doet als vader, als manager, als leraar, als verpleegster, als dakbewerker, als vriend, zegt Klamer.
Meteen beginnen bij mij de associaties te komen. Ik herinner me dat we na een dag hard werken en veel ellende zien in Gaza in de flat zaten, en we in een van die existentiele gesprekken terecht kwamen waar we kennelijk voor naar Gaza moeten. De vraag was: waarom doen we dit eigenlijk? Waarom zitten we er zo achterheen? Ja, onze woede over onrecht natuurlijk. En de verbondenheid die we voelen met de mensen daar, en die met onze vriendschappen mee is gegroeid. Maar er is nog meer. Joes, de verpleeghuisarts, zei het. Dat hij in Gaza het gevoel had dat het beste in hem naar boven kwam. En zo formuleerden we het uiteindelijk, want ik herkende dat: dat je het beste wat je in je hebt kunt geven en dat het nog uitmaakt ook. Dat het effect heeft. Dat je het verschil kunt zien wat je maakt. Dat is geluk. En dat herken ik ook bij andere mensen die in erge landen hun best doen. Jawel, dat doen ze voor die andere mensen, maar waarom worden we er zelf zo gelukkig van? Het is moeilijk te formuleren, anders dan in wollige christelijke termen, en het wordt in de huidige tijd vaak verdacht gemaakt: goed zitten doen voor zielige mensen en jezelf dan erg goed vinden. Een beetje gaan sinterklazen. Cynici vinden dat maar niks. Maar het blijkt gewoon een inherente menselijke eigenschap te zijn. We worden gelukkig van het gevoel als we dat wat we doen goed doen.
Een andere associatie. Ik heb meer dan twintig jaar lang met ontzettend plezier les gegeven. Dan had ik een zaterdag, een lesdag van vijf uur, om in mijn eentje een groep van tweehonderd studenten bezig te houden over diversiteit, verschillen tussen mensen. Een fikse uitdaging. De mensen die ik les moest geven waren vaak ‘herintreders’, mensen met flink wat levenservaring, kritisch, want alles wat ik zei toetsten ze meteen aan wat ze zelf hadden meegemaakt. En ongeduldig, alle theorie die ze hoorden wilden ze ook toe kunnen passen, en wel liefst vandaag nog. Het grote plezier was als ik in de vijf uur dat ik me daar uit de naad stond te werken zag dat de kwartjes door begonnen te vallen, mensen die begonnen te knikken, kritische vragen stelden, hun verhalen wilden delen, in de pauze naar me toe kwamen om nog wat te vragen. Dit was geluk. Ik had wat te vertellen en het kwam aan. Mensen hadden er wat aan. Ze konden er wat mee. Na afloop van zo’n zaterdag kon je me bij elkaar vegen. Maar ik ging gelukkig naar huis. En ik ben nog lang, terwijl ik er eigenlijk al geen tijd meer voor had, zulke zaterdagen les blijven geven. Omdat ik er zelf zo gelukkig van werd.
Geluk is dus een kwestie van je best doen, zegt Klamer. En daar hoor ik mijn moeder weer: ‘als je geen zin hebt dan maak je maar zin’. En daar had ze nou eens gelijk in.
Gelukkig worden van het goede doen is geen nieuwe uitvinding. De filosoof Aristoteles had al een uitdrukking voor het goede gevoel dat een gevolg is van het goede doen: eudaimonia. Klamer bevroeg dakwerkers en advocaten, en allemaal konden ze hetzelfde vertellen: de voldoening die je had in je werk wanneer er een uitdaging in zat, en je kon doen waar je goed in was en dat ook nog goed deed. Om mensen dat vermogen aan te leren zouden ouders en leraren daar meer aan kunnen doen. Onderwijs zou niet alleen het aanleren van competenties moeten zijn, maar ook het aanleren van het goede doen en het goed doen. Een morele taak, die ook om een nieuwe academische instelling vraagt.
