De ‘safe passage’
Op de Society zijn ze chagrijnig. Het is 25 oktober 1999. Vandaag is de ‘safe way’, de verbindingsweg tussen Gaza en de Westoever, voor het eerst open. In principe zou het nu eindelijk gemakkelijker moeten worden om heen en weer te reizen. Dat er bij de opening kolonisten langs de weg stonden met borden met ‘Dood aan de Arabieren’ erop, is een geringe prijs voor de vrije doortocht van het ene deel van je land naar het andere. Maar de eerste indrukken stemmen niet vrolijk.
Twee artsen van de Society zouden vandaag naar een studiedag in Bethlehem gaan. Hun papieren waren in orde, ze stonden niet op de zwarte lijst, en ze moesten dan wel op tijd terug zijn en mochten niet in Bethlehem overnachten, maar in principe konden ze gaan. Toen werd hun te kennen gegeven dat ze de ‘safe way’ moesten gebruiken en opnieuw een vergunning aan moesten vragen. Dat hebben ze dagen geleden gedaan. De nacht voor het vertrek staan ze in de rij voor een toegangsbewijs in de hoop bij de eerste duizend te horen die vandaag naar de andere kant mogen. Dat bleek het geval te zijn, maar pas om kwart over 2 ’s middags was er plaats voor ze in de bus. Dan hadden ze na aankomst meteen weer rechtsomkeert moeten maken om op tijd terug te zijn. Dus ging het niet door.
Als ik vertel dat de Palestijnen in het buitenland gefeliciteerd worden met deze belangrijke stap in de richting van meer onafhankelijkheid lachen ze cynisch. Hoezo, onafhankelijkheid? In de DOP, de Declaration of Principles, kwamen Israël en de vertegenwoordigers van de PLO in 1993 overeen dat de Westoever en de Gazastrook beschouwd zouden worden als ‘één territoriale eenheid’, en dat tussen de twee gebieden vrij verkeer van personen en goederen mogelijk zou zijn. In 1995 werd dit bij het interim-akkoord Oslo II verder uitgewerkt. Er zouden ‘safe passages’ komen die in ieder geval tien uur per dag open zouden zijn, met uitzondering van de belangrijkste Joodse feestdagen. Het heeft tot in 1999 geduurd voordat de eerste weg geopend werd. En wat een vrije doorgang had moeten worden, blijkt in werkelijkheid een nieuwe door de Israëli’s bezette controlepost te zijn, die de Palestijnse bevolking verdeelt en hun bewegingsvrijheid inperkt.
Om van de passage tussen Gaza en de Westoever gebruik te maken moet aan een aantal regels worden voldaan. De aanvrager moet in het bezit zijn van een geldig identiteitsbewijs en een magneetpasje, en daarnaast moet een vergunning worden aangevraagd bij het Palestijns Gezag, dat de verzoeken doorspeelt naar de Israëlische autoriteiten. De aanvrager moet vier pasfoto’s inleveren, fotokopieën van alle papieren, er moet een vragenlijst worden ingevuld en 9 dollar worden betaald. Wie geen vergunning krijgt, heeft voor niets gedokt. Wie wordt goedgekeurd, krijgt een groene reisvergunning die een jaar geldig is en waarmee per keer een toegangsbewijs moet worden aangevraagd dat alleen geldig is op een specifieke dag. Op dat toegangsbewijs staat een stempel op welke tijd de reis mag beginnen en op welke tijd iemand geacht wordt terug te zijn. Wie met eigen auto wil gaan, moet daartoe minimaal vijf dagen van tevoren een extra verzoek indienen, vergezeld van rijbewijs, verzekeringspapieren en eigendomsbewijs.
Twijfelgevallen, jonge mannen dus die geen toestemming zouden krijgen om Israël in te reizen, worden afgewezen of krijgen een aparte roze reisvergunning, waarmee alleen gereisd mag worden op maandag of woensdag, in speciale bussen onder militaire begeleiding. Wie te laat is voor de terugreis, geldt als wetsovertreder en kan worden gearresteerd op verdenking de veiligheid in gevaar te brengen.
Tussen die 25e oktober en het eind van het jaar 1999 hebben 9000 mensen van de nieuwe mogelijkheid gebruikgemaakt, 1800 aanvragen werden geweigerd, ook al had de aanvrager nog nooit in de gevangenis gezeten of was hij nimmer bestraft wegens een overtreding van de wet – maar gemotiveerd worden de afwijzingen niet. 150 auto’s mochten de doortocht maken. Er gaan Gazaanse jongeren naar de Westoever in de hoop als illegale arbeider in Israël te kunnen werken of werk te vinden op de Westoever zelf, waar de lonen hoger zijn. Sommige van die jongens kunnen bij familie slapen, andere slapen in een moskee of zwerven op straat. De toevloed van jonge mannen heeft op de Westoever al tot spanningen geleid.
Je moet veel tijd hebben om van de nieuwe weg gebruik te maken. Wachten in de rij voor een vergunning. Wachten in de rij voor een toegangsbewijs. En nog eens wachten in de rij bij de controle, waar de papieren worden geïnspecteerd en de foto op de vergunning wordt vergeleken met die in de computer. Het kan twee à drie uur duren. De reis zelf duurt ongeveer een uur, en wie eenmaal op de Westoever is aangekomen en vervolgens naar Ramallah wil, moet via de gevaarlijke kronkelweg om Jeruzalem heen, want Israël verleent Gazanen geen toestemming om door Jeruzalem te reizen of de by-pass wegen van de kolonisten te gebruiken. Voor de tocht van Gaza naar Ramallah, een afstand die normaal gesproken in anderhalf uur afgelegd kan worden, staat nu minimaal vijf uur (al-Shami 2000). En aangezien iemand die op dezelfde dag terug wil, vóór drie uur ’s middags door de controle moet zijn, is er geen tijd meer voor vergadering of bijeenkomst. Elk werkbezoek brengt dus een overnachting met zich mee. Veel organisaties werken daarom met dubbele besturen en dubbele staven, ministeries hebben dubbele kantoren.
Voor Haidar Eid, die jaren in Zuid-Afrika woonde tot hij voor het eerst na lange tijd zijn familie in het Beach-kamp bij Gaza-stad bezocht, was de terugkomst een schok. Om te beginnen moest hij 14 uur wachten bij de grens tussen Egypte en Gaza voor de Israëli’s hem doorlieten. Het drong tot hem door dat de situatie in veel opzichten was verslechterd. ‘Wat we nu in Palestina hebben, is een variant van het oude Zuid-Afrika. Zwarte Zuid-Afrikanen hadden een pasje nodig om van hun township naar de stad te komen, net als de Palestijnen die in Israël werken. Zonder zo’n identiteitskaart met magnetische strip kan niemand Gaza uit, zelfs niet om naar het ziekenhuis te gaan. Als je wordt aangehouden op een plek die niet overeenkomt met de bestemming waar je vergunning voor hebt aangevraagd, kunnen pasje en vergunning ogenblikkelijk in beslag worden genomen en loop je kans langdurig te worden verhoord. Leg mij eens uit in welk opzicht de apartheid in Zuid-Afrika eigenlijk anders was’ (Eid 1998).
