Ik zeg het maar eerlijk: ik weet heel weinig van economie. Dus ben ik blij dat we een knappe kop hebben in onze fractie, die daar heel veel verstand van heeft, en van wie ik nog wat kan leren. Geert Reuten hield gisteravond zijn speech in de financiële beschouwingen, zo meteen antwoord de regering, en dan vanavond is de tweede termijn.
Omdat er misschien wel meer mensen zijn die zich een beetje bij willen laten scholen, of misschien wel mensen die al verstand hebben van economie en willen weten wat de SP heeft gezegd, hieronder de tekst van Geert.
Twee punten vielen mij daarbij op. De regering heeft nogal eens de neiging om elk miljoen dat ergens aan uitgegeven wordt, onderwijs bijvoorbeeld, een investering te noemen. Geert laat zien dat daar economisch gezien niet van klopt.
Wat is een investering? Een investering is een uitgave die je nu doet en die later vruchten moet afwerpen. Rekenend in jaren moet een investering uit 2008 dan vruchten afwerpen in latere jaren. Een deinvestering is het ondernemen van een actie waarbij we interen op vermogen zó dat ons later juist minder vruchten te wachten staan.
Met deze definitie in de hand concludeert Geert dat onze minister van financiën, ons kabinet, niet in onderwijs investeert. Het gaat zelfs om minder dan het gewone onderhoud, het gaat om deinvestering.
Een ander punt in zijn verhaal is dat de meeste minima er helemaal niet op vooruit gaan, gemeten aan de koopkracht. Allenstaande AOWers krijgen een fooi van 1,75 euro per maand erbij. Gehuwde AOWers krijgen niets, nul. Alleen de alleenverdieners met kinderen gaan er 2 en een kwart procent op vooruit. De sociale minima zijn bij minister Bos dus niet beter af dan destijds bij minister Zalm.
Lees zijn hele stuk. En lees morgen het commentaar op de SP site, hier.
Op verzoek van Geert heb ik een wat kortere en bijgewerkte versie geplaatst, in plaats van de oude.
Algemene Financiële Beschouwingen 2008 (Geert Reuten, SP-fractie)
[26 november 2007]
Mevrouw de voorzitter. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen in deze kamer gebruikte mijn fractievoorzitter, ter kenschetsing van de premier van deze regering, het beeld van de veerbootschipper – al drie kabinetten en nu ten vierde maal op en neer, op en neer. Ik ontwaarde toen dat de premier zich daar niet geheel gemakkelijk bij voelde. Continuïteit, ja, maar hoe lassen we daarin de vooruitgang? Ik ontwaarde ook dat de Minister van Financiën, toen gezeten naast de premier, zich evenmin gemakkelijk voelde bij dat beeld. Dit is immers geen CDA−VVD-kabinet en de vice-premier zit hierin niet voor inruilbare joker. Dat ga ik ook niet zonder meer beweren. Ik mag overigens aannemen dat de minister het de premier niet in dank afnam dat hij, in deze Kamer althans, de spreekwoordelijke kettingen van Balkenende I tot en met III niet duidelijk brak.
Graag horen we van de minister wat volgens hém deze vierde variant in essentie onderscheidt van de vorige drie kabinetten-Balkenende. Die vraag heeft mijn fractie ook tijdens de algemene beschouwingen bij herhaling op tafel gelegd. Mooi is als we straks de uitleg van de vice-premier naast die van de premier kunnen leggen.
Mevrouw de voorzitter, voordat ik verder ga wil ik de minister en de staatssecretaris danken voor de beantwoording van de door de SP-leden schriftelijk gestelde vragen. Het antwoord op vraag 12, over leenwoorden en barbarismen in de Miljoenennotatekst, kon ik, met een glimlach, zeer waarderen. Bij een aantal andere antwoorden stemmen de feiten mij triest; ik ga daar zo meteen en bij de behandeling van het Belastingplan op in.
Ik geef een aanduiding van hetgeen volgt. Eerst bespreek ik de begroting op hoofdlijnen. Vervolgens behandel ik drie thema’s in het bijzonder: de overheidsinvesteringen, het begrotingsbeleid, en tenslotte de inkomenspolitiek.
Collectieve uitgaven en collectieve inkomsten in hoofdlijn
Ik begin met een beschouwing van de hoofdlijnen van de collectieve uitgaven en lasten, en de wijzigingen daarin. Ik relateer deze aan het Bruto Binnenlands Product. (In het vervolg spreek ik kortheidshalve van BBP.)
