6
Een overdosis realiteit
Over de schendingen van de mensenrechten in Israël. Gevangenschap zonder proces, martelingen tijdens verhoren. Over de vrijlating van de politieke gevangenen en bloed aan de handen. En een eerste overwinning voor de mensenrechtenactivisten.
… en toen was er weer een nacht zonder slaap en weer een nacht met ondervragingen, en weer en weer… Nacht na nacht, wekenlang… In het hoofd van de gevangene die werd ondervraagd ontstond een vreemd soort mist. Zijn geest was uitgeput, hij struikelt en denkt nog maar aan een ding: slapen, een beetje slapen, mogen liggen, rusten, vergeten… Iedereen die dit heeft gevoeld weet dat het niet te vergelijken is met honger of dorst… Ik heb gevangenen ontmoet die ondertekenden wat hun werd opgedragen alleen maar om te krijgen wat de ondervrager hen had beloofd, ongestoorde slaap.
Menachim Begin, White Nights
Gevangenis
Drie keer heb ik gezeten, zegt mijn taxichauffeur Amir Sharabad. De eerste keer was hij dertien en nog te jong om te worden gemarteld. Het was maar voor een week. De tweede keer, voor drie maanden, was hij zeventien en oud genoeg. Van zijn zes broers heeft er maar één niet in de gevangenis gezeten.
In het begin verbaasde ik me er nog over dat Palestijnen die ik nog nauwelijks kende, meteen vertelden hoe vaak en hoe lang ze in de gevangenis hadden gezeten, ongeveer zoals we in Nederland meteen vertellen wat voor werk we doen of hoeveel kinderen we hebben. Een Israëlisch strafblad is voor Palestijnen geen schande, integendeel. Je hebt in het verzet gezeten, je hebt geleden voor Palestina.
Ik ken ondertussen veel namen van Israëlische gevangenissen. Moscobiya, ook de Russian Compound genoemd, midden in een lommerrijke, lieflijke wijk van Jeruzalem, is berucht om de martelingen tijdens de verhoren. Ramleh, Ashkelon, Megiddo, de Sharon-gevangenis waarvan de cellen ondergronds zijn, bijna zonder ventilatie, twintig gevangenen per cel, en Ketziot, ook Ansar III genaamd en sinds 1995 opgeheven, het beruchte strafkamp in de Negev-woestijn. Tenten, bloedheet overdag maar ’s nachts kon het er vriezen, tekort aan water en sanitair, ongedierte. Als de gevangenen met elkaar vertrouwd raakten en zich bijvoorbeeld met hongerstakingen begonnen te weren, werden ze overgeplaatst zonder dat hun familie wist waarheen.
Internationale regels verbieden om gevangenen uit bezet gebied over te plaatsen, maar daar heeft Israël zich weinig van aangetrokken. Gevolg is dat familieleden uit Gaza of de Westoever een inreisvergunning voor Israël moeten aanvragen. Als ze die al krijgen, zijn ze vaak meer dan een dag onderweg om hun dierbaren drie kwartier te zien (Pacheco 1997a). Ik krijg verhalen te horen over ‘goede’ bewakers die als het vroor een deken kwamen brengen, en over pesterige bewakers die tijdens een hongerstaking Arabische koffie zetten, de hele dag door, om met die geur de wil van de stakers te breken.
Je hoort weinig Palestijnen klagen over de tijd dat ze waren opgesloten. Ze vormen een soort elite. In 1999 bestond 36,6 procent van de Palestijnse gedetineerden in de Megiddo-gevangenis uit academici (Palestine Report, 14 augustus 1999). Khaled Abu Zaid werd tot zeven jaar veroordeeld wegens lidmaatschap van een studentengroep van de Fatah-beweging. Hij vertelt hoe de gevangenen een strak, zelf georganiseerd dagprogramma aanhielden, zo veel uur voor discussie, zo veel voor zelfstudie, zo veel voor lessen in filosofie en religie en bestudering van revoluties elders. In perioden dat dat was toegestaan, oefenden ze in zelfverdediging en karate. Hij heeft er de bijbel en de koran gelezen, Hebreeuws geleerd en zijn Engels opgehaald. Zijn studie aan de Bir Zeit Universiteit heeft hij nooit af kunnen maken. ‘Ik ben gepromoveerd in de gevangenis’, zegt hij.