Zeven soorten politie
Van Israël is bekend dat het de uitgifte van werkvergunningen soms gebruikt om mensen te werven voor de Israëlische veiligheidsdienst. Nu heeft ook het Palestijns Gezag dat middel in handen. Hoeveel vriendjespolitiek komt erbij kijken om een werkvergunning te krijgen? De nieuwe overheid is binnen de Gazastrook de grootste werkgever. De zeven verschillende soorten politie en veiligheidsdiensten bieden werk aan tienduizenden jonge mannen, met name in de leeftijdscategorie tussen zestien en vijfentwintig jaar, de ‘terroristenleeftijd’, die een werkvergunning voor Israël sowieso uitsluit. De Palestijnse gebieden tellen 50 duizend politieagenten en veiligheidsagenten, dat is 1 politieagent per 60 Palestijnen. Hoeveel misdaden kunnen Palestijnen plegen, vraagt Mustafa Barghouti zich ironisch af. En 37 rechters die de zaken moeten afhandelen (Barghouti 1999).
Arafat deelt burgemeesters- en ministerposten uit, en koopt daarmee loyaliteit. Arafat is ook degene die monopolies verstrekt aan personen die hij aan zich wil binden. De donorhulp uit het buitenland gaat voor een groot deel op aan arbeidsplaatsen, en daarmee worden vele gezinnen in leven gehouden. Maar de economische opbouw van het land heeft er weinig baat bij. Gaza is afhankelijk van buitenlandse welwillendheid – en die zal niet eeuwig aanhouden. Er zijn bovendien spanningen tussen het nieuwe bewind en de NGO’s die met buitenlands donorgeld in stand worden gehouden. Veel van de redelijk draaiende organisaties zijn liever afhankelijk van het buitenland dan van hun overheid, tot ergernis van Arafat, die zijn machtssfeer niet beperkt wil zien.
De besteding van de Palestijnse overheidsgelden is volstrekt ondoorzichtig. Het Israëlische beleid helpt daar ook niet bij: gelden uit Israël worden direct op rekeningen gestort waar alleen Arafat de beschikking over heeft. Niemand weet hoeveel dat precies is en waar het heen gaat, ook het parlement niet.
Op weg naar een Palestijnse democratie
De Palestijnen hebben nimmer enige vorm van onafhankelijkheid gekend, of het zou de ‘staat binnen de staat’ geweest moeten zijn, die vanaf eind jaren zestig tot 1982 in Libanon bestond. Dat was een ervaring die ten koste ging van de Libanezen en slecht afliep (Khalidi 1997). De Palestijnen hebben nauwelijks enige ervaring met het besturen van het onderwijssysteem of de gezondheidszorg, met ongecensureerde media, het regelen van verkiezingen en het opstellen van wetten en bestemmingsplannen. Alles is nieuw. Het Palestina van voor 1948 werd, met uitzondering van de stedelijke elite die al een moderniseringsproces doormaakte, gekenmerkt door een agrarische, patriarchale, haast feodale structuur, waarbij afkomst en de plaats in de hamula, de clan, bepaalden hoeveel macht iemand had. Van die structuur is weinig overgebleven.
Tijdens de bezetting was elke vorm van organisatie van Palestijnen verboden. Toen in 1980 vakbondsactiviteiten werden toegestaan, was dat met vele beperkingen. Zo moest elke activiteit, elke vergadering, elke bijeenkomst van meer dan drie personen worden aangemeld bij het Israëlisch bestuur (Hass 1999). Alleen islamitische organisaties kregen enige ruimte. Het gevolg was uiteraard dat veel activiteiten ondergronds plaatsvonden. De factiestrijd en oncontroleerbaarheid die dat tot gevolg had, werken door bij de pogingen om van Palestina een democratie te maken.
Toch is de Palestijnse samenleving in opbouw een van de levendigste in de hele Arabische wereld, zegt Mustafa Barghouti, voorzitter van een bond van medische organisaties. Tijdens de bezetting en de intifada hebben de mensen geleerd om voor zichzelf op te komen. Ondanks de verboden is er een uitgebreid netwerk van belangenbehartiging, actiegroepen en organisaties ontstaan, los van elke overheid. Vrouwenorganisaties, jeugdwerk, een organisatie die – nu ook in de Palestijnse gebieden – de vrijlating van gevangenen bepleit en hen bij terugkeer opvangt, studentenverenigingen, mensenrechtencomités, journalistenbonden, de eerste vormen van vakbewegingen, liefdadigheidsinstellingen van de religieuze groeperingen, verzelfstandigde afsplitsingen van organisaties als Terre des Hommes of Enfants Refugiés du Monde, zoals de Free Thought and Culture Association in Khan Yunis, die vrouwenwerk en jongerenwerk organiseert, en de Cana’an Society, die een nieuwe pedagogie introduceert in Gaza, trainingen verzorgt voor onderwijzers, en zich met jeugdwerk bezighoudt.
De Society van gehandicapte mensen waar ik voor werk, is een voorbeeld van een ‘grass roots’ organisatie. Opgezet door gehandicapten zelf heeft die nu vierduizend leden. Bijna alle mensen die er werken, zijn zelf gehandicapt. Elke twee jaar kiezen de leden een nieuw bestuur. Dit jaar bijvoorbeeld Bushra, de hinkende secretaresse, Haider, de boekhouder die in een rolstoel zit, en Kifaia, een vrouw zonder handen, die leiding geeft aan het vrouwenwerk. Hier wordt democratie een stuk serieuzer genomen dan bij het Palestijns Gezag. Spanningen zijn er ook. De meeste organisaties zijn voor een groot deel afhankelijk van buitenlandse steun, waar altijd voorwaarden en veel papierwerk aan verbonden zijn, en die ook weer ingetrokken kan worden. Afhankelijk van de weinig democratische en financieel niet altijd betrouwbare overheid zijn ze liever niet, al moeten ze de relaties wel redelijk houden. Vooral de mensenrechtenorganisaties leiden een precair bestaan, omdat hun kritiek niet bepaald welkom is bij het Palestijns Gezag.
De eerste verkiezingen voor de Wetgevende Raad, het parlement, waren een grote gebeurtenis. Al wilde de oppositie niet meedoen, de opkomst was hoog. Maar nieuwe verkiezingen zijn tot op heden steeds uitgesteld en ook gemeenteraadsverkiezingen laten op zich wachten, Arafat benoemt de raadsleden liever zelf. Het parlement heeft tal van wetten aangenomen, en dat was hard nodig. Want wat er aan regelgeving bestond, was een inconsistent allegaartje van traditionele structuren en regels uit de Turkse, Egyptische, Jordaanse en Israëlische perioden (Farsoun en Zacharia 1997). Maar Arafat weigert de nieuwe wetten te ondertekenen, of als hij dat wel doet, worden ze niet uitgevoerd. De jaarlijkse begroting wordt pas aan het parlement voorgelegd als de belangrijke beslissingen al zijn genomen. De veiligheidsdiensten krijgen 37 procent van het totale budget.
Barghouti in een toespraak tot het Europese Parlement: ‘Willen we niet in een Algerijnse situatie terechtkomen, met een grote kloof tussen autoriteiten en bevolking, die daardoor ontvankelijker zal zijn voor fundamentalisme, dan is een democratischer samenleving een eerste vereiste. Laat niemand denken dat Arabieren alleen geregeerd willen worden door gewelddadige feodale leiders, of bij vrije verkiezingen fundamentalisten zullen kiezen. In de Arabische wereld vindt een revolutie plaats op het gebied van educatie en communicatie, en er is een sterke drang in de richting van meer democratie’ (17 november 1999).