Mijn fractie constateert dat er macro-economisch op dit vlak eigenlijk weinig gebeurt. De Bruto Collectieve Uitgaven nemen in 2008 toe met 0,1% van het BBP. Dit is de helft van de stijging 2007, en als we corrigeren voor het effect van het nieuwe zorgstelsel uit 2006 dan zitten we rond het historisch lage uitgavenniveau uit 2000, net zo laag als begin jaren 1970.
De Collectieve Lasten – d.w.z. de belasting- en premieinkomsten – nemen in 2008 toe met 0,5% BBP. Daarmee wordt de stijging van de lastenquote die werd ingezet vanaf 2003 gecontinueerd. Voor de belástingquote – hoofdonderdeel van de lastenquote – zien we een overeenkomstige stijging, namelijk met 0,4% BBP; dit is een wat afvlakkende stijging van die vanaf 2004. Ik zeg het met name de VVD omdat in die kring soms gedacht wordt dat Zalm de kampioen van de lastenverlichting was; in feite begon hij in 1995 met een lastenquote van 40,2% en eindigde met een bescheiden 39,5% in 2007, d.w.z. minus 0,7. Kampioen van de belastingverlaging was hij al helemaal niet, want hij begon met een belastingquote van 24,3% in 1995 en eindigde in 2007– nog zijn begroting – met een quote van 25,9% en dat is plus 1,6. (In dit licht begrijp ik de kritiek van de VVD-fractie niet.)
Als we dan wat specifieker naar de componenten van de uitgaven kijken dan constateert mijn fractie een relatieve afname van de overheidsinvesteringen van 3,3% BBP in 2007 tot 3,2% in 2008, althans zoals het CPB die definieert. Geen spectaculaire afname, maar de miljoenennota wekt veelvuldig de indruk van investeringstoename. Ik zal straks laten zien dat de minister zich hier toont als een meester van de illusie.
Een beknopte beschouwing van de componenten van de uitgaven, en met name de verandering van 2007 op 2008, wordt bemoeilijkt door de verschuivingen tussen ministeries. Maar ook door het rookgordijn dat opgeworpen wordt door de zogenaamde zes pijlers waarbij de kwantitatieve wijzigingen t.o.v. 2007 in de Miljoenennota onduidelijk zijn. Voor een beknopte duiding van de uitgavencomponenten vetrouw ik daarom op de gegevens van de collectieve uitgaven naar functie, zoals verstrekt door het CPB. Ik geef de begrotingscijfers 2008 in vergelijking met 2007 in percentages van het BBP, als ware het waterstanden.
Openbaar bestuur: 9,9 min 0,1
Veiligheid: 1,8 onveranderd
Defensie: 1,2 onveranderd
Internationale samenwerking: 2,5 plus 0,2.
Infrastructuur: 1,8 plus 0,1
Overdrachten aan bedrijven: 1,9 onveranderd
Collectieve zorg: 8,8 min 0,1
Sociale zekerheid: 11,2 onveranderd
Onderwijs: 5,1 onveranderd
Afgezien van de relatief dikke plus bij internationale samenwerking en infrastructuur is dit qua kwantitatieve wijziging niet spectaculair. Voor de VVD is er weinig reden tot klagen want ze kunnen gewoon 4 jaar achteroverleunend de kabinetshectiek mijden – nou ja, achteroverleunend, de VVD heeft andere trubbels. Voor de PvdA lijkt er eerder reden tot klagen, want hoe maak je zo duidelijk wat het verschil is tussen rechts-liberalen en sociaal-liberalen in een regering met Balkenende. Ik vraag de minister het ons straks uit te leggen.
Iets spectaculairs is er toch, namelijk in het licht van de mooie woorden die de Miljoenennota wijdt aan het belang van onderwijs. Deze sector heeft te kampen met prijsstijgingen die hoger zijn dan die van het gemiddelde BBP.
In reële termen groeit het BBP in 2008 met 2,5%, maar de onderwijsuitgaven nemen met slechts 1,75% toe. In feite staan de zaken er dus ernstiger voor dan de eerder aangegeven nul in termen van het aandeel in het BBP.
Graag hoort de SP-fractie het commentaar van de minister.
Mevrouw de voorzitter, ik ga over tot de bespreking van de genoemde drie specifieke thema’s.