In de Amerikaanse theorie komen we dat geluksgevoel tegen in de onvertaalbare uitdrukking flow. Dat is het gevoel dat we hebben wanneer alles klopt en alles perfect loopt, zegt Klamer: “Een leraar heeft dat wanneer zijn klas loopt als een trein, als iedereen meedoet, en de ogen oplichten van opwinding. Een verpleegster heeft dat wanneer haar zorg de patient beter doet voelen, en een athleet ervaart de flow wanneer hij een topprestatie levert als in een roes. Maar een flow komt niet zomaar. Daar moet je je stinkende best voor doen”.
Nog een associatie: er zijn mensen die denken dat je goed doet voor andere mensen als je daar dankbaarheid voor krijgt. En ik kende ook mensen die in Gaza aan het werk gingen en zich dan beklaagden dat de lui daar niet dankbaar genoeg waren. Die hielden het niet lang vol in dat werk. Ik voel me altijd een beetje ongemakkelijk bij dankbaarheid. Ik word ook zelden gelukkig van complimenten. Ik word gelukkig als ik zie en voel dat het goed gaat. En dan hoef ik niet bedankt te worden. En hoe vertaal je dat nu politiek?
Door te zien waar mensen ongelukkig van worden. De lerares die door de administratieve rompslomp de kans niet krijgt om goed les te geven. De verpleegster die de zin in haar werk kwijt raakt wanneer ze alles moet doen met het horloge in haar hand en geen tijd meer heeft voor de werkelijke zorg voor een patient. De ambtenaar die ongelukkig wordt wanneer hij te horen krijgt dat de ambtenarenstatus wordt afgeschaft.
Kortom: het onderzoek wijst uit dat mensen erkenning nodig hebben en dat het dus gaat om eerherstel van ambten en deskundigheid. En dat we er voor moeten zorgen dat mensen niet verdrinken in een bureaucratie, en de ruimte houden om hun werk goed te doen, hun eigenlijke werk waar het om begonnen was. En dat de zorgzaamheid als deugd in zorgzame beroepen opnieuw moet worden gewaardeerd.
En dan een derde factor in het geluk. En dat is de beleving van gemeenschappelijkheid. Het goede gevoel mag dan individueel zijn, zegt Klamer, het ontstaat vaak in gemeenschap met anderen. En hier belanden we bij een belangrijke oorzaak voor het grote onbehagen dat Nederlanders in zijn greep heeft. Ze ervaren deze tijd, en deze samenleving, als toenemend hard en kil. Ze hebben last van het verlies aan onderlinge solidariteit.
Meteen weer een associatie. Ik heb in mijn leven in tijden van ongenoegen altijd weer een nieuwe groep opgezocht, en soms zelf opgericht, om daar wat aan te doen. In de vrouwenbeweging deden we dat. De grote ontdekking was dat je echt niet op de prins om het witte paard moest gaan zitten wachten om je gelukkig te maken. Die eerste vrouwengroepen, samen het heft in eigen handen nemen, dat was geluk. En nog steeds. Ik ben lid geworden van de SP vanuit mijn bezorgdheid na de periode Fortuyn. Ik wilde wat doen. Samen. Ik heb met vrienden Stichting Kifaia opgericht, om wat te gaan doen in Gaza, en niet alleen. Samen. Toen ik eergisteren naar een iftar ging in Bos en Lommer in Amsterdam, gaf me dat geluk. Saamhorigheid als tegengif tegen de kilte van de polarisatie in deze maatschappij. Het is een oude wet: mensen kunnen meer aan wanneer ze het kunnen delen.
Veel kunnen we dus zelf. Maar er zitten ook lessen in voor de politiek. De overheid kan wel degelijk het algemene geluk bevorderen, zegt Klamer, en komt tot de volgende punten. Door:
– te streven naar grotere gelijkheid
– meer aandacht te geven aan de morele dimensie in het onderwijs – aan het leren hoe het goede te doen
– ambten en deskundigheid in ere te herstellen
– de gemeenschapszin te versterken, onder andere door onderlinge solidariteit te benadrukken.
