Vliegenthart en Irak

070311arib-178.jpg

Te gast: mede-senator Arjan Vliegenthart. De jongste. Hierbij zijn maidenspeech. Meer info over de discussie op de SP site, hier.

Voorzitter,

Wel vreemd om hier te staan. Met excuses aan Kim Putters ben ik de komende tijd het jongste lid van deze Kamer. Voor de wet is dat geen probleem, ik had al een 18-jarige voorganger, maar voor het gevoel toch apart, lid te zijn van deze kamer van heroverdenking. Op mijn leeftijd is goed nadenken al een hele klus, laat staan heroverdenken. Maar ik beloof u: ik zal mijn best doen.

Over mijn leeftijd gesproken: toen ik geboren was, liepen er mensen te demonstreren met borden waarop ze meldden dat ze van na de oorlog waren en dat graag zo wilden houden. Ik weet inmiddels dat het niet gelukt is: Joegoslavië, Irak, Afghanistan, het zijn plaatsen waar Nederland in een naoorlogse oorlog betrokken is geraakt. We hebben geen enkele zekerheid dat het daarbij zal blijven.

Vandaar dat het vastleggen van een adequaat volkenrechtelijk mandaat voor het uitzenden van troepen geen theoretische exercitie is, maar bittere noodzaak. Ik ben dan ook blij dat de PvdA-fractie op dit debat aangedrongen heeft.

Het thema van vandaag maakt deel uit van een breder proces, waarin getracht wordt het voeren van oorlogen en internationale interventies aan regels te onderwerpen en zo enige ordening aan te brengen in de anarchie van de internationale betrekkingen. Nederland heeft in dit opzicht een reputatie hoog te houden. Het was Hugo de Groot, die in 1624 in Het Recht van Oorlog en Vrede een begin maakte met het stellen van regels voor oorlogsvoering. [ik citeer] ‘Ik zag overal in de christelijke wereld een willekeur in de oorlogvoering, waarover zelfs barbaarse volkeren zich zouden moeten schamen’ [einde citaat]. Naast Hugo de Groot zijn we ook via de internationale gerechten hier in Den Haag nauw met oorlog en vrede verbonden. Wie het internationaal recht overtreedt, loopt gelukkig het risico om ooit hier, voor één van die gerechten, verantwoording te moeten afleggen.

Ik ben blij dat de notitie van onze regering, bijna vier eeuwen na het boek van De Groot, een sobere toonzetting heeft. De notitie stelt dat het uitzenden van Nederlandse militairen tot de meest ingrijpende beslissingen behoort waarvoor een regering gesteld kan zien, waarbij de hoogste eisen van zorgvuldigheid dienen te worden gesteld. Tegelijkertijd moet ik, na vergelijking van de notitie met Het Recht van Oorlog en Vrede, in alle bescheidenheid vaststellen: Minister Verhagen, Minister Van Middelkoop, u bent geen Hugo de Groot. Daar waar De Groot een zeer systematische behandeling heeft gegeven van zijn inzichten, laten de notitie van de regering en vooral de antwoorden op de vragen van mijn fractie in voorbereiding op dit debat nog heel wat onbeantwoord.

Maar, voorzitter, wat niet is, kan nog komen, denk ik optimistisch. Wie weet kan dit debat straks als addendum aan de notitie toegevoegd, het geheel een heel stuk Grotiaanser maken. We zullen zien. Ik ben in ieder geval blij dat ik mijn eerste plenaire bijdrage in dit Huis aan dit thema mag wijden, tussen twee monumentale schilderijen van oorlog en vrede.

Mevrouw de voorzitter,

Wij hebben het vandaag over een adequaat volkenrechtelijk mandaat. Maar wat is precies adequaat? Adequaat is aan de maat, toereikend, aan minimale voorwaarden voldoend. Nederland, en vooral de Nederlandse soldaten, wens ik een meer dan adequaat mandaat toe wanneer zij in het buitenland een bijdrage proberen te leveren aan vrede en veiligheid. Het moet een volstrekt sluitende legitimatie zijn die onder een dergelijke uitzending wordt gelegd. Bij twijfel moet gelden: niet doen, volgens mijn fractie. Ik hoop dat de ministers dit in algemene zin met mij eens zijn. Wij zouden het vandaag niet moeten hebben over een minimum aan voorwaarden waaronder Nederlandse troepen naar het buitenland kunnen worden gestuurd, maar we zouden moeten streven naar het omschrijven van optimale voorwaarden; ook om twijfels en vragen later te voorkomen.