Paradoxaal genoeg was de gevangenis voor veel Palestijnen een leerschool in democratie en de opbouw van een nieuwe samenleving. Oude scheidslijnen tussen clans en politieke facties vielen weg – nog steeds zie ik Khaled mannen hartelijk omarmen met wie hij politiek niets te maken heeft, die niet tot zijn familie behoren, die niet dezelfde levensstijl hebben of dezelfde geloofsopvatting, Hamas-leden soms zelfs. Maar hij heeft de cel met hen gedeeld. Ze kozen zelf een leiding die ingreep bij onenigheid en soms oordeelde over medegevangenen die van collaboratie met de Israëli’s werden verdacht. Ze organiseerden stakingen, hongerstakingen, stuurden afgevaardigden naar de gevangenisleiding om te onderhandelen over hun eisen: vaker bezoek, boeken en kranten, dekens in de cellen.
De gevangenis heeft ook schrijvers opgeleverd, vooral dichters. Poëzie is een belangrijk onderdeel van de Palestijnse cultuur, gemakkelijk ook om mondeling over te dragen als je geen pen en papier hebt of niet kunt schrijven. Haider Abdel Shafi beaamt het, de gevangenis, dat was de echte Palestijnse universiteit. Ik stel voor de Nederlandse overheid te vragen om die reden Israëlische gevangenissen te subsidiëren. Hij kan de grap waarderen.
Gevangenschap heeft veel Palestijnen veranderd. Sommigen zijn er idealistischer van geworden of hebben het geweld afgezworen, zoals Khaled Abu Zaid. Hoe zijn ze er doorheen gekomen?
Een ex-gevangene: ‘Mijn geloof in de goede zaak heeft me er doorheen gesleept. Ik had het gevoel dat ze me op de proef stelden en dat ik vol moest houden. Als het te erg werd ging ik slapen, of ik deed gymnastiek, of ik las in de koran. De gevangenis heeft me veranderd. Nu geef ik meer om sociale relaties, ik lees meer en studeer. Het ergste was toen ik voor vijftien dagen in eenzame opsluiting zat, toen ze me in mijn gezicht en mijn mond spuwden, en toen ik vijf dagen en nachten wakker werd gehouden tijdens de ondervraging. Dat was vreselijk, en het enige waardoor ik het vol heb kunnen houden is mijn liefde voor mijn land.’
Een ander: ‘Wat het mij heeft geleerd is samen te leven met anderen. Het heeft me geleerd van mijn land en van mijn mensen te houden, en hoe ik beter met andere mensen om kan gaan. Het heeft me de waarde van vrijheid geleerd. De martelingen hebben me geleerd dat ik sterker was dan mijn ondervragers, dat ik sterker geloofde in mijn zaak dan zij in de hunne. De gevangenis heeft een sterkere man van me gemaakt, heeft me geduld geleerd en hoe ik problemen moet oplossen. Ik heb gezien dat de Israëli’s iemand met een sterke wil niet kunnen verslaan. Ik heb geleerd alles zelf te doen en niet afhankelijk te zijn van anderen’ (Qouta, el-Sarraj en Punamäki 1997).
De documentaire van Hans Fels over Answar 3, het strafkamp in de Negev-woestijn, is indrukwekkend. De wachttorens, het prikkeldraad, het levert allemaal pijnlijke associaties op met beelden van andere kampen. Ik heb een videoband met de documentaire meegenomen naar Gaza, en laat die zien aan een vriend die ik voor de gelegenheid (ik kan hem niet om toestemming vragen) Issa noem. We zijn bij hem thuis. Hij heeft zijn kinderen weggestuurd, die hoeven het niet te zien. Zijn vrouw verdwijnt naar de keuken. Zwijgend en kettingrokend zit hij te kijken. Af en toe knikt hij. Ja, zo was het. Hij vertelt hoe ze van het beetje brood dat ze kregen nog wat spaarden om de vogels te voeren, en hoe ze hun kostbare lege colablikjes gebruikten om de enkele sprietjes groen die opkwamen te beschermen tegen de zon. Even plezier om iets levends in die dode woestijn.