Zo kan je ook van ‘geluk’ een criterium maken om de verkiezingsprogramma’s op te toetsen, zegt Klamer.
Ik ben een gelukkig mens.
Dat heb je mooi verwoord, Anja. Want zo voel ik het voor het grootste deel ook. Wat mij stoort is, dat ik met mijn bijstanduitkering en huurtoeslag “dankbaar” moet zijn voor deze “gunst” van de middeninkomens die voor deze solidariteit zelf brood uit de mond sparen. Nee, serieus, dát is me zo echt gezegd.
Voor de goede orde, ik bèn dankbaar dat dit vangnet hier bestaat en dat we daarin redelijk uniek zijn in de wereld. Maar wat mij doet dichtklappen is die eis om steeds maar dankbaar te zijn en te blijven, terwijl ik, en met mij vele anderen, vrijwilligerswerk doen, of mantelzorg, of gewoon boodschappen willen doen voor de buurman die nauwelijks kan lopen. Daarmee zijn we maatschappelijk en sociaal bezig, maar dat wordt met de dankbaarheid niet bedoeld. Die geldt uitsluitend het financiële. Gelukkig zijn is niet iets tastbaars voor mij. Ik heb gelukkige momenten in mijn leven, maar ze zijn doorgaans van korte duur. Verder ben ik over het algemeen redelijk tevreden. Is dat geluk? Misschien. Misschien is er gewoon niets meer dan dat. Alleen blijf ik hoogst ongelukkig over hoe steeds meer mensen vol minachting en zelfs haat denken over anderen. Zonder enige reden. Vandaag ben ik blij dat het rustig is boven me hoofd. Nog wel… en ook, dat Hui en zijn moeder vrij zijn. En nu hoop ik dat ze mogen blijven, net als al die anderen….
Vaak zijn het degenen die genoeg geld hebben die zeggen dat geld niet gelukkig maakt.
Dus voor “geluk” moet ik ook bij de overheid zijn. Die weten wat mij gelukkig maakt.
Ach, het zal een illusie blijken te zijn.
Hier het bedoelde artikel, voor de liefhebbers.
Henk, dit artikel gaat over wat de overheid zou moeten doen. Heb je het eigenlijk wel gelezen?
En dank je Clara, als we jou niet hadden…
Het maakte me erg gelukkig, Anja, dit te doen, hahhahhhaha.
Henk: ja, voor geluk moet je ook bij de overheid zijn. Dat is allang zo. Alleen noemen zij het zelf Welzijn.
Het verschijnsel dat mensen ongelukkig worden als ze zien dat andere mensen het beter hebben, dat noemen we afgunst. Dat is geen nieuwe economische wet maar een nare menselijke eigenschap.
Niet in de eerste plaats zorgen voor onszelf, maar voor anderen is volgens mij een belangrijke opdracht aan de mens. Velen hebben dat nog niet begrepen.
Ik geloof dat dankbaarheid het goede woord niet is. Waardering komt er dichter bij, dat hoeft zich niet in complimenten te uiten, maar ook in het gevoel dat je serieus genomen wordt met je kennis of vaardigheden (talenten). Maar al te vaak worden mensen die hun best doen niet serieus genomen, alsof hun werk er eigenlijk niet toe doet. Dat uit zich bijv. in besluitvorming waar degenen die het moeten uitvoeren niet in gekend worden. Zij (wij – want ik spreek uit eigen ervaring) moeten de rotzooi dan maar opruimen als de boel stagneert, omdat men ‘daarboven’ natuurlijk niet over de knelpunten heeft nagedacht. En men vindt dat vanzelfsprekend. Dat maakt ongelukkig.
