Hoe komt het dat mannen meer aarzelen om het een en ander van vrouwen over te nemen dan omgekeerd? Omdat alles wat met vrouwelijkheid geassocieerd wordt een lagere status (en meestal ook letterlijk geen of een lagere betaling) oplevert? Dat is zeker een punt, maar het is tegelijkertijd een cirkelredenatie, want zo gauw mannen die ‘vrouwelijke’ activiteiten over zouden nemen zou die status stijgen.
Omdat mannelijkheid met meer macht verbonden is en niemand vrijwillig privileges opgeeft, luidt een antwoord. Kan zijn. Maar vrouwen zijn kennelijk wel in staat om de macht te delen, het heeft ook voordelen om verantwoordelijkheid niet alleen te dragen, waarom vinden zoveel mannen dat moeilijk? Delen ze de zorg niet omdat ze dat nu eenmaal niet kunnen, van nature geen verzorgende instelling hebben? Wie een keer gezien heeft hoe teder mannen een auto kunnen wassen gelooft dat niet meer.
Omdat vrouwenwerk nu eenmaal onaantrekkelijker en saaier is. Spelen met een kind is leuk, maar is het leuk om de hele dag poepluiers en papslabben op te ruimen? Mijn antwoord zou zijn dat veel mechanisch ‘mannenwerk’ ook niet speciaal aangenaam en boeiend is.De antwoorden die men geeft bij deze vraag verklaren iets, maar niet voldoende. Ze blijven vaak steken in de genderlagen (die ik in de inleiding noemde) die het meest aan de oppervlakte liggen, die het meest zichtbaar zijn: de beelden die we binnen onze samenleving hebben over wat vrouwelijkheid en wat mannelijkheid hoort te zijn en de ongelijke status van vrouwen en mannen als we het maatschappelijk bekijken. Maar er is nog een laag die verklaring biedt voor de dieper liggende emotionele motieven van vrouwen en mannen. Laten we eens kijken wat Nancy Chodorow ons te zeggen heeft over de vorming van een vroege, gendered persoonlijkheidsstructuur.
In de object-relatie theorie zijn vooral de eerste jaren van belang voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid, van het ‘zelf’. In die eerste fasen leert het kind een ‘ik’ te worden, en zich te separeren. Mahler, Balint, Balint, Winnicott, Stern en de anderen hebben het nauwelijks gehad over de vorming van de sekseidentiteit die tegelijkertijd plaats vindt met die eerste persoonlijkheidsontwikkeling, en de assymetrie tussen de seksen die dan mede zijn beslag neemt. Chodorow stelde de centrale vraag, waardoor haar werk baanbrekend en toonzettend is gebleken: wat gebeurt er in de vorming van vrouwelijkheid en van mannelijkheid doordat de eerste hechtingsfiguur de moeder is, de eerste diepe, emotionele, beinvloedende band met een vrouw is?
We stellen ons voor: een ‘normaal’ gezin. De moeder is grotendeels thuis. De vader is in ieder geval gedurende de werkdag afwezig. En als hij er is is hij vaak emotioneel afstandelijker, en minder geinvolveerd in de alledaagse verzorging van zijn kinderen, juist in die cruciale eerste jaren. Zoals Chodorow het formuleert: een gezin waarin de man dominant is maar als vader afwezig en de vrouw moedert. (Chodorow 1980) Uiteraard hebben de voorbeelden van wat een moeder doet en wat een vader doet invloed op de denkbeelden van kinderen over wat vrouwelijkheid en wat mannelijkheid inhouden. Maar er gebeurt meer dan het overnemen of ‘verinnerlijken’ van die voorbeelden. Ook ouders die denken hun dochtertjes en zoontjes gelijk op te voeden blijken verschil te maken.
Moeders zien in hun dochters soms een verlengstuk van henzelf, een kleine alter ego, en beschouwen hun zoons al vroeg als ‘anders’, terwijl vaders de neiging kunnen hebben om in zoons hun eigen geschiedenis en ervaringen herhaald te zien, terwijl ze in dochters al vroeg een vrouw, een ander zien. Uit alle onderzoeken blijkt dat moeders, en vaders nog meer, onbewust een andere houding aannemen tegenover een zoon dan tegenover een dochter. (Chodorow 1980) Maar zelfs als ze dat niet zouden doen, vroeger of later, maar in ieder geval binnen die eerste drie jaar leert het kind tot welke sekse het hoort. Het meisje leert dat ze van dezelfde sekse is als haar moeder. In haar identificatie met de eigen sekse en met haar eerste liefdesobject vindt dus geen breuk plaats. Voor het jongetje ligt dat anders. Hij komt er achter dat hij niet van dezelfde sekse is als zijn moeder en moet op zoek naar identificatiemodellen. In zijn ontwikkeling vindt wel een breuk plaats, hij moet zich ‘de-identificeren’ met zijn eerste hechtingsobject. Dat heeft, zegt Chodorow, verschillende gevolgen voor de ontwikkeling van het meisje en het jongetje.