Dan durf ik hem te vragen naar de tijd dat hij is verhoord, wat ze met hem deden. Zeven weken en twee dagen duurde het, tot hij veroordeeld werd tot vier jaar. Vanaf dat moment werd hij alleen nog maar gepest, had hij honger, of was hij boos omdat ze zijn brieven achterhielden. Soms werd hij geslagen of eenzaam opgesloten, maar hij werd niet meer gemarteld. Wat ze tijdens de verhoren deden? Slaan, met knuppels, soms met z’n tweeën tegelijk, terwijl een derde zat te kijken. In zijn maag en tegen zijn nieren schoppen. Water over hem heen gooien als hij was flauwgevallen en hem dan met natte kleren in een ijskoude cel zetten. Hem nachtenlang uit zijn slaap houden, hem wakker schoppen als hij op zijn stoel in slaap viel tot hij niet meer wist of het dag of nacht was. Schelden natuurlijk, dat ze zijn moeder zouden… hij wil het woord eerst niet tegen me zeggen, dat ze zijn moeder zouden naaien, dat zijn verloofde het met een ander deed. Zeggen dat zijn maten al hadden bekend, en dat ze hem hadden verraden. En vastbinden, urenlang. Hij doet het voor. Kijk, ze bonden je handen op je rug vast, en die bonden ze dan aan een stang aan de muur. Het was te hoog om te kunnen zitten en te laag om te kunnen staan. Binnen een half uur hielden je knieën het niet meer en deden al je spieren pijn. Maar als je ging zitten of in slaap viel, trok je je armen uit de kom. Je had geen idee meer van tijd als je daar zo hing.
En slaan natuurlijk. Wil ik het zien? Hij trekt zijn hemd omhoog. Laag op zijn rug zie ik witte strepen. En aan zijn rechterzij, tussen zijn ribben, een rond litteken. Hij kreeg een klaplong. Ze waren bang dat hij het zou begeven, want ze waren nog niet klaar met hem. Zonder verdoving hebben ze een buis tussen zijn ribben geramd zodat zijn long weer lucht kreeg. Genoeg? vraagt hij terwijl hij een nieuwe sigaret opsteekt en er mij ook een geeft. Genoeg.
Heeft hij hier ooit eerder over gepraat? Hij schudt zijn hoofd. Hij vindt het niet nodig. Tegen mensen die het niet hebben meegemaakt, vertel je het niet. Tegen mensen die het wel hebben meegemaakt, hoef je het niet te vertellen. En bovendien, iedereen vergeet het liever. Zelfs met zijn vrouw, die zijn littekens toch moet hebben gezien, heeft hij er nooit over gepraat. En waarom zou je ook. Het is voorbij. De gevangenis is een collectieve ervaring, waar je trots op kunt zijn. Maar tijdens de martelingen was je alleen, opgesloten in de pijn van je lichaam. Dit vergeet iedereen die het heeft meegemaakt het liefst als dat zou kunnen: de vernedering, totaal onderworpen te zijn geweest. De momenten dat je schreeuwt om je moeder, huilt van de pijn, in je broek pist van angst.
Niet iedereen is zonder schade uit de gevangenis gekomen, al praten de meeste Palestijnen liever over de kameraadschap van toen, en wat ze hebben geleerd, dan over de pijn. Bijna eenderde van de Palestijnen die gevangen hebben gezeten, en vooral degenen die zijn gemarteld, lijdt achteraf aan wat we PTSS noemen, posttraumatische stress-stoornis, en aan een reeks psychiatrische symptomen. Bijna de helft heeft grote moeite om zich weer aan het gewone leven aan te passen (el-Sarraj 1995). Ze worden hyperactief, kunnen moeilijk slapen, schrikken vaak wakker, hebben nachtmerries, zijn hyperalert, reageren geprikkeld op elke irritatie of maken ruzie om niks, zijn wantrouwig en opvliegend. Bij sommigen gaat het wantrouwen zo ver dat het op paranoia begint te lijken, overal zien ze vijanden en collaborateurs. Sommigen worden lusteloos, somber en passief en zijn niet in staat contact te maken met hun omgeving (Sehwail 1999, Genefke 1995, el-Sarraj 1995).
