Vroeg iemand. We zijn niet in Gaza. Onze vrienden daar vonden het te gevaarlijk – voor ons. Voor hen is het ook te gevaarlijk, maar zij kunnen er niet uit. Dus pakten we onze koffertjes maar weer uit, met heel dubbele gevoelens. Dat wij veilig zijn en zij niet. Maar ook wetend dat wij daar niets voor ze konden doen en ze hun handen al vol hebben aan zichzelf.
Ik ben daar al vaker geweest als er gebombardeerd werd – dan wil iedereen naar huis, en de familie bij elkaar houden. Want het ergste is niet weten waar iedereen is en of er wat met ze is. Na een bominslag is het net overbelast. Duurt het soms een uur voordat je iemand aan de lijn hebt – ja ik leef nog. Dus is het niks als ze ook nog op ons moeten passen.
We gingen een keer op huisbezoek bij een meisje, een tiener al. Been in een metalen ding, ze leerde net weer een paar voorzichtige stapjes nemen. Ze had mazzel gehad, niet alleen dat ze nog leefde, maar dat ze dat been kon houden. Haar moeder vertelde het verhaal. Dat meisje en haar jongere zusje liepen van school naar huis toen er een tank de hoek omreed en op ze schoot. Het oudste zusje weet vanaf dat moment niets meer. De jongste, onder het bloed maar gelukkig maar oppervlakkig gewond rende schreeuwend naar huis en kon tegen haar moeder alleen maar zeggen: ze ligt op de grond, misschien is ze dood. Moeder rende naar buiten, zag een plas bloed maar haar kind was weg en niemand wist waar ze was. Rende naar het ziekenhuis en vond haar eindelijk, tussen de gewonden, buiten bewustzijn maar levend. Op tijd gered, anders was ze doodgebloed zoals zovele anderen, als de soldaten ook nog de ambulances tegenhielden om gewonden op te halen.
Alle drie flink getraumatiseerd. Het meisje zelf kreeg nachtmerries, en had vreselijke boze en depressieve buien. Het duurde maanden voor ze, met hulp van de psychologen van het NCCR weer naar buiten durfde. Haar hele wereldbeeld stond op zijn kop, het kan je zomaar gebeuren als je van school naar huis gaat dat je overhoop wordt geschoten, er kan altijd een tank staan om de hoek. Ook het zusje sliep slecht en had nachtmerries en plaste in haar broek. Ze zag steeds maar weer haar zusje in een plas met bloed liggen. En moeder had het moeilijk, die moest flink zijn, en er zijn voor haar dochters, en er waren ook nog andere kinderen. Het duurde lang voor ze erover kon praten, want ze had een totale blackout gekregen toen ze op zoek was naar haar dochter, de mensen hebben haar verteld dat ze schreeuwend door het ziekenhuis liep, maar zelf weet ze dat niet meer. Dit zijn de gelukkigen. Niemand dood. Zelfs geen been eraf.
Het zijn niet alleen de klassieke symptomen van post-traumatische stressstoornissen waar mensen aan lijden. Dit gaat niet om een natuurramp. Niemand vergeet dat het een ander volk is dat je dit aandoet. Het verandert je mensbeeld, je wereldbeeld. Het is moeilijk om daarna te geloven dat mensen in principe goed zijn. Het tast ook je wereldbeeld aan als je bedenkt dat de hele wereld weet wat er gebeurt en niemand wat doet. Hoezo niet? Zijn Palestijnen geen mensen, soms? Ouders hebben er last van dat ze hun gezin niet kunnen beschermen omdat het nergens veilig is en je niet terug kunt vechten. Vooral vaders hebben vaak het gevoel dat ze nergens toe dienen. Hebben ze geen werk, ze kunnen ook nog niets doen als er soldaten binnenvallen. En de kinderen weten ook dat hun ouders hen niet kunnen beschermen. Het maakt ze soms vroeg oud. Jongetjes kunnen niet wachten tot ze oud genoeg zijn om te kunnen vechten en jengelen om plastic machinegeweertjes. En ze spelen Israëlische soldaat en Palestijn, en iedereen wil de Israëlische soldaat zijn want die is sterker. Meisjes dromen ervan een martelaar te worden, mooi in de hemel te komen. En ze vragen zich af wat er mis met ze is, want op de tv zien ze kinderen, en die leven heel anders.
Faris, een jongen van veertien, maakte het mee dat zijn oudere neef werd doodgeschoten. Hij legde een fotootje van zichzelf op het graf van zijn neef. En vanaf dat moment ging hij elke dag na school naar de tanks, en gooide stenen naar ze. Zijn ouders probeerden hem thuis te houden, ze bonden hem zelfs vast en zijn vader gaf hem een pak rammel, maar niets hielp. Zijn moeder ging hem halen en sleurde hem aan een arm naar huis. De andere jongens maakten grappen, Faris, waar is je moeder? Maar hij ging door. Tot een tank hem ook doodschoot. Zijn foto, van een magere jongen in een te grote trui staat op een van mijn boeken. Ik gaf het cadeau aan zijn ouders die er verlegen naar keken. Moet je trots zijn op je dode zoon, die je niet hebt kunnen redden?
Nu is het anders, want de soldaten zie je zelden meer in Gaza. Ze bombarderen nu uit de lucht, dat is veiliger. Voor de soldaten. Als kinderen tekeningen maken zijn die soldaten geen mensen meer maar monsters in machines.
Ik bedoel maar. Tijdens de operatie Gegoten Lood hebben een paar buitenlandse chirurgen wonderen gedaan, maar verder kon je daar als buitenlander niet veel doen, behalve de mensen voor de voeten lopen.
We zijn dus thuis. Het ziet ernaar uit dat er een wapenstilstand is. Mensen kunnen hun wonden weer likken, hun doden zijn begraven. De kinderen kunnen worden getroost en mogen weer naar school. Het wordt weer veel beddengoed wassen vanwege alle in hun bed plassende kinderen. Vandaag schoten de Israëli’s nog even op een begrafenisstoet. Paar gewonden. Geen doden. Er zullen wel weer een paar nieuwe klanten zijn voor het NCCR. Ik zag de foto van een jonge man, schreeuwend, met niet veel meer over aan benen. Dat wordt een rolstoel. Morgen ziet de Kifaiaploeg elkaar weer, gaan we plannen maken wanneer we weer gaan.