Het meisje vormt in verhouding een stevige geslachtsidentiteit, ze weet wat het betekent om een vrouw te zijn, al heel vroeg, en ze vormt, doordat ze zich niet zo hoeft af te grenzen van de moeder, ‘permeabele egogrenzen’, dat wil zeggen, ze behoudt het vermogen zich in te leven, in te denken in een nabije ander. ‘Omdat zij door een vrouw bemoederd worden beleven meisjes zichzelf als minder gesepareerd dan jongens, met een minder streng begrensd ego. Meisjes zullen zich eerder definieren in relatie tot anderen’ (Chodorow 1980)
Het jongetje heeft het, anders dan Freud beweerde, in dit geval moeilijker, want voor hem is de identificatiefiguur verder weg, letterlijk onbereikbaarder. Hij moet op zoek naar wat het betekent om een man te worden, en bij afwezigheid van een nabij mannelijk hechtingsfiguur gebeuren er twee dingen: het jongetje wordt gevoeliger voor de heersende mannelijkheidsbeelden die van buiten af op hem af komen, denk aan de televisie, en bij gebrek aan een positief beeld krijgt hij de neiging om ‘mannelijkheid’ te definieren als het tegendeel van vrouwelijkheid. Je bent een jongetje als je niet zo bent als een meisje, je wordt een man als je niet zo wordt als je moeder.
Een voorbeeld: ik laat in trainingsgroepen mensen wel eens een lijstje maken van wat ze allemaal zijn, hun sociale identiteiten. Bij bijna iedereen komt ‘ik ben een vrouw’ of; ‘ik ben een man’ ergens bovenaan te staan. Een studente liet eens haar zoontje van tien net zo’n lijstje maken. En wat schreef hij: 1. ik ben een jongen. 2. ik ben geen meisje.
Een jongen vormt dus in verhouding een zwakkere, of liever gezegd een ambivalentere geslachtsidentiteit, mannelijkheid is niet vanzelfsprekend, moet steeds opnieuw bewezen worden, wordt afgezet tegen vrouwelijkheid. Maar tegelijk leert een jongen zich meer te separeren, en ontwikkelt sterkere, minder doorlaatbare egogrenzen.
Wat voor gevolgen heeft dat?
Deel 3. Hier
Een fijne theorie, dit, hoopgevend omdat hij heel duidelijk de rol van de opvoeding benoemt, en omdat hij ruimte geeft voor verandering. Waar ik nou benieuwd naar ben — maar misschien kom je daar nog op — is hoe dit werkt in samenlevingen waar de afstandelijkheid van de vader minder groot is. Er zijn ongetwijfeld samenlevingen waar de vader veel vanzelfsprekender aanwezig is. En anders hebben we zelf zeker ook voorbeelden van vaders die écht vaderen. Ik ken er een paar: vaders in gezinnen die, net als de moeder, één dag in de week de volledige zorg voor hun kinderen hebben, en waar de kinderen dus even gemakkelijk naar pappa als naar mamma lopen. Ik vind dat geweldig om te zien, hoop echt dat die kindertjes het gemakkelijker hebben dan mijn generatie.
Vandaar dus mijn vraag: ga je het ook nog hebben over studies waaruit blijkt hoe een andere opvoeding in de praktijk uitpakt?
Wat ik zeker zal doen is het er over hebben dat het uitmaakt als vaders emotioneel meer aanwezig en beschikbaar zijn. Je kunt de theorie van Chodorow wat dat betreft al een beetje gedateerd noemen. Ik gebruik hem toch, omdat het ons een manier van analyseren en kijken meegeeft, met name dat de sekseontwikkeling heel erg vroeg is begonnen.
Ik ben al geen jaren meer bezig geweest met het volgen van studies, ik weet ook niet of ze er zijn. Destijds was het thema ‘sekse’ een hot-issue, door de vrouwenbeweging. Omdat er een hevige strijd was tussen de feministes die vonden dat de sekseverhoudingen dringend aan verandering toe waren – we verzetten ons hevig tegen de sekseconventies die ons op onze plaats hielden – en de mensen die vonden dat vrouwen en mannen nu eenmaal van nature verschillend zijn en dat je dus de dominantie van de mannen vooral niet aan moest proberen te tasten. De aanhangers van ‘mannen en vrouwen zijn van nature verschillend’ hadden dus ook geen verklaring waar die massa boze, ontevreden, zich emanciperende, ‘onnatuurlijke’ vrouwen dan opeens vandaan kwam.