Door een netwerkstoring heb ik niet eerder op bovenstaand prikkelend stuk ter overdenking kunnen reageren. Hierbij alsnog mijn reactie:
Ik zie een direct verband tussen on-geluk en staatsbemoeienis. Het wordt, denk ik tijd dat wij mensen emanciperen van een overheid die zich steeds weer als plaatsvervangend deskundige opdringt. Ik vrees dat we die emancipatie alleen in kunnen zetten als we staatssubsidie gaan weigeren, want met die subsidie koopt de staat onze vrijheid af. Het alternatief zou dan misschien het bedrijfsleven, het economische leven kunnen zijn. Ik denk dat er in het bedrijfsleven mensen zijn die het belang er van inzien, dat mensen in vrijheid hun capaciteiten ontplooien. En iemand die haar of zijn kwaliteit kan uitleven is ook een aanwinst in een bedrijf. Zo heeft het economische leven belang bij goed onderwijs en goede gezondheidszorg en is het aan de onderwijs- en zorginstellingen om geen onderscheid te maken tussen bijvoorbeeld arm en rijk, baan hebbend en baanloos.
Voor de staat kunnen wij alleen maar gelijk zijn, omdat we gelijk zijn voor de wet. Voor de rest zijn wij ongelijk. In het geluk kunnen wij alleen maar vrij zijn. Als er dan een politieke partij is die meent ons geluk van staatswege en op basis van gelijkheid te moeten organiseren, ik chargeer, dan zal ik niet geneigd zijn om op die partij te stemmen.
groet,
Ik denk dat de wereld daar beter van wordt, Hendrik Jan.
Ik werk in een antroposofische zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking (zoals dat tegenwoordig heet). De bewoners van de instelling waar ik werk doen niet aan dagbesteding, ze werken in werkplaatsen en beleven geluk aan het feit dat er vraag is naar hun producten en diensten, producten en diensten van kwalitatief hoog niveau. De ‘beloning’ zit hem niet in geldelijk gewin, bewoners zijn financieel niet afhankelijk van hun werk, maar in de vervulling van de behoefte van de afnemers van hun producten en diensten. De medewerkers van de instelling en mensen daarbuiten, zoals de belastingbetaler, dragen bij aan het levensonderhoud en ontwikkeling van de bewoners. Zo ontstaat er een soort van associatie waarin we niet voor onszelf werken maar voor onze medemens. Broederschap in het economische leven.
Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie, heeft daarover in 1906 zijn sociale hoofdwet geformuleerd:
Het welzijn van een geheel van samenwerkende mensen is des te groter, naarmate de enkeling minder aanspraak maakt op het resultaat van zijn prestaties, dat wil zeggen naarmate hij meer daarvan aan zijn medewerkenden afstaat en naarmate meer van zijn behoeften niet uit eigen prestaties, doch door de prestaties van de anderen worden bevredigd.
groet,
Dat is prachtig Bert. Maar laten we het onderwijs in godsnaam niet aan het bedrijfsleven uitleveren. Dat is nog lang niet rijp om die verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Er wordt steen en been geklaagd dat door de privatisering in het onderwijs er nauwelijks meer onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek gedaan kan worden omdat de sponsors positieve resultaten op korte termijn eisen. Ik heb liever een overheid die randvoorwaarden schept, een overheid op afstand. Daarom is het niet zo’n gek idee dat partijen geluk op de agenda zetten. Niet om ons in te bakeren in van bovenaf opgelegd geluk, maar om die randvoorwaarden te scheppen waarbinnen mensen creativiteit en verantwoordelijkheid kunnen ontplooien. Een stuk minder regels dus, dat zou al schelen. Maar schaf dan wel de goede regels af. De huidige privatiseringsmode brengt ons geen geluk.
Natuurlijk zorgt de staat voor randvoorwaarden, dat staat buiten iedere discussie. Maar de stelling van Klamer dat men gelukkiger wordt van meer gelijkheid ( ??), meer morele dimensie in onderwijs, deskundigheid en ambten in ere herstellen (??) en meer gemeenschapszin ervaart is in slag in de lucht. Gratuit gewauwel.
Mijn geluk hangt nauwelijks samen met wat door Klamer geopperd wordt. Het zijn onbewezen stellingen die Klamer oppert. Oppervlakkigheid troef.
Maar, en dat is het vervelende bij dit soort stellingen, je kunt nooit aantonen dat ze niet waar zijn.
Daarom noem ik ze ook gratuit.