Over het tekenen van een eend, of hoe leer je democratie
Scholen in Gaza: kale lokalen, vijftig, zestig, soms meer kinderen per klas, twee of drie kinderen samen in een bankje, met een schrift of boek voor zich dreunen ze hun lessen op. Maar ze gaan tenminste, en door het ploegensysteem leren op dit moment bijna alle kinderen lezen en schrijven. Twee keer per dag worden de straten overspoeld, eerst met meisjes in groene, blauwe of gestreepte jurkjes, een halve dag later met jongens in spijkerbroeken, met gympen en kleurige rugzakken. Er zijn veel kinderen in Gaza.
Het Cana’an Instituut werkt aan de ontwikkeling van een moderne pedagogie in Gaza. Op het kantoor hangen posters aan de muur met de tekst: Children who are not playing are children who are dying. Ik spreek met Anis Kandeel en Isa Saba, de een welbespraakt en vol vuur, de ander vriendelijk en rustig. ‘Ik vraag een leraar wel eens: Wat is de belangrijkste taak van kinderen, wat is hun werk, zeg maar. Dan zeggen ze: Leren. Ik zeg: Nee, spelen. Al spelende leren ze zich te uiten, leren ze een mening te hebben, het begin van democratie. Het hele onderwijssysteem hier is nog gebaseerd op gehoorzaamheid en discipline, op uit je hoofd leren, opzeggen. Neem de leerkracht die de kinderen leert tekenen. Die hangt een plaatje van een eend op. Alle kinderen tekenen die eend na. Dan heb je na afloop van de les vijftig dezelfde eenden. Als ik vraag wat ze nou geleerd hebben zegt de leraar: Hoe je een eend moet tekenen. En ik vraag: Maar hebben ze nou ook leren tekenen? Ze leren imitatie, geen zelfexpressie.
De intifada bracht met zich mee dat er zeven jaar lang geen continu onderwijssysteem is geweest. De scholen waren om de haverklap gesloten. Kinderen die aan het begin van de intifada zes waren, waren dertien toen die was afgelopen. Die zijn praktisch analfabeet. Die hebben een beetje leren lezen en schrijven en zijn doorgesluisd naar beroepsopleidingen of zelfs de universiteit, maar ze zijn er niet thuis. Ze willen een baan, maar die zijn er in Gaza weinig. Het is een verloren generatie. De kinderen die toen net geboren waren, waren zeven toen de intifada was afgelopen. De meeste zijn getraumatiseerd, hebben behoorlijke leermoeilijkheden. Je kunt rustig zeggen dat alle kinderen tussen de negen en begin twintig problemen hebben. Kinderen die zeven jaar lang niet gewoon naar school zijn geweest, moeten weer wennen aan de discipline. De leerkrachten hebben het ook niet gemakkelijk. Tijdens de intifada waren ze bang voor die losgeslagen jongens, en voor de soldaten die de school binnen konden komen vallen. Ze verstopten zich het liefst achter de deur. Nu moeten ze op een of andere manier hun gezag weer herstellen. Dat gaat ze niet gemakkelijk af. Dat gaat met veel strengheid en soms met geweld. Het gaat alleen maar om gehoorzaamheid en cijfers halen.
Wij willen graag dat kinderen leren, en niet alleen maar feiten uit hun hoofd kennen, dat ze leren denken. We vangen de kinderen op buiten de school, in clubs. We leren ze omgaan met hun omgeving, we willen dat ze hun eigen samenleving begrijpen, onze geschiedenis, de rechten van kinderen, vrouwen en gehandicapten, we praten met ze over het gezin en over geweld. Het tweede dat we doen is werken aan hun relaties met anderen, communicatie. Hoe neem je samen beslissingen, wat doe je met conflicten? We leren ze het belang van zelfexpressie. Pedagogie is de moeder van het onderwijs.
Ons doel is een samenleving die gebaseerd is op gelijkheid, die democratisch is en open, met gelijke rechten voor mensen van verschillende godsdiensten, christen of moslim, en voor vrouwen en mannen. Die vrijheid kun je ze niet leren zonder dat ze die ervaren. Democratie is een ervaring. Zonder die ervaring weten ze niet wat je bedoelt als je democratie zegt. In de eerste plaats leren ze het belang van eigen keuzen maken. Dus als ze bij ons binnenkomen, kiezen ze zelf waar ze zich mee bezig zullen houden, tekenen of schrijven of toneelspelen of muziek maken. Tegen de animators zeggen we: Als je aanbod goed is, komen de kinderen wel zelf. Dat zijn ze niet gewend. De ouders en de leraren zeggen: Je moet kinderen vertellen wat ze doen moeten, die kunnen nog niet kiezen. Maar als ze niet de ervaring hebben dat ze kunnen kiezen, hoe leren ze dat dan later? Hoe kunnen ze dan een vrouw of een man kiezen om mee te trouwen, in plaats van die keus aan hun ouders over te laten? Hoe kunnen ze in de politiek een goede vertegenwoordiger kiezen?
Het tweede wat ze leren is dat kiezen ook verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Je kiest ervoor om hier te wonen? Dan ben je verantwoordelijk voor de regels, voor de rechten van anderen. Daar hebben we het dus over, wat mensenrechten zijn. Hoe je respect moet hebben voor de wetten die je samen hebt gekozen, en ook verantwoordelijk bent voor de anderen.
Het derde wat ze leren is hoe je samen kunt leren door samen iets te doen. Bijvoorbeeld dat je er samen voor verantwoordelijk bent dat de boel wordt opgeruimd, en niet wacht tot iemand tegen je zegt dat je schoon moet maken.
We hebben in Palestina in verhouding veel mensen met diploma’s, maar dat betekent nog niet dat ze iets begrijpen. Ze hebben bijvoorbeeld een diploma pedagogie en denken dat een beetje geweld geen kwaad kan. Ze hebben niet geleerd hoe belangrijk een niet-gewelddadige omgeving voor kinderen is.
Dus dat is wat we ze bieden: een niet-gewelddadige omgeving in een samenleving waarin geweld nog steeds gewoon is. We leren ze hun conflicten op te lossen door discussie, door argumenten, niet door erop te slaan. Ze leren hun gevoelens te verwoorden. Geweld ontstaat wanneer ze geen andere manier weten om zich te uiten. De kinderen maken allerlei vormen van geweld mee. De intifada schiep een extreem gewelddadige omgeving. Dan is er de traditionele opvatting dat kinderen geen rechten hebben. Ze maken dagelijks fysiek geweld mee, ook binnen hun familie. Ze kunnen op school geslagen worden.
We moeten de cyclus van geweld doorbreken. We kunnen geen democratie opbouwen in een gewelddadige omgeving waar het recht van de sterkste heerst, waar kinderen en vrouwen geen rechten hebben. Vrede met Israël is maar een van onze problemen, het andere probleem is vrede hier en binnen onszelf.
We laten steeds zo’n tien kinderen samen een project maken, over een onderwerp dat dicht bij hun gewone leven staat. We onderwijzen niet, maar begeleiden. We helpen ze samen te beslissen, taken te verdelen en verantwoordelijkheid te nemen. We zorgen ervoor dat jongens en meisjes samen leren werken, want dat is de basis voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen later. Al doende krijgen ze vertrouwen in zichzelf.