Al hebben ze in de gevangenis misschien gedroomd van de tijd dat ze weer thuis zouden zijn, als het zover is valt het tegen. Soms is het alsof ze hun vrouw niet meer kennen. Terwijl hij in de gevangenis zat, is zij zelfstandiger geworden. Sinds de intifada is het geweld tegen vrouwen binnenshuis toegenomen. De kinderen jengelen of zijn ongehoorzaam, ze hebben het soms jaren zonder vader moeten doen. Hij is zijn gezag kwijt. Voor hij weet wat er gebeurt, schiet zijn hand uit en geeft hij een klap. Soms gaat het met de seks niet goed meer. Veel gemartelde mensen hebben geleerd te dissociëren, afstand te nemen van de pijn van hun lichaam. De aanraking van een ander lichaam brengt de pijn terug, de vernedering, de onverdraaglijke kwetsbaarheid. Er zijn mannen die na gemarteld te zijn hun eigen pijngrens niet meer kennen. Ze zijn hard voor zichzelf geworden en cultiveren dat soms: alleen maar koude douches, niet meer dan één maaltijd per dag, doorwerken tot ze erbij neervallen.
Maar ze zijn ook hard voor anderen. Ik hoorde een man die ik verder ken als zachtaardig en modern, een voorstander van vrouwenemancipatie, schamper tegen zijn vrouw zeggen dat hij niet snapte dat ze zich zo druk maakte over dat beetje pijn bij een bevalling. Ik zie hoe hard Issa is voor zijn zoontje, dat nog veel te jong is om de stoere bink uit te hangen. Het valt niet altijd goed te onderscheiden: de patriarchale traditie, waarin mannen sterk horen te zijn en jongens dat vroeg moeten leren, de specifieke Palestijnse situatie, waarin sterk zijn en je niet laten kennen een begrijpelijk overlevingsmechanisme is, en de gevolgen van het trauma.
In Gaza, waar Issa woont, is het niet gebruikelijk om over psychische moeilijkheden te praten, er is nauwelijks taal voor. Issa is er trots op dat hij maar vier uur per nacht slaapt, maar soms ziet hij er moe uit en hij is te mager. Als ik suggereer dat hij slecht slaapt door zijn gevangeniservaring, is hij verbaasd. Denk je, vraagt hij, dat dat er iets mee te maken heeft? Nachtmerries heeft hij niet, zegt hij, hij droomt nooit. Maar zijn vrouw heeft verteld dat hij met zijn tanden knarst en het soms uitschreeuwt in zijn slaap.
Behalve de psychische problemen is er voor veel ex-gevangenen het probleem om bij al die werkloosheid werk te vinden. Veel van hen hebben hun school of opleiding af moeten breken. In de Gazastrook bieden de veiligheidsdiensten en de politie van het Palestijns Gezag nog de meeste mogelijkheden (Sehwail 1999). Iemand als Hamdi al-Rifi, de huidige directeur van de Centrale Gevangenis van Gaza, waar hij zelf achttien maanden heeft vastgezeten – hij zat bij elkaar dertien jaar –, gebruikt zijn ervaringsdeskundigheid om het in de Palestijnse gevangenis beter te doen. Zijn modelgevangenis, met veel activiteiten en ruime bezoekmogelijkheden, laat het nieuwe verlichte gezicht van het Palestijns Gezag zien (Kershner 2000). Maar er is ook een andere kant. Ook in Palestijnse gevangenissen wordt gemarteld tijdens de verhoren. En sommige van de mannen die de martelingen uitvoeren, doen dat ook op grond van ervaring.
Ik sprak met Eyad el-Sarraj, bekend psychiater en mensenrechtenactivist uit de Gazastrook, criticus van Arafat en oprichter-directeur van het Gaza Community Mental Health Programme. Toen ik hem in 1994 voor het eerst ontmoette, vond ik hem nogal een charmeur met weinig last van valse bescheidenheid. Enkele jaren later sprak ik hem opnieuw, deze keer in Nederland, en hij leek ouder, moe en aangeslagen. Er was hem iets overkomen waar hij niet op gerekend had. Na in een artikel het ondemocratische gedrag van Arafat te hebben gehekeld werd hij gearresteerd. ‘Toen ik in de gevangenis zat, kwam een jonge Palestijnse bewaker met me praten. Hij vertelde dat hij alle hoop op een goede opleiding had opgegeven. Want als hij die al af zou maken, hoeveel kans had hij dan nog op werk? Met zijn strafblad was werk in Israël sowieso uitgesloten. Het enige dat er voor hem overbleef, behalve straatveger worden, was bij de politiemacht te gaan’ (Meulenbelt 1996). Tijdens zijn tweede arrestatie werd el-Sarraj weer gemarteld. Door een jongeman die zelf in de Israëlische gevangenis was toegetakeld. En tijdens het slaan schreeuwde die Palestijnse jongen – in het Hebreeuws.
Martelen als ambacht
Issa werd gemarteld voordat de intifada uitbrak. Sindsdien zijn de technieken veranderd. Er moesten te veel mensen worden ondervraagd en er vielen te veel doden. De verhoren werden aan banden gelegd en vonden voortaan onder medisch toezicht plaats. De commissie-Landau schreef exact voor wat wel en niet mocht. ‘Matige fysieke druk’ werd toegestaan, met name als het ging om een zogenaamde ‘tikkende bom’, dat wil zeggen als de Shin Bet, de geheime dienst, reden had om aan te nemen dat er met snelle bekentenissen mensenlevens te redden waren. Wat technisch onder ‘matige fysieke druk’ verstaan moest worden, staat beschreven in het tweede, niet openbare deel van het Landau-rapport. Maar dat begrepen advocaten en mensenrechtenactivisten al snel toen de gevangenen vrijkwamen en hun overeenkomstige ervaringen vertelden.
De ‘matige fysieke druk’ bleek niet zo matig, en kenmerkend was dat de toegestane technieken weinig lichamelijke sporen achterlieten. Slaan met knuppels was niet meer toegestaan, sigaretten op iemands lichaam uitdrukken ook niet, evenmin als het toedienen van elektrische schokken. Wat wel mocht, was iemand vastbinden in een pijnlijke houding. Daar waren zelfs speciale scheve krukjes voor. De techniek heeft een naam, shabeh. Wie probeert uit de gebogen houding omhoog te komen, trekt daarmee de handboeien waarmee de polsen onder de stoel zijn vastgebonden strakker aan, daardoor wordt de bloedsomloop gestremd en zwellen de handen op. Een andere methode, de banaan genoemd, is iemand ruggelings over een kruk of tafel te leggen en daar onderdoor handen en voeten aan elkaar te binden, zodat de gevangene in een bocht achterover ligt. En dan is er nog de kikker, waarbij de verdachte tijdens de verhoren geknield en op zijn tenen moet zitten met zijn armen op zijn rug gebonden. Als hij zijn evenwicht verliest en omvalt, wordt hij geschopt tot hij weer de voorgeschreven houding heeft aangenomen.
De shabeh gaat meestal gepaard met dreunende muziek en met een zak over het hoofd die stinkt naar pis en kots en waar de betrokkene net niet in stikt. Dit hoort niet bij het eigenlijke verhoor, de zak heeft tot doel dat de wachtende gevangenen elkaar niet kunnen zien, zegt de Shin Bet, en de muziek dat ze niet met elkaar kunnen praten. Maar het is duidelijk dat de methode er vooral op gericht is de wil van de gevangenen te breken, net zoals opsluiting in een donkere kast waarin de gevangenen niet kunnen lopen en niet languit kunnen liggen bedoeld is om hen ‘zacht’ te maken, zodat het tijdens de echte verhoren wat sneller gaat. Dat ze nachtenlang uit hun slaap worden gehouden is vanwege de haast die de ondervragers hebben om een bekentenis te krijgen en mensenlevens te redden, luidt de rationalisatie.