Het is geen gratuit gewauwel, Henk, maar gebaseerd op onderzoek. Dat onderzoek gaat uiteraard over gemiddelden. Dat hoeft dus niet voor elk individu op te gaan.
Anja,
We houden de humor er in. Ik heb helemaal niet gezegd dat ik de staat weg wens. Ik heb al meer dan eens op jouw weblog betoogd dat de staat het orgaan van het rechtsleven moet zijn. Voor de wet is iedereen gelijk. En in die wetten worden een boel zaken geregeld, het wetboek van strafrecht valt daar onder, het burgerlijk wetboek, milieurecht, ruimtelijke ordening. In de wet staat bijvoorbeeld dat een ieder gelijkelijk aanspraak mag doen op de beschikbare middelen (dat is niet dat iedereen het zelfde krijgt). Ik denk dat de staat de wettelijke basis moet leveren voor de broederschap in het economische leven. De staat organiseert de rechtspraak en een opsporingsapparaat. Daar waar de burger de wet niet overtreedt, treedt de staat niet in de individuele vrijheid van die burger. Daar waar de burger de wet niet overtreedt, is de staat niet haar of zijn opvoeder. Staatsbesluiten worden langs democratische weg genomen, het volk is soeverein.
Ik denk dat de staat niet het onderwijs en de gezondheidszorg hoort te organiseren. Daar waar de staat het onderwijs organiseert treedt zij op als plaatsvervangend deskundige, zoals ik hierboven betoogt heb, en dat leidt tot ernstige conflicten zoals we die kennen: de deskundigheid van de leerkracht versus de eisen van de staat.
Mijn kinderen zitten op de vrije school, heb ik eerder geschreven. Het begrip ‘vrije school’ is oorspronkelijk gekozen om dat het om een school moest gaan zonder overheidsbemoeienis. In die zin is de vrije school al lang niet vrij meer. Wij ouders en leerkrachten mogen niet meer vrij kiezen voor een pedagogie. Jij hebt wel eens als reactie op een bijdrage van mij geschreven, en ook je collega Fenna Vergeer is die mening toegedaan, dat de overheid moet toezien op de besteding van belastinggeld in het onderwijs. Met andere woorden: de overheid moet toezien op hoe mijn belastinggeld in de school van mijn kinderen besteed wordt. Laat dat alsjeblieft aan ons ouders over.
Ik werk in een antroposofische zorginstelling, heb ik hierboven geschreven. Die instelling valt onder een stichting, is geen staatsinstelling. Ouders hebben in het verleden vaak bewust er voor gekozen om hun dochter of zoon in onze instelling te laten wonen. Een aantal jaren geleden was er bijvoorbeeld de discussie of wij televisie in ons instituut zouden toestaan. Ook ouders hebben zich geroerd in dat gesprek, zij hadden voor hun dochter of zoon nou juist een instituut gekozen waar geen t.v. was voor de rust en de mogelijkheid voor andere vormen van cultuur. Er is voor gekozen om een centrale ruimte met t.v. te hebben en zondig kan met een beamer t.v.-beelden op een scherm geprojecteerd worden.
Inmiddels doet de staat, o.a. vertegenwoordigd door de zorgverzekeraar, zich bij ons flink gelden als plaatsvervangend deskundige.
Ik heb een keer in Zweden, nabij Stockholm, een rondleiding gehad in een antroposofisch ziekenhuis. Dat ziekenhuis wordt niet door de staat gesubsidieerd, de staat bekostigt alleen de staatsziekenhuizen. In dat ziekenhuis krijgt elke medewerker, van schoonmaker tot arts, het zelfde salaris; dat is hun keus. Wat direkt opvalt in dat ziekenhuis is de schoonheid (in de zin van kunstzinnigheid) in de ruimtes. Niets kilheid, geen lelijke witte muren en systeemplafonds, maar aandacht voor de architectuur, mooie kleuren op de muren, mooie vloeren enzovoorts. Het klimaat in dat ziekenhuis maakt (bij wijze van spreken) al de helft van de genezing uit. De staat hangt daar niet de deskundige uit, de betrokkenen met hun deskundigheid en creativiteit maken er de dienst uit. Het nadeel is dat de patiënten van staatswege niet gelijkelijk recht mogen doen gelden op de beschikbare middelen. Het ziekenhuis doet z’n best om bij aanname van patiënten niet te discrimineren op basis van inkomen.