Maar ik ga er zonder meer van uit dat meer emotioneel aanwezige en nabije vaders (of andere mannen) de kinderen een soepeler ‘sekseidentiteit’ meegeven, en met name voor jongetjes een minder rigide neiging om zich ‘mannelijk’ te moeten gedragen en zich tegen meisjes af te zetten. Ik heb trouwens nog wel onderzoeken gelezen over kinderen die door twee moeders werden opgevoed. Die hebben inderdaad een ‘normale’ maar wel soepeler sekseidentiteit. Nu is het ook zo dat de meeste lesbische stellen er bewust voor kiezen om hun kinderen ook relaties met mannen aan te laten gaan, ook al is dat niet per definitie de biologische vader.
Ik moet ongeveer vier jaar zijn geweest, toen ik met mijn moeder in de stoffenwinkel was, en ik hoog op de toonbank een jongetje van mijn leeftijd zag zitten. Na mij even te hebben opgenomen vroeg ‘ie: “En wanneer word jij een jongen?”
Ik weet nog dat ik niet goed raad wist met die vraag, die een beetje leek op: “Wanneer word jij vijf?” of “Wanneer ga je naar de grote school?” Het antwoord daarop was antwoord was makkelijk: als ik groot ben.
Een jongen worden als ik groot werd stond me helemaal niet aan. Jongens vond ik stom. Ik zag ook niet zo gauw hoe dat kon. Het staand plassen dat ik een jaar daarvoor had uitgeprobeerd was ook al geen succes gebleken.
“Nooit” zei ik, waarop het jongetje vol verbazing vroeg: “Echt niet? Waarom niet?”
Goh Anja,
Geweldig dit onderwerp weer. Ik heb het jarengeleden allemaal al eens tot me genomen, maar ik wist niet dat deze therorie van Chodorow was. Er zit volgens mij heel veel in, mijn wens was vroeger circa 24 jaar geleden m’n dochters op te voeden samen met m’n echtgenoot. Zodat de kinderen het voordeel van een vader en een moeder konden meemaken. Want ook huishoudelijke problemen pakt een man soms anders aan als een vrouw. Gewoon verfrissend soms. Helaas is dit niet gelukt, want de echtgenoot in kwestie had andere prioriteiten. Ondanks dat is het allemaal goed gekomen, maar vind ik het jammer dat mijn echtgenoot zo’n eenzijdig beeld van zichzelf heeft neergezet door altijd bezig te zijn met zijn werk. Nou ja het onderwerp heeft me altijd geintrigeerd.
Vooral als ik m’n jongere zusje hoor zeggen dat haar zoontje zo van auto’s houdt. Ik moet dan altijd een beetje gniffelen want het hele gezin, vader, moeder en zusje van het betreffende zoontje beginnen luidkeels te gillen dat er een vrachtwagen, bus of tractor aankomt. Maar kennelijk ziet m’n zusje niet wat ze doen. Maar ik lees en leer graag over het onderwerp. Dank.
Ik weet het niet, mij lijkt de theorie onzin. Arabische en Indonesische vaders zijn emotioneel veel meer betrokken bij hun kinderen dan Nederlandse. Toch doen zich in die landen dezelfde verschijnselen voor als bij ons. En hoe kan het dat in de Minangkabaucultuur de vrouwen dominant zijn, terwijl de mannen daar toch ook buitenshuis werken? Hierboven wordt gememoreerd hoe twee vrouwen kinderen opvoeden, maar hoe zit het met twee mannen?
Ik vind het overigens vreselijk kostwinner te moeten zijn, maar de omstandigheden dwingen mij daartoe. Hopelijk vinden we nog eens een oplossing waardoor ik meer tijd met de kinderen kan doorbrengen. Toch heb ik de neiging in mijn vrije tijd meer met mijn hobby’s bezig te zijn dan met mijn gezin. Wat ik in huis observeer is, dat mijn vrouw veel meer sturend en begeleidend in hun spel (ze zijn nu 5 en 7) met ze bezig is dan ik zou doen (en ook doe wanneer zij er niet is).
Mannen in NL hebben allang van alles van vrouwen overgenomen: het praten over gevoelens bijv is een EIS.
De status van het over gevoel praten is in Ned. oneindig groot.
De stelling uit het begin lijkt me daarom moeilijk houdbaar.
Interessante reactie verder van Hendrik Jan Bakker, die veel, veel, duidelijk maakt