De vragen die mijn fractie in voorbereiding op dit debat stelde, richtten zich voornamelijk op twee punten: de positie van de Verenigde Naties met betrekking tot een adequaat volkenrechtelijk mandaat en de rol die ervaringen uit het verleden spelen bij de beleidsafwegingen in het heden. In mijn bijdrage wil dan ook daar in het bijzonder bij stil staan. Wat het eerste betreft, de rol van de VN, zijn sommige dingen ons nog niet duidelijk; wat het betreft het tweede, de ervaringen in het verleden, lijken ons de antwoorden wel duidelijk maar tegelijkertijd onbegrijpelijk.

Maar om met het eerste te beginnen. In de discussie over wat nu precies een adequaat volkenrechtelijk mandaat is, nemen de Verenigde Naties een belangrijke positie is. Terecht, want de VN zijn –ondanks alle gebreken- de enige organisatie die daadwerkelijk de gehele wereldbevolking zou kunnen vertegenwoordigen. In de notitie stelt de regering dat een adequaat volkenrechtelijk mandaat [ik citeer] ‘in het algemeen door de Verenigde Naties geschiedt.’ [einde citaat] Het is mijn fractie niet duidelijk wat in deze context ‘in het algemeen’ betekent. Betekent dit dat een VN mandaat te allen tijde te prefereren is boven elk ander mandaat? Als dit zo is, zo vraag ik de minister, hoe verhoudt zich dit primaat van de VN dan tot de vaststelling van de minister (in antwoord op vraag vier en vijf van mijn fractie over dit onderwerp) dat [ik citeer] ‘door de regering geen onderscheid gemaakt wordt naar verschillende “vormen” van een adequaat mandaat.’ [einde citaat]?

Als dit laatste citaat het uitgangspunt is voor het regeringsbeleid, klopt het dan dat de regering hiermee in algemene zin afwijkt van het Handvest van de Verenigde Naties dat stelt dat landen slechts militair geweld tegen andere landen mogen inzetten in het geval van zelfverdediging of na machtiging van de Verenigde Naties? Is de minister van mening dat regionale veiligheidsorganisaties militair geweld mogen gebruiken, ook als het niet direct gaat om zelfverdediging? Zo ja, wat is de beleidsargumentatie van de regering achter dit standpunt?

Daarnaast is mijn fractie benieuwd hoe de notitie die we vandaag bespreken zich verhoudt tot het ontwerpmandaat van de op stapel staande intergouvernementele conferentie over aanpassing van de bestaande Europese verdragen. Hierin staat dat ‘de EU en haar lidstaten gebonden blijven door de bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, in het bijzonder de bepaling dat de Veiligheidsraad en zijn leden de primaire verantwoordelijkheid dragen voor het handhaven van de internationale vrede en veiligheid.’ In onze ogen is dit een ‘strengere’ bepaling dan die er in de notitie gegeven wordt. Wat vindt de regering hiervan?

Kortom, het is mijn fractie nog niet duidelijk in hoeverre militaire missies mogelijk zijn als er geen VN-mandaat is en er geen sprake kan zijn van zelfverdediging. In antwoord op één van onze vragen (vraag 22) hierover, verwijst de minister onder andere naar het AIV rapport uit 2004 over preëmtief optreden. Dit is een bijzonder lezenswaardig rapport, ook omdat dit rapport stelt dat de Amerikaanse Veiligheidsstrategie op sommige punten niet in overeenstemming is met het volkenrecht. Deelt de minister deze mening dat de Amerikaanse Veiligheidsstrategie op sommige punten strijdig is met het volkenrecht? Zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan? Betekent dit –zo wil ik van de minister weten- dat als de Amerikaanse regering in de toekomst op basis van haar Veiligheidsstrategie overgaat tot militaire activiteiten die niet onder het volkenrecht vallen, Nederland de Verenigde Staten niet zal steunen?

Deze laatste vraag lijkt ons van groot belang, omdat de situatie moeilijk voorstelbaar is dat Nederland er op zijn eentje op uit trekt om ergens orde op zaken te stellen. Wij zullen dit naar verwachting slechts als bondgenoot van een ander, machtig land, doen. De Verenigde Staten, naar alle waarschijnlijkheid. Dus is het van wezenlijk belang om te weten hoe wij denken over de Amerikaanse opvattingen over een adequaat volkenrechtelijk mandaat. Anders worden wij – weer – meegezogen naar een plek waar we eigenlijk niet thuishoren.