‘Maar zo’n haast hadden ze ook weer niet dat ze doormartelden op sabbat, hun vrije dag, als ze niet mogen werken’, zegt Hannah Friedman cynisch. Friedman is de voorzitter van PCATI, het publieke comité tegen martelingen in Israël. Een nieuwe methode tijdens het verhoor zelf was tiltulim, schudden. De geboeide verdachte werd aan zijn hemd, een stevig gevangenishemd, vastgehouden en hard heen en weer geschud. Dat klinkt onschuldig, maar is het niet. Wie gedurende een minuut of meer hard door elkaar geschud wordt, krijgt symptomen die lijken op whiplash. De hersens zwellen op, de wervels van de nek krijgen een opdonder. De gevolgen zijn niet te voorspellen. Zware hoofdpijn, tijdelijke of permanente blindheid, doofheid, spraakstoornissen en concentratiestoornissen zijn mogelijk, maar het is achteraf niet sluitend vast te stellen dat zoiets het gevolg is van de marteling. Abedl-Samed Harizat verloor er het leven bij. Sindsdien mag het alleen met speciale toestemming en maar voor korte tijd achter elkaar (Meulenbelt 1999d).
Het martelen werd een compleet ambacht, met een verfijnde taakverdeling en een zorgvuldige boekhouding. De politie pakte iemand op en droeg die over aan de Shin Bet, die de verhoren uitvoerde en de verdachte daarna overdroeg aan de gevangenis. Artsen hielden toezicht. Een gevangenis van enige omvang had een eigen bedrijfsarts. Voor het verhoor werd de verdachte onderzocht of er mogelijk beperkingen waren aan wat hij kon doorstaan zonder gevaar voor zijn leven. De artsen hadden ook tot taak om verdachten die bezweken te verzorgen tot ze verder verhoord konden worden. De verklaringen die de artsen moesten ondertekenen, zijn inmiddels openbaar gemaakt. Ze legden vast dat er geen medische bezwaren waren tegen eenzame opsluiting, geboeid worden of een omhulsel over het hoofd krijgen. Ook moest de arts vermelden of de gevangene voorafgaand aan het verhoor verwondingen had (Marton 1955).
Doel van die ‘matige fysieke druk’ is natuurlijk om iemand een bekentenis te ontlokken of informatie van hem te krijgen die hij niet vrijwillig zou hebben gegeven. Maar bekentenissen die door marteling zijn afgedwongen, zijn niet altijd betrouwbaar, mensen noemen soms maar namen om aan de pijn te ontkomen. Vaak is mishandeling ingezet om mensen te dwingen voor de geheime dienst te werken, om te collaboreren. Palestijnen die om wat voor reden dan ook waren opgepakt, kregen er zo dikwijls mee te maken, dat het is gaan lijken op een collectieve strafmaatregel, op intimidatie, in plaats van druk uitoefenen om met bekentenissen mensenlevens te kunnen redden.
Wie de gevalsbeschrijvingen leest die door B’Tselem en de andere organisaties zijn verzameld, krijgt de indruk dat er vaak werd doorgemarteld als bleek dat er niets te bekennen viel. Sommige gedetineerden die zonder proces werden opgesloten, zijn meerdere keren mishandeld, soms na maanden opnieuw, om alsnog materiaal in handen te krijgen om de opsluiting met terugwerkende kracht te legitimeren. Een ondervrager die zijn werk niet met een bekentenis weet te bekronen, heeft een onschuldige gepijnigd. Het hoort bij de dynamiek van het beroep om alles op alles te zetten om resultaat te boeken, en de grens van wat was toegestaan werd regelmatig overschreden (Gordon 1995). De ondervragers wisten dat ze altijd werden gedekt. Ze handelden immers voor de veiligheid van het land, en in de strijd tegen het terrorisme zijn alle Palestijnen verdacht.
Het ging nogal eens mis. Mustafa Barakat, drieëntwintig jaar oud, stierf in 1992 aan een acute aanval van astmatische bronchitis. Na het medisch onderzoek mocht hij zijn respirator houden, maar de arts zag geen bezwaar tegen ondervraging. Na een astma-aanval werd hij opnieuw onderzocht. De dienstdoende arts schreef hem een nieuwe respirator voor, maar gaf zijn fiat voor verder verhoor. Of Barakat gestikt is in de zak over zijn hoofd of op een andere manier de dood vond, is niet bekend (al-Aker 1995).