Ik begin met de investeringen.
Omdat de Eerste Kamer de ‘chambre de reflexion’ heet te zijn, zie ik het als mijn plicht om de minister kort te onderhouden, en later met hem van gedachten te wisselen, over de wijze waarop de Miljoenennota de term “investeringen” gebruikt. Ik zeg u vooraf dat ik hier geen positieve waardering voor heb. Niet indien het “slechts” om terminologische opsmuk zou gaan, en ook niet als het om inhoudelijke verschillen van inzicht gaat, tenzij de minister mij straks van zijn gelijk overtuigt. Overigens, om welke van de twee mogelijkheden het ook gaat, de minister is in ieder geval retorisch succesrijk geweest omdat de overkant van het Binnenhof hem in zijn terminologie volgde.
Ik begin met een citaat dat op bladzijde 7 staat: “Gezonde overheidsfinanciën nu en in de toekomst zijn cruciaal voor een effectieve overheid in een florerende samenleving. Maar de ambities van het kabinet gaan verder en daarom wordt – via zes pijlers – geïnvesteerd in een toekomstbestendig Nederland.” Op dit punt lijkt hier niets mis mee. Sterker, dit is ’n prachtig perspectief.
Wat is een investering? Een investering is een uitgave die je nu doet en die later vruchten moet afwerpen. Een investering uit 2008 moet dan vruchten afwerpen in latere jaren. Een desinvestering is het ondernemen van een actie waarbij we interen op vermogen zó dat ons later juist minder vruchten te wachten staan.
Nu ga ik niet al die zes pijlers onderhanden nemen. Ik licht er een tweetal voorbeelden uit, zo dat de boodschap hopelijk duidelijk is.
Een prominent en rampzalig voorbeeld van een desinvestering is de wijze waarop wij met het milieu omgaan. We onttrekken zodanig veel aan de aarde en de aardse atmosfeer dat deze zich niet kan herstellen; we teren in; we onttrekken toekomstig vruchtgebruik. We zijn slechte rentmeesters – in het u bekende jargon. Laat me straks weten, minister, of u het tot hier nog steeds met mij eens bent.
Nu scheiden onze wegen zich. Ik lees immers in de Miljoenennota dat u het tegengaan van een desinvestering een investering noemt. U keert de zaak op een merkwaardige manier om. Ik citeer uit blz. 14, “Als we nu nalaten te investeren in schonere productie, dan leidt dit tot hoge kosten in de toekomst.” Einde citaat. U noemt ‘minder vuil’ ‘schoner’. U noemt ‘minder toekomstige vruchten’ ‘kosten’. U noemt ‘minder interen’ ‘investeren’. Daarmee draait u uzelf, het kabinet en het volk een rad voor ogen.
Stel u repareert het dak van uw huis niet (achterstallig onderhoud noemen we dat) en als het dan binnenregent en u een golfplaat op het dak legt, noemt u dat een investering want dan wordt uw bed minder nat en dat noemt u droger. Ik neem aan dat u de boodschap begrijpt. En ik hoop dat u mijn fractie en vooral het Nederlandse volk straks toezegt dat het Ministerie van Financiën het komend jaar heldere taal gaat gebruiken.
Als tweede voorbeeld van een zogenaamde investering neem ik onderwijs. Het bestand dat we hebben aan ‘onderwijs’ en ‘onderwezen zijn’ is een erfenis uit het verleden. Vorige generaties hebben dat voor ons opgebouwd. We zouden interen op dit vermogen, desinvesteren, als we thans mínder geld aan onderwijs zouden besteden. Maar ook een relatief geringe groei van de onderwijsuitgaven kan in feite een desinvestering zijn.
Laat ik de kwestie reduceren tot centen en vervolgens tot het aandeel van onderwijsuitgaven in het BBP.
Indien de vorige generatie investeerde in onderwijs, toevoegde, door het aandeel van de onderwijsuitgaven in het BBP op te voeren tot zeg 6,5%, zoals in de vermaledijde jaren 1970, dan is een daling tot 5,5% BBP een desinvestering. Een gelijkblijvend percentage BBP is op de winkel passen, gewoon onderhoud.