We werken nog voornamelijk buiten het schoolsysteem om, in clubs en in de vrije tijd. We proberen ook de leerkrachten te bereiken en soms lukt dat. We geven ze cursussen. In plaats van een klassikaal college te geven zeggen we: nu gaan we met elkaar bespreken hoe de ideale school eruit zou zien. Daar gaan ze in groepen over praten om vervolgens met een voorstel te komen. Ook daar moeten ze zelf verder over discussiëren. Het is een heel ongewone manier van werken hier. Na afloop vraag ik ze: En, wat hebben jullie nu geleerd? Niet zozeer over een ideale school, maar over de manier van werken. Dat je initiatief kunt nemen, dat je elkaar kunt vertrouwen, dat je kunt communiceren, zeggen ze. Kijk, zeg ik dan, stel dat jullie leerlingen op school dat ook zouden leren. Wij vinden ook dat kinderen een aantal dingen moeten leren, maar een uur democratie ervaren is veel belangrijker dan tien klassikale lessen over democratie. De gedachten van de nieuwe pedagogie, van het actieve leren, worden ook ingezet in de zomerkampen. Dat waren meestal paramilitaire toestanden, met gescheiden activiteiten voor jongens en meisjes, met veel discipline, wedstrijden en competitie. Wij vragen de leiding: Wat is eigenlijk jullie doel? Wat leren ze hier anders dan gehoorzamen en proberen de sterkste te zijn? Is dat het belangrijkste? Er is hier nog veel autoritair denken.
Een ander probleem hier, en niet alleen voor de kinderen, is plannen, je een voorstelling maken van de toekomst en daar naar toe werken. Dat leek zinloos vanwege de bezetting of de intifada, en ook nu nog, onder het Palestijns Gezag. Beloofd wordt er altijd wel iets, maar het gaat nooit door. Een veilige weg, een beter leven, niemand gelooft meer ergens in, niemand durft te vertrouwen op een toekomst. Voor kinderen is het een psychologische behoefte om plannen te kunnen maken die je uit kunt voeren. We hebben het er met de kinderen over wat ze willen worden en wat ze daarvoor moeten doen. Geen toekomst hebben is een voedingsbodem voor extremisme, voor fundamentalisme. Als er geen toekomst is gaan mensen terug naar het verleden.’
In het samenwerken met de Society heb ik gemerkt hoeveel energie er dagelijks opgaat aan ad hoc-beslissingen en crisismanagement. Planning op lange termijn, dat komt er zelden van. Dromen over een verre toekomst, dat wel. Maar hoe moet je de droom van een volwaardig revalidatiecentrum realiseren bij alle hectische toestanden van alledag om het hoofd boven water te houden?
Als ik op verzoek van een donor moet vragen naar de planning voor de komende jaren en de begroting voor het volgend jaar, wordt het stil. Hoe kunnen ze plannen maken als ze geen idee hebben hoe de situatie volgend jaar, volgende maand zal zijn? Zal het ministerie de salarissen wel uitbetalen? Zal Israël Gaza niet weer afsluiten, waardoor de mensen de contributie voor de Society niet meer kunnen betalen? Zullen de buitenlandse organisaties doorgaan met hun steun? Stel dat er weer een Kosovo komt. Wie interesseert zich dan nog voor Palestijnse vluchtelingen die al meer dan een halve eeuw in kampen zitten? Ver vooruit denken lijkt weinig zin te hebben.
Aan tafel met Arafat
Nooit gedacht dat ik nog eens samen met Arafat in een Amsterdamse rondvaartboot zou zitten, op weg naar het Anne Frankhuis. Ik was te elfder ure uitgenodigd voor de ontvangst op het stadhuis, waar hij het verdrag voor de bouw van de haven in Gaza zou ondertekenen. Na afloop een lunch op die rondvaartboot. Arafat zat met burgemeester Patijn en Saeb Erekat, Palestijns minister en woordvoerder bij de onderhandelingen met Israël, aan een tafeltje. Aan het tafeltje ernaast zat ik, met onder anderen Marwan Kanafani, adviseur van Arafat.
Ik weet niet meer wie er begon, maar terwijl Arafat op gehoorsafstand zijn bord zat leeg te eten en Patijn over het Jodendom in Amsterdam vertelde, hadden we het aan ons tafeltje over de regeerstijl van Arafat. ‘Hij is ook ouderwets’, zei Kanafani, ‘ik heb het hem vanochtend bij het ontbijt nog gezegd dat hij democratischer te werk moet gaan. Hij vergelijkt zichzelf met de andere Arabische leiders, en dan vindt hij dat hij wel meevalt. Dat is ook wel zo. Hij komt uit een patriarchale achtergrond, hij is als een Arabische vader. Die verdraagt het niet als hij wordt tegengesproken.’ En wilde ik niet even voor een foto naast hem gaan zitten?
De tweede keer dat ik Arafat zou ontmoeten, kwam even onverwacht. Fatma zei dat ik te hard werkte, toen ze de Society binnen kwam vallen en mij met de artsen rapportjes zag invullen voor het Liliane Fonds. Ga mee, zei ze, ik ga naar het kantoor van Abu Ammar, Arafats koosnaam. Daar aangekomen was het zichtbaar dat Arafat niet thuis was, er stonden te weinig auto’s, er waren te weinig militairen op de been. Fatma wees op de splinternieuwe studio van de Palestijnse televisie. Praktisch, om die op het terrein van de president neer te zetten, legde Fatma uit, dan kon Arafat gemakkelijk tussendoor even een toespraakje houden, en bovendien kon het gebouw door zijn veiligheidsdienst worden bewaakt.
Erg praktisch, kon ik beamen, denkend aan al die keren dat journalisten waren gearresteerd, radiouitzendingen werden verboden. Fatma kende iemand die weer iemand kende, en zo stonden we even later in het bureautje van een directe medewerker van Arafat, een jonge man. Ik begreep ineens waarom Fatma me mee wilde hebben. Met een buitenlandse journaliste die voor de gelegenheid een beetje belangrijker werd gemaakt, had ze meer kans om door te dringen. Dan had je die foto mee moeten nemen van mij naast Arafat, fluisterde ik. Ze giechelde en deed haar tas open. Ze had hem bij zich. De jonge man beloofde zijn best voor ons te doen, de volgende dag mochten we terugkomen.
Op de terugweg legde Fatma me uit wat de bedoeling was. Al maanden zat ze achter de ministeries van Onderwijs, van Gezondheid en van Financiën aan om geld los te krijgen voor het vervoer van de kinderen en voor een vergunning om belastingvrij een busje te kopen, maar ze werd van het kastje van de muur gestuurd, niemand kon haar zeggen hoe het moest, niemand durfde een handtekening te zetten zonder de toestemming van weer iemand anders die er nooit was. En nu probeerde ze de enige weg die snel succes mogelijk maakte. Met een handtekening van Arafat onder haar petitie kon niemand meer nee zeggen.
Terwijl we de volgende dag op het telefoontje van het secretariaat van Arafat zaten te wachten, zat Fatma nerveus met haar mapje papieren te schuiven. Hoe zou ze het aanpakken? Eerst kijken of hij in een goede bui was, dan een papier naar hem toe schuiven, en als dat goed ging het volgende. Eventueel een derde. Ze had een aantal verzoeken uitgetikt en in volgorde van belangrijkheid op een stapeltje gelegd. Er werd gebeld: we mochten komen. Maar Arafat bleek in vergadering te zijn, hij mocht niet gestoord worden. De derde keer was hij onverwachts vertrokken. Maar er zat schot in, dit keer dronken we koffie bij Arafats directe perschef en als troost werd ons verzekerd dat we de volgende dag bijna zeker op de lunch of op het diner uitgenodigd zouden worden. De volgende dag, ’s middags, kwam het verlossende bericht. Het zou het diner worden.