De staat als pseudo deskundige ontneemt ons onze creativiteit, waardoor kilheid o.a. lelijkheid ontstaat.
Als partij of staat vinden dat er in de scholen meer aandacht gegeven moet worden aan de morele dimensie in het onderwijs – aan het leren hoe het goede te doen, d a t k a n d u s n i e t! En dan ook nog vinden dat de deskundigheid in ere hersteld moet worden… Dat maken wij ouders dus zelf wel uit en mijn kinderen hebben mij nog nooit om merkkleding gevraagd (vergeef mij het mogelijk gemene van deze laaste opmerking, het is niet de kern van mijn betoog).
groet,
Het lijkt mij volstrekt irreeel om te denken dat je het onderwijs kunt regelen zonder de overheid, Bert. Er zijn minimum eisen nodig aan wat een kind moet leren, wat de deskundigheid van leerkrachten moet zijn, hoe gemeenschapsgeld besteed moet worden, enz. Zelfde geld voor gezondheidszorg. Dat er daarnaast ruimte is voor particulier initiatief is prima, maar ook die moeten zich aan een aantal regels houden. De overheid treedt daarbij op als de hoeder van het algemeen belang. Je kunt het er over hebben of ze dat goed doen en of het beter kan. Je kunt niet zeggen dat de overheid dat niet moet doen, dat is echt niet reeel.
Blij dat je weblog het weer doet Anja. In de praktijk zijn de meeste zorginstellingen al private organisaties. Alleen een aantal academische ziekenhuizen zijn staatsziekenhuizen en alleen daar staan de artsen op de loonlijst. Waar het mij om gaat is dat gezondheidszorg en onderwijs deel uit maken van het culturele leven. En natuurlijk zit er ook een economisch aspect aan, en alleen daar mag, naar mijn stellige overtuiging de overheid zich mee bemoeien, omdat de overheid wat mag c.q. moet zeggen over de verdeling van de beschikbare middelen. De kwaliteitscontrole doe ik zelf, samen met andere mensen. In de eerste plaats heb ik zelf een oordelend vermogen, zonder deskundige te zijn. Verder wil ik, als ik naar een arts of therapeut ga, weten of hij of zij lid is van een betreffende beroepsvereniging, dat is voor mij ook een basis. Daarnaast ben ik lid van een patiëntenvereniging die mij inzichten aan de hand doet, en waarmee ik zo nodig een vuist kan maken en die voor de leden die dat willen bij een zorgverzekeraar een collectieve ziektekostenverzekering heeft afgesloten, om een zo groot mogelijke therapie keuzevrijheid te bewerkstelligen en om de verzekering voor de leden volledig inzichtelijk te maken.
En vast is dit voor veel mensen hoog gegrepen, maar oordelend vermogen kan iedereen ontwikkelen, dat is een emancipatieproces, is dus een kwestie van tijd.
Waar het mij in essentie om gaat is dat het culturele leven, dat wat wij mensen in de wereld zetten, vrij moet zijn. De enige beperking ligt daarin dat we daarbij de democratisch vastgestelde wet niet overtreden. Er is moed voor nodig om dit idee toe te laten, om mensen toe te staan fouten te maken, om zich te kunnen ontwikkelen.