Mevrouw de voorzitter – ondanks de mooie woorden in de Miljoenennota over investeringen – deze minister van financiën, dit kabinet, investeert niet in onderwijs. Het spijt me. Het spijt me voor onze kinderen en kleinkinderen. Afgemeten aan de kabinetten Balkenende I-III wordt er slechts onderhoud gepleegd. In 2003 stonden de onderwijsuitgaven op 5,2% BBP. Vervolgens stonden ze constant op 5,1% BBP, en dat geldt eveneens voor de begroting 2008. Afgemeten aan de periode 1981 tot 1995, en sterker nog de jaren 1970, werd en wordt er voortdurend gedesinvesteerd. Graag hoor ik het antwoord van de minister hierop.
Mevrouw de voorzitter, ik kom tot mijn tweede specifieke thema,
de begrotingsregels en de wijzigingen ervan.
Op blz. 7 van de MN staat: “In deze Miljoenennota worden ook de financiële speelruimte en spelregels voor de gehele kabinetsperiode vastgelegd. Hierdoor wordt gegarandeerd dat de ambities van het kabinet passen binnen de doelstelling van een begrotingsoverschot van 1 procent BBP in 2011.” Mevrouw de voorzitter, mijn fractie is het eens met de intentie die de minister hier uitspreekt. Gevaarlijk vinden wij de garantie die hier afgegeven wordt, en we vragen de minister om deze, hier straks in deze Kamer af te zwakken. Ik zal toelichten waarom.
Mijn fractie is net als deze regering voorstander van een trendmatig begrotingsbeleid. Mijn fractie is, net als deze regering, ook voorstander van het inbouwen van automatische stabilisatoren. Echter, in de combinatie van deze twee wringen de begrotingsregels van dit kabinet.
Bij een trendmatig en stabiliserend begrotingsbeleid groeien de overheiduitgaven met een vast percentage en is de groei van de inkomsten afhankelijk van de conjuncturele situatie van de economie: relatief hoge inkomsten in de hoogconjunctuur en relatief lage inkomsten in de laagconjunctuur. Zo’n beleid is conjunctuurstabiliserend omdat dan in de hoogconjunctuur de overheidsbestedingen gematigd zijn en matigend uitwerken, terwijl de relatief hoge uitgaven in de laagconjunctuur de economie juist een impuls geven. Ik neem aan dat we ‘t hierover eens zijn.
De eventuele nevendoelstelling van het inlopen op de staatsschuld kan bereikt worden door de vaste uitgavengroei iets lager te stellen dan de trendgroei van het BBP (dit is wat Zalm deed, maar de huidige minister niet) en/of de gemiddelde belastingtarieven iets omhoog te brengen (dit is wat Zalm eveneens deed).
Kies je voor zo’n beleid dan brengt verder sturen ongelukken (en dit deed Zalm evenzeer). Ook de huidige minister van financiën stuurt aan op een aantal ongelukken, en het lijkt me gepast hem daarvoor te waarschuwen. Het voornaamste probleem is dat van de zogenaamde noodremprocedure. Indien er in een recessie een tekort “dreigt” te ontstaan van 2% dan worden er “maatregelen” getroffen. (Die 2% is de zogenaamde signaalwaarde; het vorige kabinet hanteerde nog 2½%.) Bij 2% tekort worden er “maatregelen” getroffen; dan moeten dus de uitgaven omlaag en/of de belastingtarieven omhoog. Maar dit is ronduit absurd. Juist wanneer stabilisatie het meest geboden is wordt dan van het trendmatig begrotingsbeleid afgestapt! Nu al zegt de minister dat wanneer we in een recessie gaan belanden van het kaliber 2001-2003 dat hij dan voornemens is die recessie te gaan verergeren. Ik weet niet of de minister de rit echt uit wil zitten met dit kabinet, maar indien dit zo is dan ligt het in de verwachting dat hij dit als minister gaat meemaken, erger nog: de inwoners van dit land gaan het meemaken.
De EMU-norm van 3% is even absurd maar ligt bij een structureel overschot tenminste nog verder-in-het-verschíet. (Absurd: geheel terecht paste bijvoorbeeld Frankrijk indertijd voor de EMU-norm, en de groeicijfers geven Frankrijk gelijk). Als het dan toch moet – ik ben er geen voorstander van – dan zou een werkelijk “prudent” begrotingsbeleid de inkomsten op een structureel hoger en/of de uitgaven op een structureel lager groeipad zetten.