Mevrouw de voorzitter,

Daar waar mijn fractie de minister soms onduidelijk vond als het gaat om de rol van de Verenigde Naties met betrekking tot het adequaat volkenrechtelijk mandaat, vindt mijn fractie op een ander punt het standpunt van de minister onbegrijpelijk. In antwoord op vragen (12 en 13) over Nederlandse steun voor de inval in Irak haalt de minister instemmend de minister president aan die van mening is dat [ik citeer uit het antwoord van de minister] ‘het altijd mogelijk is met nieuwe kennis discussies uit het verleden over te doen, maar dat zulks in het algemeen weinig zinvol is.’ [einde citaat] Dit is vreemde uitspraak. Allereerst omdat hij niet alleen lijkt te getuigen van een a-wetenschappelijke houding, maar, erger nog, van een bewuste onwil om van ervaringen uit het verleden te leren. Als sociaal wetenschapper weet ik dat de werkelijkheid uitermate complex is. Het doen van experimenten in deze complexe werkelijkheid is nagenoeg uitgesloten. Voor onze kennis zijn we dan ook vaak aangewezen op historische parallellen, keuzes die mensen, politici in het bijzonder, in het verleden hebben gemaakt. Ons geschiedenisonderwijs is voor een goed gedeelte gebaseerd op de gedachte dat we hiervan kunnen leren. Klopt het dat onze regering dit standpunt niet huldigt? Mocht dit zo zijn, zou het gehele kabinet eens met collega Plasterk van gedachten te wisselen over het nut en de noodzaak van geschiedenisonderwijs?

Mijn fractie vraagt zich daarnaast ook af of dit standpunt ook geldt voor discussies die in het verleden zijn gevoerd. Is de minister bijvoorbeeld van mening dat het NIOD-onderzoek naar het Nederlandse handelen in Screbrenica weinig zinvol is geweest? Ik zou toch met klem het tegendeel willen beweren. Of is deze weigering om lering te trekken uit ervaringen uit het verleden slechts van toepassing op het dossier Irak? Zo ja, wat is hiervoor de reden? Moet het dossier-Irak een ‘for your eyes only’-dossier blijven, gesloten voor de volksvertegenwoordiging en de bevolking? Het lijkt de SP-fractie gezien de huidige ontwikkelingen in het Midden-Oosten, en dan in het bijzonder de grote spanningen rond Iran, echt heel verstandig om zo snel mogelijk zo veel mogelijk te leren wat er goed en fout ging in de besluitvorming rond Irak. We kunnen deze kennis nog heel hard nodig hebben, helaas. Graag een reactie van de minister.

Daarnaast lijkt de minister op een andere plek de minister president tegen te spreken. De minister stelt namelijk in antwoord op een vraag (vraag 8) van de PvdA fractie over de parlementaire onderzoeken in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië dat deze onderzoeken [ik citeer] ‘informatie en nieuwe inzichten’ [einde citaat] hebben opgeleverd waarvan Nederlandse deskundigen in de toekomst kunnen profiteren. Dit is op zich een stelling die mijn fractie van harte onderschrijft. De Britse en Amerikaanse onderzoeken hebben duidelijk aangetoond dat de internationale gemeenschap op basis van fundamenteel verkeerde assumpties Irak heeft aangevallen. Hieruit lering te trekken voor de toekomst lijkt mijn fractie niet alleen nuttig, maar absoluut noodzakelijk. Ik denk dat na het verdwijnen van Blair en Bush in beide landen snel nog meer informatie op tafel zal komen waaruit veel te leren valt. De uitspraak van de minister is echter in tegenspraak tot de zojuist genoemde opvatting van de minister-president. Of is de minister van mening dat de parlementaire onderzoeken in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten wel nuttig waren, maar een dergelijk Nederlands onderzoek niet? Wat is de reden hiervoor? Zijn wij hier te dom om van het eigen verleden te leren, moeten we dat maar aan anderen overlaten?

Voorzitter, ik kom tot een afronding.

Vorige week werden aan deze Kamer meer dan 130.000 handtekeningen aangeboden die het burgerbeweging Openheid over Irak had ingezameld ter ondersteuning van de wens om te komen tot een parlementaire enquête naar de Nederlandse steun aan de oorlog tegen Irak. Dat is, zoals een cynicus opmerkte, nog niet één procent van de bevolking. Maar we beschikken tegenwoordig naast het aloude recht van petitie ook over opinieonderzoek. En daaruit blijkt glashelder dat een meerderheid van de Nederlandse bevolking óók vindt dat een dergelijk onderzoek er moet komen. Het onderzoek zou al begonnen zijn als de Tweede Kamer zich dat grondwettelijke recht niet had laten ontnemen door in te stemmen met een ongeschreven bepaling in het regeerakkoord.

Daarom heeft de Eerste Kamer nu een bijzondere verantwoordelijkheid. We hebben niet voor niets van de grondwetgever in 1871 het recht tot enquête gekregen. Dat we dit recht nog nooit gebruikt hebben, heeft van doen met het feit dat steeds wanneer een dergelijk onderzoek nodig werd geacht, de Tweede Kamer haar werk deed. Nu dat laatste niet het geval is, moet deze Kamer nagaan wat ons te doen staat. Als SP-fractie zullen we daarover, naar wij aannemen in goed overleg met andere fracties, kort na de zomer voorstellen doen.