Moderne inquisitie
De meeste mensenrechtenactivisten en advocaten wilden aanvankelijk niet geloven dat er werd gemarteld. Advocate Felicia Langer, pionier op dit gebied, kreeg van de ouders van een verdachte die ze zou verdedigen in 1968 het bebloede hemd dat hun zoon in de gevangenis had gedragen. Steeds vaker hoorde ze van haar cliënten verhalen over de gebruikte verhoormethoden, ze zag de kapotte knieën van het gedwongen kruipen, de gezwollen voetzolen van de slagen. Maar ook toen ze besefte dat het niet om een paar uit de hand gelopen incidenten ging, maar om stelselmatige ontmenselijking zoals zij het noemt, bleef het moeilijk er iets aan te doen. Het bestaan van Shin Bet werd toen nog ontkend. Hoe kon je een organisatie aanklagen die formeel niet bestond? Felicia Langer, vertelt Hannah Friedman me, werd zo fanatiek dat iedereen haar voor gek verklaarde. Ze vergeleek wat er gebeurde met de methoden van nazi-Duitsland en dat moet je in Israël niet doen, dan luistert er niemand meer naar je (Meulenbelt 1999d).
In januari 1988, een maand nadat de intifada was uitgebroken, reisde Ruchama Marton met een groep artsen naar Gaza, waar ze het Shifa-ziekenhuis bezochten. Ze was geschokt door de stank van vuil en urine in het oude ziekenhuis, door de gebrekkige apparatuur. Ze zag veel gewonden met gebroken botten en hoofdwonden, sommige bewusteloos. Anderen hadden schotwonden door van dichtbij afgeschoten kogels. Marton zag een jongen van veertien met een hand die op drie plaatsen gebroken was. Ze vroeg hoe dat was gebeurd. Als antwoord hief hij in een beschermend gebaar zijn verbonden hand boven zijn hoofd. Ruchama Marton was eerst sprakeloos van schaamte, daarna kwam de woede. Het was het begin van de PHR, de Association for Israëli-Palestinian Physicians for Human Rights. Marton ging ervan uit dat andere Israëli’s net zo geschokt op de verschrikkelijke feiten zouden reageren als zij, maar dat was een misrekening. ‘De meeste mensen kunnen niet al te veel realiteit aan’, zei ze, ‘en dit was een overdosis.’
Tot in 1993 ontkende de regering dat er door de veiligheidsdienst werd gemarteld. Ruchama Marton bracht een Palestijnse man mee naar een televisie-uitzending. Hij was met vier anderen in september 1992 gearresteerd en in de Tulkarem-gevangenis verhoord. Een van hen was gestorven. De man die Marton had meegebracht, had zijn verstand verloren. Hij was elk contact met de realiteit kwijtgeraakt en zat er volslagen catatonisch bij. De televisiecamera’s ontweken hem. Toen stond Marton op en schreeuwde tegen het publiek: ‘Terwijl jullie plezier hebben, zijn er mensen die van angst en pijn hun verstand verliezen. Ik noem dat marteling.’ Ex-generaal Yossi Peled, hoofdgast van de talkshow, schreeuwde toen terug: ‘Het is ondenkbaar dat er in Israël wordt gemarteld.’ Waarop het publiek luid applaudisseerde. Dat was het precies: ondenkbaar (Marton 1999).
Tot 1987, toen het rapport van de commissie-Landau werd gepubliceerd, was er in Israël sprake van categorische ontkenning, zegt Stanley Cohen, hoogleraar sociologie en een van de oprichters van PCATI (Cohen 1995). Toen kwam de fase van herinterpretatie en rechtvaardiging. In autoritaire regimes wordt gemarteld, maar Israël is geen autoritair regime – dus is er slechts sprake van ‘matige fysieke druk’, die nu eenmaal noodzakelijk is. Daarna volgde een heel gamma aan rationaliseringen. In andere landen is het erger (wat waar kan zijn) of martelen hoort nu eenmaal bij bezetting en oorlog. Of de omdraaiing: ze worden toch zeker niet voor niets gemarteld, ze zullen het er wel naar gemaakt hebben. Of een andere omdraaiing: waarom moeten ze altijd ons hebben. En wat fantastisch dat PCATI en B’Tselem dit werk doen, daar zie je toch maar aan dat Israël een gezonde democratie is (Cohen 1995, Susskind 1996).