Fatma ordende haar mapje nog eens, keek of haar haar nog goed zat, deed opnieuw lippenstift op, bekeek mij kritisch en daar gingen we. De hal. Daarna een wachtkamer met meer nerveuze mannen en vrouwen met papieren. Eindelijk werden we toegelaten in de eetkamer, waar Arafat al met een stuk of twaalf gasten aan een lange gedekte tafel zat. Als buitenlandse werd ik aan zijn rechterhand geplaatst. Arafat had het druk met zijn soep. Veel gezegd werd er niet. Ook niet toen we onze soep op hadden en een bord kregen voor de rest van de sobere maaltijd. Hardgekookte eieren, kaas, komkommer en tomaat, wat fruit. De gasten die kennelijk al vaker met Arafat hadden gedineerd en wisten dat dit niet het gebruikelijke overvloedige Palestijnse gastmaal zou worden met mezze, humous, tahina en andere salades, schilden beleefd een appeltje. Ze hadden al gedineerd of zouden dat nog gaan doen.
Arafat schoof wat stukken watermeloen op mijn bord, en toen hij zag dat er naast mij nog een vrouw zat, Fatma, kreeg die ook wat met een vork toegeschoven. Gezegd werd er nog steeds niets. Toen was de maaltijd plotseling voorbij. Fatma fluisterde wat tegen een van de aanwezige functionarissen. Nee, we mochten de papieren die in Fatma’s tas brandden niet overhandigen, de voorzitter was vermoeid. Mijn boek mocht wel. Ik probeerde nog te vertellen hoezeer ik Fatma’s werk bewonderde en hoe belangrijk het was om de dove kinderen te ondersteunen, maar het leek niet door te dringen. Arafat knikte vriendelijk, gaf me een hand en werd meegetrokken door een assistent. Dat was het.
Was de missie nu geslaagd of niet? Mismoedig keek Fatma naar haar lege mapje, de petities had ze bij een secretaris van Arafat achtergelaten in de hoop dat hij de papieren onder de ogen van zijn baas zou schuiven. Je wist maar nooit.
Nee, zei Fatma naderhand, zo zou het niet moeten, dat we afhankelijk zijn van of we de goede mensen kennen die weer de goede mensen kennen die… Iedereen zou evenveel kans moeten krijgen. Maar alles gaat nog met wasta, invloed door de juiste mensen te kennen, cadeautjes en gunsten uitdelen op het juiste moment. Maar is het bij jullie dan zo anders? Jij kan toch ook met je koningin gaan praten als je dat wilt? vraagt Fatma. Ik leg uit dat dat nergens voor nodig is, want voor alles zijn regels, instanties, procedures, subsidieregelingen. Wat zou ik aan een handtekening van Beatrix hebben als ik wilde dat mijn zoon een baantje kreeg bij een ministerie? Het is een paradox: deze half-feodale heerser is dichter bij zijn mensen dan een democratisch gekozen minister-president.
Arafat is juichend Gaza binnengehaald. Er zouden andere tijden aanbreken. ‘Ik weet dat velen van u hier denken dat Oslo een slechte deal is’, zei hij toen hij terugkwam nadat hij de akkoorden had ondertekend. ‘Het is ook een slechte deal. Maar het is de beste die we voor elkaar konden krijgen in een slechte situatie’ (Usher 1995).
In 1994 zag ik de eerste Arafat-cartoons in kantoren hangen. In 1999 lijkt het alsof zijn populariteit voorbij is. Ik hoor bijna alleen maar gekanker. In de kampen komt hij niet, de mensen zijn er kwaad. Terwijl zijn ministers in dikke sleeën rondrijden, is er geen geld om riolering aan te leggen in Jabalya-kamp. Er zijn meer onderministers voor Gezondheid in Gaza dan in heel China, krijg ik te horen. Wat ze doen? Als je met ze spreekt, zeggen ze dat ze nergens over kunnen beslissen, alles moet ondertekend worden door Arafat. De ministers krijgen kantoren, dienstauto’s en salarissen, terwijl het verplegend personeel in de ziekenhuizen weer maanden geen geld heeft gehad.
Familieleden van politieke gevangenen kijken grimmig als zijn naam valt. Ze nemen het hem kwalijk dat hij eerst met Netanjahu, nu met Barak onderhandelt over de vrijlating van steeds kleine groepjes, en Israël laat bepalen welke gevangenen dat zullen zijn. Mandela was niet bereid welke handtekening dan ook te zetten, tot hij zwart op wit had dat alle politieke gevangenen in één keer vrijgelaten zouden worden. Hij bleef liever zelf in de gevangenis dan vrijgelaten te worden terwijl zijn oude strijdmakkers nog achter de tralies zaten. En wat doet Arafat? Die zit te dineren met de president van Amerika en die van Israël, terwijl de mensen die destijds zijn opdrachten hebben uitgevoerd nog steeds als ordinaire criminelen opgesloten zitten. En dan de vluchtelingen, in Libanon bijvoorbeeld. Worden die vergeten als hij straks in Abu Dis een soort regering mag vestigen en zichzelf president van Palestina mag noemen? Er worden grappen gemaakt over Arafat. Weet je waarom Suha Arafat nooit met haar man meegaat als hij met de Israëli’s gaat praten? Omdat ze bang is dat hij haar ook weggeeft.
En toch. Ondanks het gekanker wordt hij Abu Ammar genoemd. Ondanks alle heftige kritiek en woede heb ik nooit het gevoel dat iemand hem echt haat. Ondanks het verwijt dat hij uitverkoop houdt, blijft hij de belichaming van de Palestijnse zaak, waar hij zijn leven voor heeft ingezet. Zouden er nu presidentsverkiezingen gehouden worden, hij zou nog steeds ruimschoots het grootste aantal stemmen krijgen, vier keer meer dan de geliefde democraat Haider Abdel Shafi, en vier keer meer dan de fundamentalist sjeik Ahmad Yassin van Hamas (CPRS 2000). Salah Tamari, lid van het parlement, legt het uit: ‘We noemen hem walid, vader. Er is een grens hoever je kunt gaan als je het niet eens bent met je vader. Je kunt niet zonder hem. Hij is de belichaming van de nationale zaak’ (Lynfield 2000).
Zo wordt er ook over Arafat gepraat: in andere landen zie je nieuwe presidenten in peperdure villa’s, omgeven door weelde. Arafat draagt altijd eenzelfde soort uniform, hij heeft er twee, een aan en een in de was. Zijn vrouw, die vindt het leuker in Parijs dan in Gaza. Maar hij? Ik denk aan die sobere maaltijd en aan de stoelen in de wachtkamer die wel eens opnieuw bekleed mogen worden. Ik hoor dat er grote regeringsgebouwen worden neergezet, in Bethlehem, in Ramallah. Arafat is niet vies van macht. Maar niemand verdenkt hem ervan zelf in weelde te willen leven.
Zonder Bagatz en zonder B’Tselem
De mensenrechtenorganisaties, die in Israël en de Palestijnse, hebben het moeilijk met Arafat. Aan de ene kant is duidelijk dat hij onder zware Israëlische druk staat om ‘het terrorisme te bestrijden’ en in één moeite door ook de opposanten van Oslo de mond te snoeren. Israël zal geen protest laten horen als hij mensen zonder proces opsluit of laat martelen. Ze zijn zelfs een beetje jaloers op Arafat, de Israëli’s, omdat hij zijn gang kan gaan ‘zonder Bagatz en B’Tselem’, zonder toezicht van een Hooggerechtshof of van mensenrechtenorganisaties die over zijn schouder meekijken.
Dat laatste is inmiddels niet meer waar. B’Tselem had het er moeilijk mee om kritiek te uiten op de schendingen van mensenrechten in de Palestijnse gebieden. ‘Wij zijn tenslotte de bezetter’, zei Jessica Montell. Bassem Eid, die jaren voor B’Tselem werkte, heeft de PHRMG opgericht, de Palestinian Human Rights Monitoring Group, die met de bij B’Tselem geleerde methoden schendingen van de mensenrechten door de Palestijnse overheid, politie en veiligheidsdiensten volgt, documenteert en openbaar maakt. Het heeft hem al een dagje gevangenis opgeleverd en, wat hij niet had voorzien, felle kritiek van vredesactivist Uri Avnery, die hem en de andere Palestijnse mensenrechtenactivisten uitmaakt voor collaborateurs van Israël: ‘Het Palestijnse volk is verwikkeld in een noodlottige strijd. Wie Arafats goede naam in de internationale arena aantast, zaagt in de meest kritieke fase de poten weg onder de stoel van de Palestijnse zaak, en daarmee van de kans op vrede’ (Immanuel 2000).
Arafat doet het niet zo slecht, zei Avnery al eens bij een discussie in Nederland. En de arrestatie van Eyad el-Sarraj dan, vroeg iemand uit de zaal. Die is na een paar dagen weer vrijgekomen, zei Avnery. Ja, maar pas na internationale druk, protesteerde dezelfde persoon. Nou en? zei Avnery. Good enough. Goed genoeg.
Het is voor de Palestijnen een dilemma. Je eigen leiding aanvallen terwijl de positie in de onderhandelingen van de Palestijnen al zo zwak is. Of zwijgend toezien dat het nieuwe gezag net zo slecht is op het gebied van de mensenrechten als Israël? ‘De voorstanders van de vrede zijn niet altijd dezelfden als de voorstanders van de mensenrechten’, zegt Bassem Eid, die niet graag voor collaborateur wil worden uitgemaakt door een Israëli, zelfs geen radicale Israëli als Avnery. En hij houdt vol: ‘Het is stom om te geloven dat het gemakkelijker zal worden om het Palestijns Gezag te hervormen nadat de Palestijnen een eigen staat hebben. Corruptie, gevangenschap zonder proces, martelingen en onderdrukking van de vrije meningsuiting zijn niet de manier om de Palestijnse belangen op lange termijn te dienen. Mensenrechten zijn een absoluut principe’ (Immanuel 2000).
Eyad el-Sarraj, inmiddels drie keer gearresteerd, was behoorlijk aangeslagen toen ik hem in Nederland sprak (Meulenbelt 1996). ‘De Palestijnse autoriteiten zijn corrupt en immoreel. Het is waar dat de situatie van de mensenrechten in Palestina beter is dan in enig ander Arabisch land. We hebben mensenrechtenorganisaties. Maar we dachten dat er nieuwe tijden aan zouden breken met de vredesprocessen. Maar de massamedia en ook de staatstelevisie staan onder controle van Arafat. Twee van de belangrijkste kranten krijgen geld van hem, dus die zijn niet kritisch. Eén krant is financieel onafhankelijk, maar censureert zichzelf. Hamas heeft zijn eigen weekblad en ook de mensenrechtenpublicaties worden niet tegengehouden. Alleen de Westoever heeft onafhankelijke televisie, maar die mag niet uitgezonden worden in Gaza. Het Palestijns Gezag staat onder druk van Amerika en Israël om te bewijzen dat het de bestrijding van het terrorisme serieus neemt, en dat gaat gepaard met vergaande schendingen van de mensenrechten. Het kan me niet schelen wat mensen van buitenaf zeggen, het kan me ook niet schelen dat de Israëli’s ergere dingen doen. Maar hoe kun je van de Israëli’s eisen dat ze de politieke gevangenen vrijlaten terwijl je zelf mensen arresteert? Hoe kun je van de Israëli’s eisen dat ze ophouden met martelen wanneer je zelf mensen martelt?’ (Abu-Zayyad 1999).
Arafat staat onder druk. Ook in het boek van Oslo-onderhandelaar Uri Savir wordt duidelijk hoe hij steeds opnieuw moest bewijzen dat hij de veiligheid van Israël belangrijker vond dan de mensenrechten in eigen gebied. Vanuit mensenrechtenstandpunt waren de Israëlische eisen een grap, zegt advocaat Ghaith al-Omari. De ‘oorlog tegen het terrorisme’ komt neer op het hanteren van geheime lijsten met gezochte personen, arbitraire arrestaties en martelingen tijdens verhoren, de ‘oorlog tegen de terroristische infrastructuur’ komt neer op sluiting van klinieken en kleuterscholen die geassocieerd worden met ‘terroristische groeperingen’, en de ‘oorlog tegen ophitsing’ is een ander woord voor het beknotten van de vrije meningsuiting. Maar het is ook duidelijk dat je niet alle kwaad in de Palestijnse gebieden op Israël af kunt schuiven, en dat het Palestijns Gezag allesbehalve brandschoon is (al-Omari 1999).
Minister zonder portefeuille Ziad Abu-Zayyad verzucht dat de strijd voor mensenrechten en democratie geen eenvoudige zal zijn: ‘We weten dat het een strijd is met onszelf en dat is niet gemakkelijk. Zelfs de profeet Mohammed heeft gezegd dat de moeilijkste jihad, de jihad is tegen je eigen instincten’ (Abu-Zayyad 1999).
In november 1999 was het onrustig in Gaza. Vanuit mijn flat zag ik stoeten mensen met spandoeken lopen en leuzen schreeuwen. De taxi’s staakten en aangezien er geen ander openbaar vervoer is, werd het een chaos. Autobezitters profiteerden van de noodsituatie en boden zich aan als taxi, met vechtpartijen op straat als gevolg. Een paar honderd schoolkinderen demonstreerden in Rafah, het armste deel van de Gazastrook, met platte pittabroodjes in hun handen. Deze keer was het protest niet gericht tegen de Israëlische afsluitingspolitiek, maar tegen de eigen overheid. In korte tijd waren de prijzen van benzine, telefoon, water, meel en cement gestegen.
De woede richtte zich vooral tegen één figuur, Khalid Salam, economisch adviseur van Arafat en manager van de handelsmaatschappij die over al deze goederen volledig of gedeeltelijk het monopolie bezit. De volgende dag besloot Arafat de prijzen van meel, gas en dieselolie te verlagen. Net voordat er een nieuwe storm losbarstte: de verschijning van het manifest Roep uit het vaderland. Twintig vooraanstaande Palestijnen, onder wie Bassam Shak’a, de oud-burgemeester van Nablus die bij een aanslag beide benen verloor, Ahmad Qatamesh, zojuist vrijgelaten uit administratieve hechtenis in Israël, en negen parlementsleden, uitten een felle aanklacht tegen Arafat en het Palestijns Gezag, en duizenden Palestijnen, onder wie mensenrechtenactivisten als Eyad el-Sarraj en Khader Shkirat en Palestijnen uit het buitenland als Edward Said, tekenden een solidariteitsbetuiging. Het Gezag werd beschuldigd van tirannie, corruptie en onrechtvaardige behandeling van mensen. Het werd verantwoordelijk gesteld voor het feit dat de economische situatie was verslechterd en dat een bovenlaag de kans kreeg om zich te verrijken, terwijl gezondheidszorg, onderwijs en rechtspraak werden verwaarloosd.
Arafat was er niet blij mee, zeker niet nu hij midden in de onderhandelingen over de ‘definitieve regeling’ was met Barak. Enkele ondertekenaars werden opgepakt en meegenomen voor een gesprekje bij de veiligheidsdienst. Vier van hen trokken hun naam terug, vijf die dat niet deden werden gearresteerd en in de gevangenis gezet. Van de parlementsleden, die immuniteit genieten en niet gearresteerd mogen worden, werd Mu’awiyya al-Masri door een onbekende man in zijn been geschoten, bij een ander, Abed al-Jawad Saleh werd bij een bezoek aan een gevangenis de bril van zijn hoofd getrokken door een groep Palestijnse soldaten, die hem tegelijk een bloedneus sloegen.
Het wordt niets met het vredesproces
Dr. Haider Abdel Shafi, chirurg en voorzitter van de Rode Halve Maan, is een indrukwekkende man met eenzelfde soort charisma als Mandela. Hij werd in 1919 geboren, als zoon van een hoge functionaris in de Islamitische Hoge Raad, die de belangen behartigde van de moslims in Palestina. Zijn vader vond het belangrijker zijn geld te investeren in de opleiding van zijn zes kinderen dan land te bezitten. Abdel Shafi studeerde medicijnen in Jeruzalem en aan de Amerikaanse Universiteit in Beirut.
Hoe scherp hij zich ook uit over de politiek van Israël, hij maakt altijd zorgvuldig onderscheid tussen zionisten en Joden. Maar hij stamt dan ook nog uit de tijd dat Joodse en Arabische Palestijnen elkaar konden ontmoeten op voet van gelijkheid. Een van zijn dierbare herinneringen is dat hij met zijn vader mee mocht naar de Opperrabbijn, waar hij kon spelen met diens dochter, zijn liefste vriendinnetje. Hij herinnert zich hoe verdrietig hij was toen de rabbijn tijdens een gevecht tussen Joden en Arabieren werd gedood (Anis 1998a).
Abdel Shafi is altijd politiek actief geweest, maar heeft zich nooit aan een politieke partij willen binden. In het najaar van 1991 was hij leider van de Palestijnse delegatie bij de onderhandelingen met Israël in Madrid. Tot bleek dat Arafat, achter de rug van de delegatie om, in Oslo onderhandelingen liet voeren, die in september 1993 uitmondden in de beroemde handdruk in Washington en de ondertekening van de beginselverklaring, de eerste van de Oslo-akkoorden. Hij heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij een tegenstander is van Oslo. Het zogenaamde vredesproces heeft de werkelijke mogelijkheid tot vrede een dodelijke slag toegebracht, is zijn mening.
Abdel Shafi geldt als een geducht criticus van Arafat, die hij beschuldigt van corruptie, schendingen van mensenrechten, censuur en ondemocratisch gedrag. Bij de eerste en tot nu toe enige verkiezingen voor het parlement kreeg Abdel Shafi de meeste voorkeurstemmen. Maar inmiddels heeft hij het parlement verlaten, uit protest tegen de politiek van het nieuwe bewind in het algemeen, en tegen de sluiting van een aantal sociale instellingen van Hamas in het bijzonder. Hij heeft een onafhankelijke groep opgericht, geen politieke partij, die uit is op kritiek en mentaliteitsverandering: de Beweging ter Bevordering van de Democratie in de Palestijnse Samenleving. Nee, hij is geen rivaal of mogelijke opvolger van Arafat. Hij is te oud, vindt hij zelf.
Ik heb hem verschillende keren ontmoet, een charmante oude heer in een driedelig pak met scherpzinnige ogen onder witte borstelige wenkbrauwen. Ik bezoek hem op zijn kantoor in het gebouw van de Rode Halve Maan om hem te vragen hoe hij de situatie in de Palestijnse gebieden inschat, wat zijn toekomstverwachtingen zijn.
‘Ik stond vanaf het begin kritisch tegenover Oslo. Toen ik het document las, wist ik meteen dat dit een slechte overeenkomst was. Het was een eenzijdig dictaat. Tijdens de besprekingen in Madrid kwamen we vast te zitten omdat Israël weigerde de bouw van de nederzettingen stop te zetten. Wij vonden dat een werkelijke vrede alleen mogelijk was als Israël bereid was zich terug te trekken naar de grenzen van 1967 en de nederzettingen te ontmantelen. De Israëli’s konden wel blijven, maar dan onder Palestijns gezag en zonder de aanwezigheid van hun leger. Vrede was mogelijk geweest als Israël het recht op Palestijnse zelfbeschikking had erkend, het recht op een eigen staat die de bezette gebieden zou omvatten, de totale bezette gebieden, met Oost-Jeruzalem als hoofdstad en met eerbiediging van de rechten van de vluchtelingen van 1948, zoals vastgelegd in de resoluties van de Verenigde Naties. Met minder hadden we geen genoegen moeten nemen. We hadden beter kunnen wachten dan een slechte overeenkomst ondertekenen. In de uiteindelijke overeenkomst was er over de nederzettingen niets vastgelegd. Mensen dachten dat de nederzettingenbouw zou worden bevroren, maar het stond er niet en het gebeurde ook niet. De bouw werd juist geactiveerd, en het Palestijns Gezag heeft er niet werkelijk tegen geprotesteerd. Met de nieuwe uitbreidingen en het netwerk van by-pass wegen is de samenhang van het Palestijnse gebied gebroken. Wat resteert zijn bantoestans.
Ondanks mijn kritiek ben ik betrokken gebleven en ik heb me kandidaat gesteld voor het parlement. Ik deed dat omdat ik de opbouw van een democratie als onze enige redding zie. Maar de Voorzitter wil de enige blijven die beslissingsmacht heeft. Hij heeft geen respect voor de wet, noch voor de mensenrechten. Toen een parlementscommissie de corruptie binnen de overheid onderzocht en met een vernietigend oordeel kwam, heeft hij het rapport genegeerd. In plaats van de verantwoordelijke personen tot de orde te roepen heeft hij ze gehandhaafd, en tegelijkertijd een aantal van de critici een hoge post aangeboden. Op dat moment heb ik mijn ontslag aangeboden. Maar ik blijf me uitspreken over wat er niet deugt.
Er zijn door het parlement verscheidene wetten opgesteld, onder andere een om gemeenteraadsverkiezingen in te voeren, een belangrijke stap in de richting van meer democratie. Maar Arafat heeft de uitvoering van die wet tot nu toe tegengehouden. De verkiezingen hadden deze zomer plaats moeten vinden. Er is niets gebeurd.’
Ik vertel hem over ons bezoek aan Arafat om te proberen iets gedaan te krijgen voor het Center. Hij knikt. ‘Het is erg dat we zo afhankelijk zijn van de nukken en grillen van één persoon. Een leider biedt een model voor de samenleving, en het is tragisch dat dit leiderschap zo’n slecht voorbeeld is.’ Ik zeg dat ik de laatste tijd meer openlijke kritiek op Arafat hoor, of komt dat doordat de mensen in Gaza me nu beter kennen en vertrouwen en ze de vuile was buiten durven hangen waar ik bij ben? ‘Ze mopperen’, zegt Abdel Shafi, ‘en daar blijft het bij. Ik zie dat als een karakterfout van ons Palestijnen. Bijna niemand brengt echt de wil op om iets te veranderen. Nog steeds staat persoonlijk belang boven algemeen belang. Ik ben pessimistisch over de korte termijn en de middellange termijn. Het zal een lange weg worden voordat we een werkelijke democratie hebben. Maar ik troost me met de uitspraak van een Brit die tegen me zei: Wees niet zo teleurgesteld, kijk hoeveel eeuwen wij erover hebben gedaan om een democratie te worden.
Wat we moeten doen is de wil van de bevolking mobiliseren, en publieke druk uit blijven oefenen op de leiding. Er moet een toegewijde beweging komen, niet een politieke partij die de mensen voorschrijft wat ze denken moeten, maar een beweging van mensen die zelf hun mening formuleren. De PLO heeft te lang vertrouwd op militaire macht. In 1970 werd ik door Israël naar Libanon verbannen. Het was de periode van de Zwarte September. In Libanon kwam ik de Palestijnen tegen die Jordanië uit waren gegooid. Ik ontmoette Abu Ammar. Ik vroeg hem: Waar gaan jullie naar toe, wat zijn jullie van plan. Weet je wat hij zei? Hij zei: De enige macht komt uit de loop van een geweer. Ik werd er beroerd van. In 1967 was het volstrekt duidelijk dat Israël een superieur leger had, sterker dan alle Arabische legers bij elkaar. De PLO had dat kunnen weten. Wat doen ze? Ze besluiten te gaan vechten. Alsof ze niets hadden geleerd.
Sommige Palestijnen die niet goed bij hun verstand zijn, denken dat er een nieuwe intifada moet komen. Maar geweld is achterlijk, het is dwaasheid. We hebben het recht om te vechten, dat is het punt niet, maar het is achterlijk om te denken dat we zouden kunnen winnen. Ook de intifada heeft de Israëli’s uiteindelijk méér opgeleverd dan ons. Een van onze grote fouten is dat we niet in staat zijn geweest de internationale gemeenschap in te lichten over onze situatie. Het ANC heeft de wereld veel beter duidelijk weten te maken wat racisme en apartheid betekenen. Ik merk het vaak zelf bij bezoekers. Je kunt voelen dat ze pro-Israël zijn als ze komen. Maar door wat ze zien worden ze geschokt, en veranderen ze. Dat betekent dat wij hebben gefaald om de wereld duidelijk te maken hoe de Palestijnen ervoor staan. En ondertussen zitten de Joden niet stil. Die gaan gewoon door met hun strategie. Ze doen bijvoorbeeld alsof ze doodsbang zijn voor de Palestijnen. Dat is bedrog. Ze gebruiken die angst, ze hameren het er bij de Israëlische bevolking in om in naam van de veiligheid maatregelen te kunnen nemen.
Wij Palestijnen hebben een paar ernstige tekortkomingen. Ik weet dat men in de Verenigde Staten en Europa slecht geïnformeerd is, maar is dat niet onze eigen schuld? De Joden waren veel kosmopolitischer dan de Palestijnen, ze waren thuis in het Westen, ze spraken de taal. Wij hebben het laten gebeuren dat Israël zijn zionistische plan heeft kunnen verbergen achter mythen en vanaf het begin de feiten heeft kunnen verdraaien. Onze visie is heel lang compleet buiten beschouwing gebleven in de beeldvorming. Alles wat Israël deed was volgens het plan. Lees de verslagen van het eerste zionistische congres, honderd jaar geleden. Dan weet je wat de principes zijn van wat er heeft plaatsgevonden. Dat principe was vrede door macht en geweld, niet gebaseerd op rechtvaardigheid of op een eerlijke deal. Lees het boek van Uri Savir, de belangrijkste onderhandelaar van Israël. Het is erg onthullend. Als je het gelezen hebt, weet je dat het nooit om onderhandelingen is gegaan, maar om een dictaat.
We hadden meer kunnen doen. Er zijn veel ontwikkelde Palestijnen in de VS en in Europa, het is onvergeeflijk dat die niet meer hebben gedaan. Ja, Edward Said. Maar hoeveel mensen lezen Edward Said? De Joden zijn veel effectiever geweest in het beïnvloeden van de publieke opinie dan wij. Mensen als Leila Shahid hebben veel gedaan in het buitenland, je kent haar toch? Maar zo veel Palestijnen die nu op posten in het buitenland terecht zijn gekomen doen niets. Ik vond het vreselijk dat Hanan Ashrawi geweigerd heeft om vertegenwoordigster van de PLO te worden in de VS. Zij had het kunnen doen, zij spreekt hun taal.
Het is een grap om dat wat er straks gaat ontstaan, dat samenraapsel van bantoestans, een Palestijnse staat te noemen. Israël blijft beslissen wie erin en eruit mogen. Een ander onopgelost probleem blijft Jeruzalem, of liever gezegd niet Jeruzalem, maar al die uitgebreide gebieden en stukken van de Westoever die ze nu Jeruzalem noemen. Het vluchtelingenprobleem blijft. Ik vrees dat de Voorzitter genoegen gaat nemen met heel erg veel minder dan waar we recht op hebben. Het punt is dat het de Palestijnen zelf nooit is gevraagd, er is geen enkel referendum geweest. Het lijkt of het de Voorzitter niet kan schelen wat de bevolking er zelf van denkt. Ook van de mensenrechten trekt hij zich weinig aan. Dat hij onder druk staat van Israël is een smoes. Terrorisme bestrijden hoeft niet gepaard te gaan met gebrek aan respect voor de wet en voor legale principes.
Het is ook niet nodig om alle organisaties van de Hamas te verbieden. De Hamas zal er nooit in slagen een dominante politieke kracht te worden. Maar kijk hoe het in Algerije is gegaan. Door het Islamitisch Front op het parlementaire niveau buiten spel te zetten is precies gebeurd wat er niet mocht gebeuren. Het is een vergissing te denken dat Palestijnen zo open zouden staan voor fundamentalistische opvattingen. Daar zijn wij veel te ongelovig voor.
Natuurlijk moet Europa het aandurven om kritisch te zijn tegenover het Palestijns Gezag. Ik heb de Duitse minister van Justitie ontmoet. Ik vroeg haar: Waarom ontvangen jullie de Voorzitter alsof hij het prima doet, waarom geef je hem het gevoel dat het goed is wat hij doet, waarom misleiden jullie hem? In Europa denken ze nog dat de Voorzitter in staat is resultaten te bereiken, ik geloof dat ze in Europa echt hopen op vrede. Alleen, ze denken niet na over de kwaliteit van die vrede, of het om een rechtvaardige vrede gaat. We houden onszelf voor de gek als we nog in een goede afloop van het vredesproces blijven geloven.’
En de toekomst? Ooit had hij een gedeeld democratisch land voor ogen waar twee volken samen konden leven. Maar Israël heeft dat afgewezen. Toen stelde hij zijn hoop op een werkelijk zelfstandige Palestijnse staat. Maar ook die zal er voorlopig niet komen. Volhouden is het enige wat erop zit, en vooral hard werken aan de opbouw van de eigen democratie. Ook dat zal invloed hebben op een positiever beeld van de Palestijnen. ‘Je kunt toch niet altijd pessimistisch blijven’, zegt hij bij het afscheid, en hij geeft me op Europese wijze een kus op elke wang.
Ga naar Het beroofde land 8 – deel 1