Tenzij de minister verstandiger wordt en de signaalwaarde gewoon gaat negeren, neemt hij met zijn inkomsten- en uitgavenspreiding 2008-2011 een bijzonder groot risico en laat hij de inwoners van dit land risico lopen. Ik verneem graag het commentaar van de minister.
Coalitie-compromissen en dat over de sociale minima i.h.b.
Mevrouw de voorzitter, ik kom tot mijn laatste onderwerp: coalitie-compromissen, en spits dit zodadelijk toe op de inkomenspolitiek van dit kabinet. Ik sluit aan bij het beeld van de veerman waarmee ik mijn beschouwing begon.
In de Nederlandse politieke verhoudingen is het normaal dat regeringspartijen bij het sluiten van een coalitieakkoord compromissen sluiten m.b.t. hun verkiezingsprogramma. Ik heb daar geen kritiek op, en het is de kiezer ook uit te leggen.
Ik begrijp dat een compromis over de kwestie ‘Irak-onderzoek’ lastig is – niettemin zouden de kiezers al gebaat zijn bij het weten van de helft van de saillante feiten. Ik begrijp dat een referendum over de helft van het grondwettelijk EU-verdrag bezwaren heeft – maar slechts Zuid-Nederland laten stemmen ware een aardig experiment geweest. De onderhandelingen over de ontslagwetgeving lijken voorlopig beslecht in het voordeel van de PvdA en dat van de werknemers. En we wachten af hoeveel er in 2009 nog overblijft van de voorgestelde vermindering van belastingssubsidies voor topinkomens (vermindering van subsidies voor topinkomens, waar hebben we het over!). Op de genoemde vier punten is het voorlopig 3-1 en met Uruzgan erbij 4-1.
Deze punten raken de begroting nauwelijks in direct financiëel-economische zin en daarom roer ik ze slechts even aan. In de kwestie die ik nu ga behandelen, ga ik ervan uit dat de CU een middenpositie tussen CDA en PvdA inneemt.
Bon, je moet dus compromissen sluiten in de Nederlandse verhoudingen. Ik lees u voor uit een boekje dat de minister de kiezer in 2006 voorlegde onder de titel “Wat Wouter wil”. [ik citeer]: “Uiteindelijk staan Balkenende en ik ieder voor een ander Nederland. (…) Groeiende verschillen tussen arm en rijk (…) daar leg ik me niet bij neer. (…) Juist nu de economische groei aantrekt (…) hebben we de morele plicht om zoveel mogelijk mensen daarin mee te laten delen.” En toegespitst op de AOW lees ik even verderop een sneer naar het vorige kabinet-Balkenende [ik citeer]: “Zoals mensen met AOW van het kabinet-Balkenende nu opeens een fooi krijgen van 4 euro per maand.” [einde citaat]
Wat is een fooi? Ik zal het de minister niet al te lastig maken en hem gulheid toedichten. Dan zou bij een fooi van 20% het volle pond voor de AOW-er €20 per maand geweest zijn. Dan het compromis met Balkenende, jij de fooi van €4 ik €20; 24 gedeeld door twee is €12. Zo stel ik me dat voor.
Maar wat zien we in uw begroting 2008? Ik verwijs naar de koopkrachttabellen in de begroting van SZW, alsmede naar het antwoord van de minister op de door de SP schriftelijk gestelde vragen naar aanleiding daarvan. Een alleenstaande AOW-er met slechts AOW krijgt er ¼% bij. Dat is geen €12 maar €1,75. Dat is minder dan de helft van de fooi van Balkenende.
De noodzaak van compromissen is de kiezer uit te leggen, maar dit kán de minister niet uitleggen omdat het geen compromis is. Ik memoreer voor die collega-senatoren voor wie de AOW of een minimumloon geen dagelijkse kost is dat de netto AOW voor alleenstaanden 70% van het nettominimumloon is. Voor 2007 hebben we het dan €782 per maand. (Een alleenstaande in de bijstand ontvangt nog eens €150 minder. Overigens, voor sommige AOW-ers en bijstandontvangers kan daar huurtoeslag bijkomen.)
De fooi van dit kabinet voor de alleenstaande AOW-er is dus €1,75. Gehuwde AOW-ers (die zitten ieder op 50% van het netto minimumloon, 564 euro), die krijgen zelfs geen fóói in 2008: nul. Ook de alleenstaande met een uitkering staat op nul. De alleenstaande ouder met een uitkering krijgt een fooi van €2 en die met een minimumloon €2,60. Dankzij het ‘kindgebonden budget’ van minister Rouvoet krijgt de ouder met een minimumloon, naast een fooi van ¼% , nu eindelijk de fiscale kind-bijdrage die de hogere inkomens al langer genoten.