Deze vraag ligt vandaag nog niet op tafel. Vandaag debatteren we over een adequaat volkenrechtelijk mandaat dat ten grondslag moet liggen aan het eventueel uitzenden van Nederlandse militairen in de toekomst. Dit debat is met het oog op eventuele toekomstige ontwikkelingen een buitengewoon goede zaak. Maar mijn fractie is van mening dat dit debat niet goed afgerond kan worden als wij niet op nagaan wat wij moeten leren uit wat er goed en fout ging bij het verlenen van politieke steun aan de inval in Irak in 2003. De stap naar militaire steun werd toen niet genomen maar lag naastenbij.

Ik begon met het aanhalen van Hugo de Groot over het recht van oorlog en vrede. Laat ik eindigen met Machiavelli. [Ik citeer:] ‘Bij al mijn eigendommen heb ik niets kunnen vinden dat mij meer dierbaar is of dat ik van grotere waarde acht dan de kennis van de daden van de grote mannen.’ [einde citaat] Als wij ‘grote mannen’ hier overdrachtelijk willen zien en er dus ook ministers, regeringen en parlementen toe rekenen, ben ik ervan overtuigd dat Machiavelli én Hugo de Groot met ons groot voorstander van een parlementaire enquête naar de Nederlandse betrokkenheid bij de inval in Irak zouden zijn geweest.

Nogmaals: vandaag gaat het over de toekomst. Resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor goed handelen in de toekomst. Maar wie zijn ogen sluit voor dat verleden vraagt om moeilijkheden. Dat moeten wij onszelf, onze militairen en onze bevolking níet aandoen. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de kant van de regering.

9 gedachten over “Vliegenthart en Irak

  1. Deze “maiden speech” van Arjan Vliegenthart is zeer doorwrocht en goed leesbaar. Een hartelijke felicitatie waard!

    Overigens: de stap naar militaire steun werd officieel niet genomen, maar feitelijk -volgens diverse berichten- op kleine schaal wél.

    En Macchiavelli zou wel heel verbaasd zijn te horen dat hij voorstander zou zijn van het houden van een parlementaire enquête. Ik denk dat hij zou reageren met: “U doet aan Realpolitik, mijnheer, door mij er zo met de haren bij te slepen!”

    (P.S.: Als ja na een “8” een “haakje sluiten” zet, krijg je automatisch dat zonnetje, zoals ik zelf ook al een paar maal heb ondervonden).

  2. Zou Arjan niet gewoon een eigen blog moeten hebben?… jammer dat je weg gaat bij de spanning, maar in ieder geval veel succes in de eerste kamer!

  3. Zou een mooi idee zijn, Robert. Ik zal hem dan wel moeten waarschuwen dat het een grotere klus is dan je denkt als je er onbevangen aan begint. Ik heb ook wel gedacht dat het leuk zou zijn om een collectief EK weblog te beginnen, er zijn meer mensen met goede verhalen in de ploeg. En ik vind het vaak jammer als die goede verhalen in de EK blijven steken en niet een tweede leven krijgen.
    Ik zal hem zeggen dat je het een idee vond, maar misschien leest hij het hier zelf.

  4. Bedankt voor de complimenten. Het was een spannend debat afgelopen dinsdag. Anja schreef het al: een vuurdoop. Leuk om het mogen doen. Ik neem het idee van blog mee, Robert, maar ik moet eerlijk zeggen: zoals Anja het doet, kost het toch wel veel tijd. Maar dan heb je ook wat. Wie weet kunnen we als EK-fractie samen wel een blog beginnen, ook om wat meer zichtbaarheid aan ons werk te geven. Ik zal er eens over nadenken.

  5. Af en toe, zoals nu, Robert. Ik heb echt mijn handen vol aan mijn eenspersoonsblog – en dat zonder assistentie, behalve natuurlijk de webmaster die me vooral technisch uit de soep vist. Het is elke dag vroeg op en twee keer per dag de hond uitlaten, minstens, zeg ik wel eens.

  6. ach we zullen wel zien, veel succes met je blog anja en natuurlijk in de eerste kamer en arjan blog of geen blog we zullen nog wel van je horen.

    gegroet

  7. @ Anja (6):

    Nou, met twee keer per dag de hond uitlaten is niets mis, Anja. Ik doe het al elf jaar, behoudens vakantie, drie keer per dag met mijn trouwe Duitse Pinscher Goulash (zoals uit zijn naam blijkt: afkomstig uit Hongarije).
    Dus: ga er mee door!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *