(Johan van Breukelen)
Van één ding zijn wij mensen allemaal zeker, één ding verbindt alle mensen, stuk voor stuk. We gaan dood. We weten meestal niet wanneer en hoe, maar dood gaan we.
We hebben een cultuur van rituelen om onze doden uitgeleide te doen, in de ene religie mooier dan in de andere, en voor de seculieren is het soms even denken hoe je dat het beste doet. Ik heb mooie en ontroerende uitvaarten meegemaakt, en ook wel erge kale. Maar met een andere fase, de fase die voorafgaat aan het moment dat iemand dood gaat, als dat niet plotseling gebeurt, maar als we weten dat het eraan zit te komen gaan we erg onhandig om, vind ik.
Ik herinner me in mijn eigen omgeving mensen van wie we wisten dat die niet lang meer te leven hadden. Zo was er mijn uitgever en vriend Rob van Gennep. Iedereen had te horen gekregen dat hij een ziekte had waaraan hij spoedig zou overlijden. Hij deed daar niet geheimzinnig over. Maar toen organiseerde het personeel een afscheidsfeestje voor hem. Ze deden net alsof dat de viering was van vijfentwintig jaar uitgeverij Van Gennep, maar we wisten het allemaal: dit is het afscheid. Wat doe je dan, iemand van wie je weet dat dit de laatste keer is feliciteren? Condoleren? Ik ben die avond maar een tijdje naast hem gaan zitten en heb sjekkies voor hem gerold – dat kon hij niet zelf meer, en voor zijn gezondheid hoefde hij het roken ook niet meer te laten. Ik weet nog dat veel mensen die avond in verwarring waren, dat ze op de gang een beetje gingen staan huilen omdat hij dat niet mocht zien en dat er flink werd gezopen.
Toen Joke Smit op sterven lag werd ik daar door onze uitgeverij Sara heengestuurd. We wilden graag haar verzameld werk uitgeven en hadden daar haar toestemming voor nodig. Ik liep te piekeren voordat ik ging – wat neem je mee voor iemand die doodgaat en dat weet? Toch geen chocola, geen bloemen – alsof het al haar begrafenis was. ‘Neem de nieuwe vrouwenagenda mee’, suggereerde iemand, en toen meteen, ‘o nee, doe maar niet, dat herinnert haar er alleen maar aan dat ze dat jaar niet meer uit zal zitten’. Het was Joke zelf, met een pruik op vanwege haar door bestraling kale hoofd, die mij op mijn gemak stelde door er meteen maar over te beginnen, en me te vertellen hoe ze alles regelde voor haar begrafenis, hoe er vrouwen uit de verschillende hoeken van de beweging haar kist moesten gaan dragen. Tot op het allerlaatst regelde ze alles zelf. Ze koos ook zelf het moment dat er maar een punt achter gezet moest worden, net als Rob van Gennep.
Ik vraag me af hoe ik het zelf ga doen, mocht het zover zijn. Mijn oom Jan, die pas geleden overleed, en al negentig was, praatte er openlijk over. Hij was een groot voorstander van een zelf gekozen einde, ten slotte schreef hij verontwaardigd omdat het hem zo moeilijk werd gemaakt om zelf het moment te kiezen: ‘Alsof de sterveling die zonder zijn eigen instemming op de wereld werd gezet, ook zonder zijn eigen instemming zo lang mogelijk op de wereld moet blijven’.
Ik heb dus voorbeelden van mensen die heel bewust kozen hoe ze die laatste periode vorm wilden geven. Die de tijd hadden om nog te bedenken wat ze nog af wilden maken, wie ze nog wilden zien en ook wie niet, wat ze nog mee wilden maken. Het is een zegen om mensen goed dood te hebben zien gaan. Het maakt me zeker een beetje minder onhandig als ik ervoor sta, en ook met een beetje meer begrip voor de onhandigheid van mensen die niet weten hoe je dat doen moet. Omgaan met iemand van wie je weet dat zijn of haar laatste uur er echt aan zit te komen.
Nu is er weer iemand die een fantastisch voorbeeld geeft voor hoe je dat kunt doen. Johan van Breukelen, nu 60 jaar, gaat dood aan de kanker. Twee weken geleden werd er een hersentumor verwijderd, om hem nog enige tijd te gunnen, maar het is ongeneeslijk. Hoe lang hij nog heeft weet hij niet, maar lang is het niet. Hij maakt er een feest van. Leven in het besef van eindigheid is voor hem niet vreemd: in die vreselijke periode dat met name onder homo’s veel mensen met HIV of aids doodgingen was hij als begeleider van groepen intensief bezig met het sterven. Wat hij zag is dat het veel mensen lukte om juist met de dood voor ogen intensiever en bewuster te gaan leven.
Het mooie van die periode, zegt hij: dat er netwerken ontstonden van concrete liefde: van mensen die voor elkaar gingen zorgen, die elkaar wilden dragen. “Toen heb ik geleerd wat het betekent ’te zijn met wat er is’ en ’te doen wat je te doen staat’.” En hij besloot dat hij niet eerst de dood aangezegd hoefde te krijgen om met meer bewustzijn te leven. En zo was hij gisteren in De Duif het stralende middelpunt van een dienst die de naderende dood als thema had. Omdat hem de dood nu ook is aangezegd.