‘Het is waar, er zijn veel landen waar wordt gemarteld’, zegt Eitan Felner, directeur van B’Tselem, ‘en in sommige landen martelen ze erger dan in Israël. Maar Amnesty International had ongelijk met de uitspraak dat martelen de enige vorm van geweld is die elke staat zal ontkennen en nooit zal rechtvaardigen. Israël is het enige land ter wereld dat martelen heeft gelegaliseerd.’
B’Tselem heeft de activiteiten van de Shin Bet in de twaalf jaar na het Landau-rapport nauwlettend gevolgd. De conclusie is dat het Landau-rapport volstrekt heeft gefaald voorzover het bedoeld was om het martelen aan banden te leggen en het alleen toe te staan in speciale gevallen. Er zijn jaarlijks duizenden Palestijnen gemarteld. Naar schatting 85 procent van de door de Shin Bet verhoorde Palestijnen is op minstens één manier mishandeld. In 1995 gaf Rabin voor de radio toe dat achtduizend mensen waren onderworpen aan de methode van het ‘schudden’. Er werd bovendien niet alleen gemarteld bij het verhoren van mensen die ervan verdacht werden een terreurdaad te beramen of ook maar lid waren van een organisatie die daarvan verdacht kon worden. Ook studenten die bekendstonden als pro-islamitisch, mensen die actief waren in islamitische liefdadigheidsorganisaties en familieleden van personen die werden gezocht, werden gemarteld (Dayan 2000).
Wanneer martelen eenmaal is toegestaan, is dat de eerste stap op een hellend vlak. Wie bepaalt waar de grenzen liggen? Na een reeks zelfmoordaanslagen kreeg de Shin Bet in september 1994 van de Landau-commissie speciale toestemming om het ‘matig’ op te schorten, de ondervragers mochten hun ‘fluwelen handschoenen’ bij het martelen uitdoen. Maar toen de zelfmoordaanslagen weer afnamen, hebben ze het martelen toen weer ‘netjes’ gedaan?
De Shin Bet staat niet onder toezicht van het parlement, maar meteen onder de premier. Controle is nauwelijks mogelijk. Ook de rechtspraak brandt zijn de vingers liever niet aan zaken die de veiligheid betreffen. Het was dan ook verrassend toen na vele (verloren) rechtszaken het Hooggerechtshof op 6 september 1999 de ondubbelzinnige uitspraak deed dat mishandelen tijdens verhoren niet meer mocht. De Shin Bet is niet bevoegd om verdachten door elkaar te schudden, in een onnatuurlijke houding te laten zitten of van de slaap te beroven. Hannah Friedman van PCATI, de mensen van B’Tselem en HaMoked, ACRI en andere activisten, die eerst hun oren nauwelijks konden geloven, vierden feest. De eerste echte overwinning na zo veel jaar geploeter. Een geëmotioneerde Lea Tsemel, een van de advocates die al jarenlang voor de rechten van Palestijnen opkomt, schreef een open brief aan een van die professionele ondervragers, ‘Abu Jerry’:
‘Hoe was het, vanochtend om tien uur, toen je die oorverdovende muziek uitzette, de zakken van al die gebogen hoofden af trok, de handboeien losmaakte van al die gezwollen polsen, en dozijnen geradbraakte lichamen op liet staan van die krukjes? Hoe was het toen je de kettingen aan het plafond losmaakte en de uitgerekte lichamen in elkaar liet zakken? Ben je meteen opgehouden met schudden, of heb je nog een afscheidsrondje gehouden? Heb je met je laars nog een keer tegen die onbeschermde buik getrapt of trok je je voet terug? En hoe voelt het, nu 32 jaar heldendom in naam der veiligheid opeens veranderd is in 32 jaar verboden criminaliteit?’ (Tsemel 1999).
Ga naar Het beroofde land 6 – deel 2