Welgemeende hulde voor deze inbreng van de CU. Maar afgezien hiervan concludeer ik dat de sociale minima, inclusief de AOW-ers, bij de 1ste stuurman Bos niet beter af zijn dan bij 1ste stuurman Zalm, en dat spijt me zeer minister Bos. Het spijt me vooral voor hen.
Kijken we in ’t kort naar de andere kant van het inkomensspectrum. Ik bedoel de mensen die per maand méér in hun zak steken dan waar de minimuminkomens het een jaar mee moeten doen – dat zijn de mannen van boven de 187.000 euro, de minister weet hoe hoog het verder oploopt. Over de topinkomens zegt u dat u daar geen limiet aan wilt stellen en slechts een beroep doet op de morele verantwoordelijkheid van Raden van Commissarissen – maar u weet dat die veelal een andere moraal hebben dan u en ik. En u weet dat commissarissen zelf vaak in de 187+ inkomensklasse vallen. Uw voorganger als PvdA-partijleider is daarvan een voorbeeld; hopelijk voor u geen voorbeeld in de zin van voorland.
Mevrouw de voorzitter, dit contrast bij de behandeling van de lage en de hoge inkomens is wat de kiezers niet begrijpen, en terecht niet. Ik maak me hier twee maal boos om. Ten eerste vanwege de onrechtvaardigheid. Ten tweede omdat het de politiek besmuikt: de vice-premier sluit geen compromis maar stuurt de veerboot van Balkenende over de kettingen die deze eerder uitgelegd had. Eén pot nat zeggen ze dan in Feijenoord, de Schilderswijk of Amsterdam-Noord. En helaas hebben ze gelijk.
Ik zeg dit de minister omdat ik, als lid van wat heet de Chambre de Reflexion, het hem móet zeggen. Kennelijk heeft de CDA-kring rond Balkenende de vice-premier succesrijk bewerkt (ik zeg het zo, ‘kring’, omdat ik weet dat het CDA op dit punt geen homogene vereniging is). Echter, de mogelijkheid van de draai die de minister — en de PvdA-kring rondom hem — nu gemaakt heeft, had hij vóór de verkiezingen moeten openbaren. Niet bij het regeerakkoord en – nu duidelijk – bij zijn eerste begroting. Toen heette het, ik herhaal, “Uiteindelijk staan Balkenende en ik ieder voor een ander Nederland.” Uiteindelijk misschien, maar niet nu. En ik herhaal ook zijn woorden van voor de verkiezingen: “groeiende verschillen tussen arm en rijk daar leg ik me niet bij neer.” Maar, minister Bos, u dóet het.
Samenvatting
Mevrouw de voorzitter, ik resumeer.
Ten eerste. Macro-economisch gezien, brengt dit kabinet ons in 2008 geen spectaculaire wijzigingen ten opzichte van het voorgaande.
Ten tweede. Het kabinet zegt extra te investeren, maar doet dit niet. Er komt weliswaar een bescheiden investering in infrastructuur, hulde, maar op het cruciale vlak van onderwijs laat dit kabinet het vooralsnog afweten. Voorts worden uitgaven aan milieu gepresenteerd als investeringen terwijl ze dit niet zijn.
Ten derde. De begrotingsregels zijn riskant omdat ze bij een forse conjuncturele neergang de recessie versterken.
Ten slotte heb ik het democratisch-politieke punt gemaakt dat regerende politieke partijen in de Nederlandse verhoudingen compromissen moeten sluiten – dat begrijpen de burgers – maar dan moeten het inderdaad ook compromissen zijn.
Graag verneem ik de antwoorden van de minister.
“Een deinvestering is het ondernemen van een actie waarbij we interen op vermogen zó dat ons later juist minder vruchten te wachten staan.”
Volgens mij klopt dit toch niet hoor. Afgezien van het feit dat het een “desinvestering” heet, heeft dat betrekking op het tenietdoen van een investering, bv. omdat deze niet (langer) rendabel is of omdat er een betere investeringsmogelijkheid is ontstaan )bv. het eerder dan gepland vervangen van een machine ondanks dan die zijn economische levensduur nog niet had bereikt.’