Rond de overgang van de 18e naar de 19e eeuw vond er scheiding van Christelijke Kerk en staat plaats. Je kunt ook zeggen dat de religie zich van de staat emancipeerde: de katholieke kerk werd legaal in Nederland. Het is aan de tijd dat de hele cultuur zich van de staat emancipeert. In die zin (als actueel voorbeeld) is het ook absurd dat de Nederlandse staat de canon van de Nederlandse geschiedenis (of hoe dat ook heet) introduceert en dat misschien zelfs wil verplichten in het onderwijs, ten behoeve van de vorming van nationaal bewustzijn. Nationaal bewustzijn was in de 19e eeuw op zijn plaats op weg naar volkssouvereiniteit, als ontwikkelingsfase in het individualiseringsproces. Het Duitse idealisme, eerste helft 19e eeuw, is daar een mooi voorbeeld van: Goethe probeerde met nationaal bewustzijn de Duitsers los te weken van de Duitse adel; Bismarck maakte daar een halve eeuw later misbruik van met z’n Duitse Keizerrijk, en daarna was nationaal bewustzijn een gepasseerd station. Het idee van de Amerikaanse president Wilson van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren aan het einde van de eerste wereldoorlog wakkerde overal het nationalisme weer aan, met Hitler als tragisch dieptepunt. Door de staat opgelegd nationaal bewustzijn is anno 2006 buiten-sluitend bewustzijn, is anti-ontwikkeling, is levensgevaarlijk.
In Israël en de Palestijnse gebieden is Wilson’s idee niet meer reëel. Scheiding van cultuur en staat is daarom dan, denk ik, van wezenlijk belang voor Khaled Abu Zaid’s droom: één land voor Joden èn Palestijnen. Voor de staat c.q. de wet is iedereen gelijk, in die wet worden omgangsvormen geregeld. De religie en cultuur moeten absoluut vrij zijn, anders pikken de bewoners van dat land die droom niet.
groet,
Anja, het enige wat mij van jou boek “de schaamte voorbij”nog bijstaat, is dat ik zo’n medelijden had met je zoontje had, je was toen overal druk mee, behalve met hem.
Een gedeelte uit een citaat van mei 2005:”……Ik zou natuurlijk ook een van mijn agressieve moslim-vriendjes op hem af kunnen sturen of een forse SP-bouwvakker, zo’n ex-maoist, om hem eens morres te leren, zoals we dat in de SP gewend zijn te doen met andersdenkenden……..”
Alle reden om nooit op de SP te stemmen, lijkt me.
Arme Anja, nog steeds heilig overtuigd van het eigen gelijk en vreselijk modieus en meeloperig in je meningen en opinies.
Niet veel opgeschoten in al die jaren he?! Ach ja, echt slim was je toch al nooit, maar wat misschien wel een slim idee is? Je overal uit terugtrekken en je mond houden: lijkt mij de beste dienst die je Nederland zou kunnen bewijzen.
Ach, Astrid moet even uithalen.
a. Ik zal het mijn zoontje van 43 doorgeven dat je zo’n medelijden met hem had. Ik denk niet dat hij het met je eens zal zijn.
b. Dat citaat is een antwoord op een column van Ephimenco, waarin hij volstrekt onzinnig dacht dat hij door de SP of door mij nog wel eens bedreigd zou kunnen worden. Dat citaat, als antwoord, was uiteraard een persiflage op die angsthazerij van Ephimenco zelf. Dat zet je er dus niet bij.
c. Als dat redenen zijn om geen SP te stemmen dan hoor je daar ook helemaal niet.
En verder ben ik niet arm, niet modieus, ga ik nog steeds achter mijn eigen doelen aan, en was ik niet van plan mijn mond te houden.
En maak jij, Astridje, op geen enkele manier duidelijk waar deze infantiele haat vandaan komt. Of ik ben toevallig een geschikt vijandbeeld om je eens even lekker op af te reageren. Ik kan tenminste in je maffe betoog niet een argument ontdekken wat je zo nodig tegen mij zou moeten hebben.
Als je dat kunt zonder te verdraaien, te verzinnen, zonder gescheld mag je terugkomen en anders doej!
ik heb ooit een programma over geluk en politiek gezien. heette iets van verlicht ofze. blijkt dat er ergens een arm staatje is waar de gelukigste mensen ter wereld wonen. de regering in dat land is de oorzaak. er is daar zelfs een ministerie van geluk.